Verdergaan met de vertelling?
Jazeker. Doe ik met gemengd plezier. Het is mijn taak.
Neemt U gerust plaats buiten tussen de planten op het terras. De Blauwe Regen blijft de mooiste. Ze heet Elvire.
Die U daarnaast ziet met het zonnehaar is Hannah, misschien wel onze gevoeligste zus, de meest poëtische, die met haar wanordelijke en turbulente hoofd maar half bij ons op Aarde wenst te wonen.
Ze luistert zelden als wij iets van waarde willen zeggen maar komt een paar dagen later exact dat vragen. Soms, want ze kan sluw zijn, is ze ons een paar dagen voor.
Taske koffie? Een latte? Een Granita?
Thee, Hannah?
Momenteel doe ik de kopjes gebruiken die met Kerst aan onze familie worden toegestuurd uit Syracuse, nabij de commanderie der Tempeliers vandaan, waar de vloot van de Ruyter verging.
Snob, zegt Laïs, snobsi en blaheur.
Rookt U mee, een toepke, met mezelf en zus Alix?
Biogerief is het. Een zachte sativa.
Akkoord ja?
Gezellig zo.
---
Paf-paf..
Waar ergens in de vertelling zijn we ondertussen gebleven?
Ik was bij Diederik gebleven. Bij de beulingen die hij soms uitvoert. "Soms in de opdracht van Wiene," fluistert Laïs het toehoordersgezelschap toe.
Eén feit dat zeker is: de Dierik waarover wij vertellen kan hard uithalen en hangt pestertjes soms bloedend en huilend aan een lage boom te verdrogen. Down with the sickness, zingt hij terwijl.
Nu, tegenwoordig, wat zachter geworden, draagt hij onder de vilten hoed een pletse paterskruin, Diederik, met prachtig grijze haren. Volgens hem zijn het de uiteinden van zijn stalen zenuwen.
Het lijkt misschien wat vreemd, vreemd te combineren met een loopbaan op zee, maar hij is broeder Franciscaan, een varende broeder op rust. Hij heeft het evenwel nog nooit zo druk gehad in dat groteske, Azathothiaanse brein van hem.
---
Officieel binnen de Orde heet hij broeder Amedee, dezelfde Amedee die zonder het te weten op het punt staat een geheim te ontsluieren over de Maagd Maria en de Vlekkeloze Geboring, een thema waar hij alreeds aan de universiteit van Léopoldville, in de jaren stillekes, een aanheffend en doorwrocht boek rond publiceerde: La Confession aux Laïques-en-nog-etwa, opgesteld in code die Türing niet kon kraken, omdat ze van de tekst niet te onderscheiden is.
Het Voynichmanuscript? Heeft Diederik bijeengekriebeld. Het is gewoon prietpraat en scabreus, volledig op wiet gepend.
Hij schrijft ook voortdurend, al eeuwen lijkt het wel, aan een schelmenroman. Een Reynaertroman. Een dikke pil. Hij ís Vos Reynaert, Diederik, gereïnkakarneerd.
Er bereiken hem van overal ter zee nog kleine complimenten die hij eert. Dan strijkt hij glimlachend door de grijze woeste baard en denkt hij, achterovergeleund in de antieke Chesterfield, een fauteuil die hij tijdens een salvage uit de kapiteinshut van een olietanker liet takelen: "Ik hoor over mijn jonge vriend Mos Def en zijn bemanningsploeg vertellen dat ze uitstekende verhalen brengen, en inderdaad: Oh No, een kreet die op schepen wel vaker te horen is, een prachtig wijs liedje. Ha-ha! Enorm te pruimen bij de binnenpret van een stevige Cohiba en een fleske Ron Santiago."
Hij leerde de kracht van taal beseffen onder de beluistering van C.R.E.A.M. van Wu Tang.
---
Ook Louis Freese stuurt hem vaak een postkaartje toe, steeds de beleefdste, grelligste en grappigste kaartjes, ontzettend mooi met Bicdoedels versierd.
Hij, Diederik, de luchtgitarist, was graag een Rock Superstar geworden onder de termen van Freeses vernuftige en phuncky Cypress Hill, een ploegje ware oldschool woordartiesten en kadanskunstenaars.
"Men moet vaker het mooie willen zien," denkt Diederik dikwijls, "Ook in crapuul als onze Louis of straatkatten als Mos."
