Verdieping drie

21 okt 2020 · 19 keer gelezen · 2 keer geliket

 

Of kleinigheden waardevol zijn, het niets het summum. Er is, en ik begin in het midden, het miniscule beeldje van Franklin, Duits oorlogspresident. In een vakje hoger staat hij te blinken, de locomotief met twee wagons die gisteren nog helemaal van hier tot in het verre Lima reed.

Deels uit zamak, deels uit plastiek en dat de knikkers per tien in zakjes zitten, dat wist je al. Teerlingen steken we per vijf. Ze hoeven niet per se even groot te zijn. Het spel wordt er niet saaier door en er is ook het rek met de potjes en de botteltjes.

Dat moeten ze mij wel niet elke dag vragen, om flesjes te spoelen, glaswerk te kuisen, want er kan veel ingezeten hebben en ik herinner me nog goed dat ene lokaal op de derde verdieping van het Onze-Lieve-Vrouwecollege te Assebroek.

Die klas had een doorkijkvitrine, tussen de gang en het lokaal zelf. Andere klassen hadden eenzelfde vitrine, maar die waren alle zo goed als leeg bij gebrek aan frisse leerstof en zelfs gewoon stof maakte weinig kans.

De deurtjes leken voorgoed klem te zitten. Er was geen kier voor fantasie, niet voor zuurstof, noch voor hippe bacteriën of virussen, maar wat leegte betreft, had die ene vitrine op verdieping drie meer geluk.

Ze stond vol met glazen potten, te groot voor confituur van zelfgeplukte braambeiers, te klein voor het bewaren van mijn dromen, maar groot genoeg om er embryo's in te krijgen en formol is geen familienaam voor zwarte warmgepelste, ondergronds levende zoogdiertjes met relatief grote graafpootjes.

Sommige van die creatuurtjes moeten er ooit met kracht ingeduwd zijn, want hun vale huid plakte tegen de wand, net als de wang van een bleek kind tegen de voorruit van een total loss gereden Simca Talbot. Tanguy reed ooit ook met zo'n Talbot. Toen hij nog geen directeur was van de azijnfabriek. Toen hij nog gewoon naar Sars-la-Buissière reed. Naar zijn vriend Marc.

Ook in dit kringwinkeltje werken er klootzakken. Je voelt dat en waarschijnlijk zullen ze hier nog lang aan de slag blijven. Ze denken mij te kennen. Ze kunnen het ruiken. Hoe ze mij eronder moeten krijgen. Dwaasheid dwingt mij vol te houden en voor de rest probeer ik een monoliet te zijn met ijverige armen.

Op voeten ook. Oké. Veiligheidsschoenen heb ik gekregen toen ik hier voor het eerst kwam en vandaag zal ik potjes wassen aan het lavabootje. Er zijn twee kuipen. Vijf bruine bakken zullen passeren, vol met glaswerk, door Tanguy en mezelf te schrobben en te spoelen. 

Achter ons staat het tafeltje met daarop de vier keukenhanddoeken, waarop we eerst alles zullen laten uitlekken, potjes, bokalen, glazen, de schalen voor het groot rosbief, de kaasstolpen, de taartenstaanders van gestorven zoetelingen.

Hun kinderen brachten deze dingen. De stijl was niet helemaal je-dat, de herinneringen die eraan kleefden, waren niet schoon genoeg of ze hadden zelf al jarenlang soortgelijk keukengerei waarmee ze intussen vergroeid waren.

Ikzelf hoop vooral dat mijn gedachten nooit met die van Tanguy zullen vergroeien, want hij is het type primaat waarvan het rudiment je beter vreemd blijft. En toch. Zijn loutere bestaan zal onder mijn huid kruipen. 

Hij staat hier nu. Naast me. Zijn taakstraf uit te voeren, opgelegd door een al te milde rechter. Hij kijkt neer op de potjes, op de schaaltjes, terwijl ik naar de bloemen staar die een stille hand ooit aanbracht langs de boord van een bord en ik kan het me zo voorstellen hoe die ene kerf in die rand gekomen is.

Tanguy. Hij is niet meer dan het lompe jong van een walrus die met zijn zestigcentimerlang penisbot een tarantula te bevruchten wist. Niet dat de verbeelding van Tanguy zo groot is. Hij kan enkel lullen. Over de verwarmde kuipstoelen van zijn Lexus. Over zijn goesting naar een koele jupiler en vaak gaat hij languit in een bed liggen waarvan de dood dacht dat de poten oud genoeg waren om eindelijk een lijk te dragen.

Zo'n bed kost hier even veel als dat van een gestorven jongeling en Tanguy probeert elke dag een ander ledikant. Hij ligt er te smekken. Hij zal niet bij ons in de mallotenrefter komen zitten en Katja is nog zo lief om elke ochtend voor hem brood met zachtheid te besmeren.

Besmeuren ware beter. Met embryosalade. Beginselen van een walrus geweekt in het sap van uitgeknepen tarantula's. Dat is meer iets voor zijn bek en ik probeer het. Om niet meer terug te denken. Aan die scherven. Aan bokaalglazen. Aan de bril die ik kocht voor een mol. Nog minder aan verdieping drie.

Ik weet het trouwens al. Sinds ik lezen kan. Het ging aanvankelijk over kwik, over die guitenstreken, over opengereten kikkerbuiken, over flupke en het blazen van de aftocht. Gauw volgde pietje puk en dan kwamen ze. Het brievenbusje van de ondergang. Al die zieke prentkaarten. Veel meer van die malaise. Het kon daarom niet anders. Dat op verdieping drie. In die potten met formol. Moederziel alleen. De dood verscholen zat.

 

 

uit de reeks 'Residu'

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

21 okt 2020 · 19 keer gelezen · 2 keer geliket