hij toont alle uiterlijke tekenen van water
behalve zijn uitgewrongen gebukt
over zijn zandstenen kuiten
het begint met modder gooien en huilen
en ranonkelachtige gedachten
en een mossige betaste nacht
het geluid van nat kletsende billen
en haar zoektocht naar de lampekap
als reddingsboei
want bijna verdrinkt ze in hem
brandt het weg
kerf het weg
ik ben de wind
ontplof het stilstaand water
tot ze gewichtloos drijft,
verdampt en ergens aanspoelt
waar ze water wilt zijn