Het vers verdiende nieuwjaarsgeld rinkelde en schuurde in onze broekzakken. De koude wind blies alle neuzen in dezelfde richting en kondigde een nieuw jaar aan met ongetwijfeld meer van hetzelfde. Enorme saaie weken gebald in een schooljaar dat nu al verloren leek. De lichte motregen sloeg in ons haar. In de tijd die restte voor de bus zou komen rolden en rookten we nog snel een sigaret.
We stapten in de karig gevulde bus. Altijd een opluchting als er ruim plaats is om te gaan zitten. Dat was tijdens schoolweken wel anders. Dan moest je je vaak door mensen murwen die je of niet zagen omdat je probeerde zo geruisloos mogelijk in de massa op te gaan of die onverzettelijk hun ochtendhumeur met meer égards wilden behandeld zien dan een medepassagier. Mijn moeder stond te zwaaien achter de gordijnen van het livingraam, toen de oranje bus ons huis passeerde. Tot zes uur ’s avonds had ik gekregen om mijn buit te verzilveren. Free record shop, Fnac en Superclub zouden de komende uren onze habitat en toevluchtsoord worden.
Mijn schoolmakker en beste vriend Fred was er bij. Hij: groot, slank, lang blond sluik haar en een beetje verlegen. Ik: klein, nog meer verlegen en vervelend bruin, krullend haar. We waren net twee puzzelstukjes die bij elkaar pasten. Op de een of andere manier vulden we elkaar aan, vanaf de eerste dag dat we elkaar zagen, een paar maanden eerder, hij was nieuw in de klas dat schooljaar.
We deelden dezelfde muzieksmaak.
Hielden van dezelfde meisjes.
Moesten dezelfde bus op.
En, we waren ingenieuze spiekers.
Kortom we deelden alles: de taken, de punten én onze sigaretten.
Gent, in die dagen, zowat midden jaren negentig, was een stuk rauwer en donkerder dan het nu is. De gevels waren grijs, de mensen ook. Het regende constant, zelfs in de zomer waar, na de ‘Gentse feesten’, alles maanden apocalyptisch stil was, leek het wel. ‘Het Damberd’ was de enige referentie voor vertier, toch voor twee onschuldige pubers uit een nabijgelegen boerengat.
Hoewel de bus ook stopte aan de Korenmarkt stapten wij toch al af aan de Dampoort. Dat gaf ons tijd om te roken en na te denken welken cd’s we zeker moesten kopen. De treinen die boven ons hoofd naar bestemmingen zoefden waar wij het raden naar hadden, maar die in ons toch het vuur ontstaken van een spannender leven, maakten een schurend geluid op de rails, ook dat vonden wij muziek. We passeerden onze school. Een statig wit pand dat enigszins werd verdonkeremaand door de met troleylijnen vertekende straat.
Iets voor de school zat een gigantische speelgoedwinkel. Amper een paar jaar voordien had ik daar een gameboy aangeschaft. Ook met nieuwjaarscenten. Dat was bizar, mijn zus en ik hadden beslist te sparen voor een gameboy. We hadden een tante, rijk maar krenterig. We hadden voorgerekend dat we met alles wat we normaal gezien ophalen voldoende zouden hebben om een spelconsole en één spelletje te kopen. We waren er bijna, juist die ene tante moest ons nog iets geven, daar verwachtten we niets van, tot we de envelop openden en het bedrag zagen. Ze had de geest gekregen, zoveel was duidelijk. In die envelop zat voldoende om ons vooropgestelde doel te behalen, console en spelletje. Het lijkt allemaal al zo lang geleden nu ik hier met Fred wandel. Ik bleek niet vatbaar voor een gameverslaving en mijn zus deed vooral haar eigen ding, liefst zonder mij en daar was ik niet rouwig om.
Die middag, die laatste middag, voor alles zich opnieuw op gang zou trekken en de regen en de wind ons zou blijven teisteren tot we volwassen waren geworden kocht ik ‘Vitalogy’ van Pearl Jam en ‘Unplugged in New-York’ van Nirvana. Het werd donker, liep tegen zessen en we keerden huiswaarts. Mijn moeder had soep gekookt en stond er op dat we eerst een tas dronken voor ze Fred naar huis zou brengen.
Later trok ik me terug op mijn kamer, luisterde naar beide albums. Nog één weekend en dan terug naar school, dus. Terug volle bussen en gejaagde speelplaatsrituelen, gehaaide jongens met knappe meisjes. Ik werd er week van, verder gebeurde er, in lengte van dagen, absoluut niets.