bij het afscheid klonken we voornemens
van anders nu, we sloten de cafés en keken
door ongelapte ramen bij elkaar en onszelf
naar binnen en braken, de ene nog
luchtlediger dan de andere.
wetend van de dood en toch.
wetend van de dood en net daarom
zouden we onze losse tanden in de dagen zetten,
met de kaasplakjes weer dunner en in de broodzak
enkel pijnboomschors, we zochten naar de boter
maar de boter was lang op.
het verzet bleek onhoudbaar.
in stilte kozen we voor redding
en in oude dwaasheid te vervallen.