en als ik in de tuin, op het groenste gras
een koolmeesje aanspreek, valt er ergens
een kind uit het raam, zacht landend
zacht landend in de handen van de wind
en als ik op het dak van mijn zijn
een schaduw aanspreek, klinkt de storm
als een razende voorbijganger, een pop
zonder armen, zonder benen, zonder gelaat