Beduusd staren we met zijn twee naar het natgeregende terras.
‘Zielig hé,’ zegt mijn vriendin. Ze laat haar vingers pathetisch langs het raam naar beneden glijden. Ik tuur meewarig naar de dode witte duif op de donkerblauwe tegels voor ons. Ze ligt er vredig bij, met haar oogjes dicht en haar beide pootjes in de lucht.
‘Hoe is ze daar terechtgekomen?’ vraag ik.
Mijn vriendin trekt haar schouders op en loopt naar de bank waar ze neerploft.
‘Tegen het raam gevlogen denk ik. Ze lag er al toen we vanmiddag van het boodschappen doen thuiskwamen.’
‘Een tragische dood,’ zeg ik en duw mijn neus tegen het raam.
‘Sht!’ sist mijn vriendin en wijst naar haar twee peuters die ongestoord op de mat aan het spelen zijn. ‘Ik heb hen verteld dat ze vast een vredesduif is, die moe is van al het vrede brengen in de wereld. Dat ze gewoon even een dutje doet en morgen wel weer vertrokken zal zijn om haar zware taak verder te zetten.’
Ik kijk mijn vriendin met grote ogen aan. Fascinerend hoe ze steeds weer de meest van de pot gerukte verhalen aan haar kinderen wijsmaakt om hen het leed des levens te besparen.
‘Tegen morgenochtend moet ik dat ding dus op de één of andere manier weg zien te krijgen.’ fluistert ze samenzweerderig in mijn richting. ‘Zo lang het er ligt, mogen de kinderen niet buiten. Stel je voor dat ze het vieze ding zouden aaien, ik moet er niet aan denken.’
Ik knik begrijpend. Wat doe je in godsnaam met een dode duif die je terras bezoedeld? ‘Misschien kan je ze in de tuin begraven?’ probeer ik.
‘Ben je gek? Ik kom daar niet aan hoor! Dat beest zit vast vol met enge bacteriën.’
Mijn vriendin zwijgt even en zegt dan beslist: ‘Ik weet wat ik ga doen! Ik ga ze met een schop over de haag gooien bij de buren, dan kunnen zij er maar een oplossing voor vinden.’
‘Ga je daar geen last mee krijgen?’ frons ik mijn wenkbrauwen.
Mijn vriendin grijnst. ‘De tuin van die marginalen hiernaast is sowieso een stort, een dode vogel meer of minder zal heus het verschil niet maken.’
Tevreden met haar plan staat mijn vriendin op en loopt naar het aanrecht.
‘Koffie?’ vraagt ze vrolijk.
‘Ja graag,’ knik ik. Ik denk even na over het net gesmede plan, mijn blik nog steeds op de dode vogel gericht. ‘Misschien is het nog zo geen gek idee,’ zeg ik dan en trek kort mijn schouders op. Ik draai me om en ga aan de keukentafel zitten, klaar voor mijn kop koffie. Mijn vriendin leunt glunderend tegen het aanrecht en zet tevreden haar handen in haar zij. ‘Vanavond, als het donker is, dan ga ik de tuin in en dan sodemieter ik dat dooie ding met een schop over de haag. Dan ben ik er vanaf en de kinderen kunnen weer buiten. Probleem opgelost!’
‘Ideaal!’ beaam ik met een glimlach.
‘Er is wel één probleem,’ zegt mijn vriendin dan ineens zacht, ‘we hebben geen schop.’