omstrengelde armen
rond dat zijdezachte kussen
knijpend, niet loslatend en
huilend wakker
in de droom waren we
waren we wat?
een geheel?
een utopie?
er is geen nu, vroeger of later,
er is alleen
dat kussen, dat maagdelijke, witte kussen
veerkrachtig als je het indrukt
maar jij, ja jij en
ik, zeker ik.
Een pluizenregen door de kamer
geen nu of later, geen
nu of later
morgen koop ik een nieuw
en hou ervan,
houden tot ik het scheur
een kussen kan ik niet houden, daar kan ik niet
van houden, net als
dat ik van je hield
maar niet kon
houden.