(Ik lees een boek, een gedicht, een brief.)
Eén zin, één woord springt van het blad, slaat me in het gezicht en knoopt zich vast om mijn hart. De perfectie van de compositie, de accuraatheid van de woorden beneemt me de adem en ik zuig me vol lucht om in mijn gezwollen longen het gevoel te simuleren van mijn hart dat buiten zijn grenzen treedt. (Zulk een schoonheid! Schaamteloos!) Voor het uitademen stokt mijn adem drie volle seconden en ik kijk naar mezelf, in glorieuze vervoering gebracht door een simpele opeenvolging van letters. Mijn spieren spannen zich, mijn tanden klemmen zich op elkaar. Een nutteloze poging om deze gewaarwording vast te houden. Ik open mijn mond en zoek wild om me heen naar iemand die in mijn ogen kan lezen hoezeer ik getroffen ben. (Mooi, zo mooi, als een spectrum aan kleuren in de zomerse avondlucht, een foto van mijn petekind) Zeven geschreven woorden en een punt. Een stem die zich rechtstreeks in mijn ziel zingt. Ik ben verliefd op deze woorden en ben één met de schrijver. Ik wil onvoorwaardelijk trouw blijven aan deze woorden, aan dit gevoel, aan deze persoon. Ik geef hem mijn jawoord en ben – een ogenblik, een seconde – volmaakt gelukkig.