Weinig is nog verplicht. Alles is zomaar in zichzelf pratend, met iemand mee sjokkend, het landschap over, de nieuwe dingen verkennend, teneer geslagen, in zichzelf bezig, de tijd te vergeten. Wij mensen. Wij nieuwigheden. De nieuwe kinderen, nieuwe monden te vullen, aan te vullen, brullend tijdperken vergetend. Wat is mooier dan je de dood voorspellen?
Wist ik maar wat weg van hier betekende in hetzelfde vervallende auditieve. Ik hoor je wel,
maar wissel je niet langer uit. Wat uitwisselen betekent, maar dan opnieuw, in taal.
Ik vergelijk de status van taal, met de status van overblijfselen.
Dit kale landschap bevoorraadt zich met mensen.
Wij mensen, bemiddelen tussen harde grond en drassige toendra, waar je in wegzakt.
Onbekende contreien, die ook hun plek reeds hebben opgeëisd.
Vergeten te bellen naar je tussenstand: wat is de toestand in jou?
Toen de curve goed uitkwam, leek je meer op jezelf, en dat was logisch.
Ik mis wat er te missen valt, en dat is logisch.
En dat is voor ons bedacht.
En dat werd voor ons ergens neergelegd, klaar om bijeen geteld te worden.