‘Waar ben je.’ Hij zei het zacht. Met dezelfde stem waarmee hij ’s ochtends ‘goeiemorgen’ zei. ‘Hier zit ik toch, vlak naast je,’ antwoordde zij. ‘Het was geen vraag. Jij bent waar. Zo waar. Zo echt. Ik kan je zomaar aanraken.’ Hij streek een haarlok uit haar gezicht. ‘Te waar om mooi te zijn?’ Ze krulde haar mondhoeken gespeeld naar beneden, als een meisje van zes. Hij lachte naar haar met de warmste ogen waarmee een man ooit lachte naar een vrouw. ‘Nee, precies waar genoeg.’ Hij nam haar hoofd in zijn hoekige handen en schilderde een glimlach op haar mond.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.