Tip van de week

18/09: 'Koers in 't dorp' van R.F.G. Vandenhoeck

Woordkunstenaar Jee Kast staat bekend om zijn wervelende performances. Hij heeft verschillende bundels, albums en kleine producties op zijn naam staan, maar zijn grootste passie blijft het (laten) beleven van woord en poëzie.

Op een podium weet hij jong en oud te begeesteren met zijn taalgevoeligheid, ritme, humor en openhartigheid. Door zijn rol als woordkunstenaar steeds te herdenken, brengt hij het woord in al zijn vormen dichter bij zowel een leespubliek als niet-lezende beeldfanaten. Zo schrijft hij in zijn voorstelling #nualzerevingers à la minute poëzie op een schrijfmachine.

 

Jee Kast tipt deze week 'Koers in 't dorp' van R.F.G. Vandenhoeck,

"Poëzie kan een terecht gevatte opmerking zijn zoals 'Pinky winky' van Silex. Waar is een idee te beknopt en waar is het te uitgesponnen? Tappen we uit het vaatje actualiteit, intieme huiselijkheid of hersenspinsels uit de interne keuken?

Ik heb niets met koers. Het was het EK in Limburg. Een hele hoop gedoe met voor- en tegenstanders. Scrol je door  Azertyfactor en ineens Bam. Zit je midden in een koers. “Dju. We hebben ze gemist.” Is een verhaal dan geslaagd? Proef je het zweet? Het volks enthousiasme om niks van de over-hun-stuur-gekromde ruggen te missen. De afwisseling van korte en lange zinnen, de langs-de-neus-weg gemelde dialogen zorgen voor tempo. Niet alleen zit de spanning er meteen in, het katapulteert je terug in de tijd. Je proeft het straatstof van de ballast. De toegankelijke namen doen denken aan Charles de Coster's Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak. Of Dik Trom. Het is dan ook 'Koers in 't dorp' en geen EK.

De onzichtbare zon die weerkaatst triggert. Is een nadar een anachronisme? Nee, maar of het al in de volksmond gebruikt werd, is een andere vraag. Of denk ik te ver terug? Titaniumfietsen brengt de tijdzetting immers een heel stuk dichter bij. Onderbrekingen storen een tikkeltje teveel het ritme of is de reactie van “Ma allez, tempo maken” de bedoeling?

Alleszins, Courreursklakske af voor R.F.G. Vandenhoeck. Mooi!

En ik geef ook nog graag mee, dat mijn hart smelt bij een fijn neergezet tijdsdocument of zoals Marleen van de Camp zegt in haar tekst 'Spaaractie': "Weekdier dat ik ben". 

Kleine tip voor Marleen, de titel vind ik persoonlijk wat jammer gekozen. Als het toch over dieren gaat, waarom niet een vogel kiezen waar andere vogels op afkomen?"

 

