Het wordt stilletjesaan donker - veel tijd rest er niet meer - wanneer het huis langs haar wandelpad verschijnt. Ze vraagt zich af of dit het is; het huis waarnaar ze op zoek is. Ze stopt en voelt even. De rookpluim die wollig uit de schoorsteen komt, boezemt haar wel vertrouwen in. Vurig hoopt ze dat de warmte van de open haard haar bekoren zal. Dat de fluitketel water kookt voor de verse kruiden in de theekan. Dat de zoete appelcrumble speciaal voor haar al is aangesneden. Kan ze eindelijk thuis-komen?
Bang. Ze is bang voor teleurstelling. Wat als het toch niet haar huis is? Of wat als alles is zoal ze hoopt, maar ze er toch niet tevreden zal zijn? Ze wil het er wel op wagen; ze houdt van springen en hunkert naar een nest.
Vogels bouwen ook nesten. Telkens weer opnieuw. Niemand die daar een goed of slecht woord over uitspreekt. Niemand die verwacht van de merel of de mus om haar nest zus of zo te bouwen. Misschien moet ze maar eens ten rade gaan bij de vogels en zich laten inspireren door hun daadkracht en eenvoud.
Dat ze altijd nesten hebben gebouwd en dat altijd zullen blijven doen. Telkens weer opnieuw.
Bang. Ze is bang voor teleurstelling. Wat als het toch niet haar huis is? Of wat als alles is zoal ze hoopt, maar ze er toch niet tevreden zal zijn? Ze wil het er wel op wagen; ze houdt van springen en hunkert naar een nest.
Vogels bouwen ook nesten. Telkens weer opnieuw. Niemand die daar een goed of slecht woord over uitspreekt. Niemand die verwacht van de merel of de mus om haar nest zus of zo te bouwen. Misschien moet ze maar eens ten rade gaan bij de vogels en zich laten inspireren door hun daadkracht en eenvoud.
Dat ze altijd nesten hebben gebouwd en dat altijd zullen blijven doen. Telkens weer opnieuw.