Diederik leunt daarmee graag in tegen de vele zeurende burgers die elke dag in de gordijnen hangen te bijten. Want ja. Dan is er weer een tak op hun gazon gewaaid, onkruid bij de buurvrouw, een spelend kind dat joelt, enfin, verzuchtingen alom. Zou het leven daar ergens om draaien, ja?
---
Hij gidst regelmatig -geheel in het zwart gekleed, geschminkt, zoals gewoonlijk, alsof het tot zijn Geboring behoorde- de grootste groepen dwaallichtjes doorheen de halfmiddeleeuwse prachtsteden Afwerpen en Grent, waarover hij de geesten der toeristen de meest waarzinnige, schavuitige histories inprent.
Zo geloven ze bijvoorbeeld, de meeste toeristen dan toch, dat Hendrik VIII een zodanig dikke drol in de grachten van Grent achterliet geplonsd dat de zwemvijver van het elfde-eeuwse Ravensteen gedurende drie nachten vooroverliep.
Ook volgens Diederik: de Steenkeutel, het eeuwenoude fort in Afwerpen, met muren evenzo gewapend als de schedels van de landerige autochtonen, telgen van de onversaagde Oorspronkelingen, de Steenkeutel is boven Afwerpen gedropt persoonlijk nog door Ramses II.
---
"De zwarte Farao," getuigt Diederik ernstig met gebaar, "Wenste namelijk graag een buitenverblijf ten westen van de heliocentrische Zonnegod, ergens aan diens stuurboordse kant, waar er naar verluidt mooie koele dames en veel streekbier te vinden waren. Vele vele - vele bierkes."
Smeksmek..
Dorst weer, ja? Peist op uw Angèle, vent.
Pafpaf..
"En hij zag daar plots liggen, Ramses, Osymandias, het centrum van de westelijke Aarde: Afwerpen. Daarrond: bossen bossen bossen, sporen van protokeltische afgoderij en een zootje prenatale inboorlingen. Dus: veel parkeergelegenheid voor strijdwagens en huifkarren, en tevens een groenplaats voor al het jammere groenafval. Een grote beerput, uiteraard ook, rond het Falconplein."
"Ruimte voor een haventje, misschien, te beginnen in de Saeftinghe? Stempel maar af. Bagger maar uit, spuit maar op."
"Ze werden baggerboertjes genoemd, de geldbeluste wauwelende minions van Ramses, en voeren alles naar de vaantjes, schots en scheef, op drijvende slijkerige zandstofzuigers."
---
"Een Alexandrische datsja moest het worden dat buitenverblijf van Ramses de Egyptenaar in de koele moerassen tussen de eerste Menapi, een verstild en bescheiden volkje, welsiwaar nogal bedrukt "eigen volk eerst"-ingesteld, maar niet altijd onterecht, wil men van naïeviteit geen volksaard maken. Het volk leefde overdags behoorlijk nuchter in een vruchtbare doch doornachtige en drassige uithoek van het machtige, melansicholisch bezielde Kolenwoud tussen Smurfen en de Boeboeks."
Paf-paf..
"Het volk droeg scherpe dolken van bijzondere kwalsiteiten gesmeed. Sommige mannen verborgen onder hun gordel boksbeugels uit diezelfde smidse bekomen. Er stonden altijd prachtige Menapische Amazones in hun midden, nooit aan de vele communetaken verzakend en de jongens van de ochtend tot de avond aan het werk porrend. Hierover schreef later de Frankische snorrenman Brassens het tedere smartlied Pauvre Martin. Enfin. Om maar te zeggen: de stam was matriarchaal ingesteld, zeker inzake een bepaalde diepte in omgang met mekaar, al vlogen er ook soms grote plukken haar door de lucht van ergens een colère."
---
Diederik steekt staande op een stadsvuilbak met wel zestien versulferde lucifers de Pijp van Ulthar op en tracht rust in het brein te scheppen dat een chaos is.
Uit een zolderraampje ergens vijf etages hoger loeit snoeiharde Death Metal.
De stadsgids trekt een borstelige wenkbrauw op. "Muziek?" grauwt Diederik, "Nee, vriend. Dat is meer het geluid van een werkongeval!"
Paf paf paf..
