de ochtend wenkt
de aroma’s van dagen zwellen aan
ploeteren in de mist van mens
uit onze adem ontsponnen in de kamer
de nacht laat haar sporen in ons na
striemen van haar zwaarlijvige
rubensiaanse lijf
in de parels zweet
als nieuwe stromen in de regenmaanden
in de dorre vlakten
watervallen in geölieverfde huid
golven op een parelwitte kust
zij ruizen door de wijd opengegooide ramen
ontvangen als een nieuwe moesson
in onze nachtbeladen armen
de kamer kolkt
het schuim draaft op en ebt weg
in haar allerijl
drijft zij ons uit
als de enkelingen in haar eenheid
met de echo’s
golven op een parelwitte kust
parels op ons woest geleefd lijf