De wimper op mijn wang laat zich vangen door zijn nagel.
Man houdt me een valstrik voor.
Ik aarzel.
Tuit de lamste wens die lippen kunnen blazen.
‘En?’
Man sluit de strik.
Ik vouw mijn witte vlaggen dicht
en red mezelf. Verlaat mezelf.
Van elders kijk ik toe.
Hoe de nagel plotsklaps klauwt
om pols en krabt en krauwt,
bloed op de rug van zijn vrije hand.
De hand die manszweet veegt,
de zeur uit zijn knokkels kneedt —
de knokkels van de knuist die zich beheerst,
zich toch verheft,
zich toch verlaagt.
Mijn spiegel-ik breekt,
in duizend scherven oog en tand.
Iemand dooft het licht,
iemand knipt de klankband door.
Later vernemen dat ik er wéér eens om vroeg.
En dat ik hem tart!
Ik die nog blijf, ik die volhard.
Of ja.
Tot ik ooit eens zeg: genoeg.
En wie weet wat dan.
Wat er dán allemaal kan.
Man-man die ik droeg.
Op handen en in hart.
© Marc Terreur, Escalona, juni 2023 - Sint-Niklaas, juli-augustus 2024