copy foto: Filip Van Zandycke - Hoedgekruid vzw 

Gerelateerd

Tip

Koers in ‘t dorp

We moesten sneller zijn. We moesten als gekken door de grauwe steeg rennen voordat het peloton draaide aan de oude maalderij. Bij de vorige ronde kwamen we te laat in de Maria Sterckxstraat en zagen we enkel nog de gelosten, de achterblijvers, de sukkels. Met die mannen wilden we niks te maken hebben. Deze keer moesten we rapper zijn. Jokke struikelde in de steeg maar Dafkes trok hem mee. Wij lieten niemand achter. Daar was het licht, aan het eind van de grauwe steeg, maar godverdomme, we zagen de eerste fietsen al. De titanium frames weerkaatsten de onzichtbare zon tot op de mossige keien van de steeg, recht in onze ogen. Godver… Omkeren! Onmiddellijk naar de Vlooikenslei, langs de koer van bakkerij Vleesbuyk. Dat moest toch lukken. De was hing uit op de koer. Tuur snokte hem opzij, een paar witte slipjes vielen op de vuile stenen. ‘Hé, moeten we dat niet oprapen?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ En we waren weer weg, op naar de Vlooikenslei. Zweet in de nek, kramp in de kuiten, maar ditmaal zouden we het halen. We zagen de vadsige ruggen en de roestige nadars, maar er was nog geen onrust. Enkel spanning. De renners moesten nog komen. We smeten ons tussen de ruggen en tegen de nadars en daar waren ze! Was het de afstand, het tegenlicht, onze eigen uitputting? Dat wisten we niet, maar het leek dat de kopgroep – die eerste zeven, acht met hun voeten in de trappers geklemd – in slow motion de bocht nam, als om ons te belonen voor onze inspanning. Toen werden ze de straat in gekatapulteerd en schoten sneller voorbij dan onze koppen en oogballen konden volgen. Maar hem zagen we wel, onze held, in voorlaatste positie: De Smyter. We riepen, brulden, tierden zijn naam naar zijn gekromde rug en lycra achterwerk. Ha, hij hield zich in, natuurlijk, spaarde zijn krachten voor de laatste ronde. Goed bezig, Smyterke! En nu? Binnendoor, langs de school naar de brug, dan konden we ze van boven zien. Ja! Goed idee! Van wie? Dafkes natuurlijk. Lopen, mannen! We klommen over de poort, een twee drie en voort, komaan! Shit, Jokke was weer gevallen. Alles oké, gast? Ja ja, wij gaven niet op, wij waren zoals De Smyter. In volle vaart over de speelplaats, alleen Tuur bleef even achter. Wat nu weer? Hij had een losse kei gevonden en gooide die door een ruit. ‘Stomme rotschool!’ Lachend, de bek helemaal opengesperd, sloot hij weer aan. ‘Was dat nu nodig?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ We waren bijna op tijd. De eerste drie zaten al onder de brug. Eerste drie? Ja, de rest was gelost, de volgende drie zagen we nu komen, en daarachter… ‘t was niet waar… Komaan, De Smyter! Laat u niet doen, Smyterke! Zijn lijf was gespannen als een boog, zijn neusvleugels stonden helemaal open. Hij had nog over, ja, maar mocht niet meer te lang wachten. En zag je dat? Wat? Rond zijn oren? Nee, wat? Hij begon grijs te worden. Daar moesten we even van bekomen. De Smyter grijs? Ja, en dan, bij sommige mannen begon dat vroeg. Andere werden snel kaal, hè, Jokke? Maar we verloren tijd, weg van die brug, of nee, de brug over, we moesten de spoorlijn volgen, dan waren we direct bij de maalderij. Was dat niet gevaarlijk? Gast! Als ‘t koers in ‘t dorp was, werd de spoorweg afgesloten, net zoals de andere wegen. Niemand kon erin of eruit op een dag als vandaag. ‘Zeker dat er geen trein rijdt?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ We renden tussen de spoorstaven, bij elke stap voelden we de stenen door de dunne zolen van onze schoenen. Ballast, zo heetten die stenen. Wie zei dat? Wie wou er de slimme uithangen? Geen zever nu, mannen, we moesten op tijd aan de maalderij zijn. Het was de laatste ronde! Auw! We keken om, maar dat was niet nodig, we hadden het kunnen weten. Jokke was achter een van de bielzen blijven hangen en lag nu met zijn smoel tussen de andere ballast. We keken voor ons: de maalderij. We konden het nog halen. Achter ons: Jokke, die recht krabbelde. Het lukt wel, jongens, niet wachten, denk aan De Smyter. Niks ervan, we pakten hem samen op en trokken ons weer op gang. Rond de maalderij hing, zoals altijd, een dikke stofwolk. Tussen de bakstenen torens zocht een duif haar weg door de bleekgele mist. De zon kwam er amper door, net genoeg om de witte finishlijn op te blinken. We waren op tijd! Vanop de spoorheuvel hadden we een perfect zicht. High five! We hoorden het peloton komen, we voelden het in onze lijven. Nee, dat was iets anders. Dat was… dat was… gezoem van de sporen, geknetter van de bovenleiding. We keken naar elkaar. Wie had gezegd dat er vandaag geen treinen reden?  De afrastering tussen het spoor en het talud was zeker twee meter hoog. Moest lukken! Bovenaan zat prikkeldraad. Zou ons niet tegenhouden! Maar hoe kregen we Jokke erover? Godver… En als we ons nu gewoon tegen de draad duwden, dan konden we de finish toch nog zien? We keken naar elkaar, naar de ballast, de sporen die al leken te bewegen. Nee, dat konden we niet maken. Jamaar, De Smyter, hij zou zometeen uit de mist komen. Hiervoor hadden we het toch gedaan? Jokke beefde. Was het pijn, angst of de trilling van de sporen? Zijn mond ging open maar hij zei niks. ‘t Was zijn schuld. ‘We moeten het spoor oversteken en langs de andere kant naar beneden,’ zei ik. ‘Kop toe, Makke!’

R.F.G. Vandenhoeck
43 1

Gepubliceerd op

18 sep 2024