In zijn kop steekt een mistige versie op van Dr. Greenthumb, een liedje dat hij ooit in tien minuten met een Bic op bierviltjes bijeenschreef, zoals ook Bob Dylan dat met een verruimde geest kon.
Hij schreef er wel een paar ja, nummers in kleine oplage. Hij werd er graag als co-auteur bijgehaald omdat hij door niks belemmerd werd.
How I Could Just Kill a Man echter ontstond maar moeizaam uit Diederiks getroubleerde relatie met sommige mannen, altijd mannen, waarvan een groot deel samen de meest toxische, intolerante en destructieve soort op Aarde vormt.
Vlekkeloze uitvoering van de nummers laat hij met alle vertrouwen over aan zijn Cubaanse kameraad Louis B-Real Freese.
---
Het hoofd van Diederik keert met de wind weer naar de toeristen terug.
De pijp rookt verder mee uit het zuidwesten. Blauwe en rode wolken verlaten sliertig doch onaangeroerd het straatbeeld van de fictieve kattenstad Kadath.
Hij hervat schor en orakelend: "Dus, lieve bezoekers, er heerste daar veel inlevingsbereidheid, zowel naar de allerkleinste kinderen toe als naar de zwakkeren, de gewonden en de bedroefden. Naïef als ze vaak waren liepen de Premenapen in tijden van spanning weinig alert op indringers gewapend. Niettemin stonden de vrouwen in hun midden tot de tanden gevaarlijk en hanteerden zij slagknuppels, slagwapens die op de tegenwoordige hurleys lijken, lichte en wendbare wapens die de Menapi ten geschenke mee de plas overgaven aan de Saksen en de Picten en alle Keltische hordes, in feite, en ander roemrijk gespuis, dat tot vandaag nog overleeft, dat door de eeuwen meevloeivloeit. Maar nu eerst een lange pauze, dames en heren: ik heb amechtig veel dorst gekregen."
---
Een halfuur later is hij compleet vermist, Diederik. Verdwenen in het daglicht.
Met een accordeonist schuimt hij zingend de terrassen en de kelders af, de hele rosse buurt.
Bollekes Keuninck lust hij niet, hij moest er een keer regelrecht van spoegen tijdens een zeereis langs de Skagerrak. Chief was hij op roemrijke zeeslepers als de PRESIDENT HUBERT. Palletten De Koninck of, godbetert, Heineken liet hij onmiddellijk met de dekkraan optakelen om onverbiddelijk overboord te pleuren. "Zeer slecht voor de gezondheid. Zelfs de sludge tank spoegt dat weer uit."
Maar nu, vandaag? Een trappistje of twee-drie zo, per ronde? .. Sla het vat maar aan. Er is genoeg voor iedereen.
Zen we góed of slecht gezind
over de zoute ziê
we wörre gedreve deur de wind
over de zoute pekelziê
over de zoute ziê
We frête boêne meh azijn
over de zoute ziê
et spek is vör de kapitein
over de zoute pekelziê
over de zoute ziê
En gon we zuipen on de wal
over de zoute ziê
ze tappe der bier zoe bitter as gal
over de zoute pekelziê
over de zoute ziê
---
De duivel hangt soms diep in de fles.
Toch vergeet Diederik 's anderendaags bijvoorbeeld nooit, nooit over de geschiedenisverhalen die hij oploopt. Parafraseert dolgraag uit de middelnederlandse Diederic Van Asseneede, "die tale sal mense te rime bringen / ende te redene die aventure", vanzulkse.
Hij vereert de verdonkeremaande C.C. Krijgelmans, die volgens hem een rebelse nieuwe Nobelprijs moet krijgen: "Wat een geniale genieuze klaploper was dat!"
Men ziet een aan de wijnfles lurkende Diederik soms op blote voeten voorbijslenteren in een bruine pij met eromheengebonden een rafelig manillakoord dat volhangt met rookwaren, Limburgse daslook, zongedroogde wijngaardslakken, een flesopener, een zwarte dolk en een paar mysterieuze, rinkelende bedeltjes.
Charms die ook Wiene rond de pols of rond de enkel draagt.
Ook haar neef draagt ze stiekem, onder zijn hemd of t-shirt verstopt: een zilver kruisje dat van Meeke is geweest.
Het moet honderden jaren oud zijn, het kleinood. Misschien tweeduizend, droomt hij.
†