De Rode Zee is van een extreem blauw. Er ligt een spaarzaam strandje langs. Het randje van een land in ontwikkeling. Strooien parasols. Half afgewerkte (of half afgebroken) toeristische infrastructuur. Ernaast een tent van UNHCR waar mensen in wonen – dit land is werkelijk tot de rand gevuld met vluchtelingen. Aan de overkant de Sinaï. Daar besmuikte gisteren een rookpluim van een bomaanslag dit intense tafereel. Nu omkadert vurig fuchsia van een bougainvillea mijn vista, oleanders gniffelen in de wind.
Een rafelig strandje
Voor dit multireële tableau, zit ik. Ik tuur de horizon af. Ik wacht op mijn man. Al weet ik hem gewoon onder dat strakblauwe wateroppervlak, voorzien van zuurstofflessen en een goede gids, ik stel me voor dat zijn wereld nu vol sirenen, heremietkreeften en regenboogvissen is. Maar zeker ben ik dat hij straks als een goedgeluimde Neptunus uit de branding zal verrijzen.
In afwachting zit ik met Lana opgescheept. Op het half afgewerkte terras van de half afgebroken duikclub is ze niet met de lichtste aarzeling op me afgestapt. En tenslotte aan mijn tafeltje komen zitten. Lana moet een eind in de vijftig zijn, misschien zestig, of wie weet wel zestigplus. Aan Lana heeft de tijd nog niet veel aandacht besteed. Haar gezicht is bondig en vrij van fijne lijnen. Haar korte stugge haar kan, naargelang het felle licht, evengoed blond als grijs zijn. Onder haar rode koltruitje zit een slanke lijn in haar zij, waar ze voortdurend haar handen legt en cirkels met haar heupen wiegt. Lana houdt van honden (dat verhaal bespaar ik u) maar heeft met katten gemeen: haar lenige lijf dus, en meerdere levens. Die ze nu gul aan mij vertelt in een Engels met de afgemeten mechaniek van een notenkraker.
In een vorig leven was Lana Svetlana. Een man, drie kinderen en een koude oorlog later is ze in de Golf van Aqaba verzeild. Haar nieuwe man is Jordaans, rookt en drinkt, heeft een hartprobleem. En liegt niet meer tegen haar. Hoe dat laatste zo is gekomen, dat krijg ik willensnillens te horen.
Aan ‘in goede en kwade dagen’ had Lana haar Mohammed laten toevoegen dat hij zou stoppen met roken en drinken. Die extra trouwgelofte was de uitkomst van een voor haar zeer logische gedachtengang geweest: zijn hartinfarcten waren volgens de dokter het directe gevolg van zijn slechte gewoonten. Dus moesten die gewoonten Siberischkoud afgeschaft worden. Zo beloofde haar Mohammed. En zo geloofde zij haar Arabier.
Tot ze hem op een dag betrapte. Rokend met zijn broer. Dat liet Lana niet over haar kant gaan.
De poten van het ijzeren stoeltje gieren over de terrastegels als ze recht gaat staan en mij met een zwier van haar armen toont hoe ze de riem uit de broek van haar man sleurde en hem hiermee slaat.
Mijn oren doen er pijn van. Voor mijn ogen lijkt het opnieuw te gebeuren: de ranke Russische slaat haar man voor het oog van zijn broer en wie weet de hele clan die er net op bezoek was.
En haar Arabier, die gaat bij zijn moeder uithuilen. Maar het mag niet baten: de stamouders geven Lana gelijk. Trouw is een weids woord. En nooit gratuit.
Dit moet even bezinken. Samen turen we naar de kruimelige bodem van het lege zwembad, Lana en ik. Over de manvrouwverhouding in deze maatschappij raak ik elke dag meer in de war.
Over de liefde geen woord. Ik wil het niet weten, maar het lijkt me dat op het droge geen prijs voor Lana te hoog was voor de vrijheid om hier elke dag, wars van Rusland, naar het koraalrif te duiken.
Volgt nog het verhaal van de straathond. Met de puppies. Maar dat bespaar ik u, zoals beloofd. Waar blijft Neptunus nu toch? Ik kan al niet wachten om straks het zeewier van tussen zijn baard te oogsten en gepekelde kussen van zijn mond te plukken.