Lezen

Entre chiens et loups

Ik lig in de hangmat en doe een poging om het lawaai van de auto’s die op de kasseibaan omhoog klimmen te negeren. Drie seconden stilte, meer krijg ik niet. Ik hou het niet. Ik word knettergek van dat constant lawaai. En nu? Heb ik nu alles opgegeven voor rust in mijn hart en krijg ik constant lawaai in mijn hoofd in de plaats? Exact zes maanden geleden veranderde een uitnodiging voor een wandeling in het parkbos mijn leven. Ik had hem twee jaar eerder ontmoet, als het lief van mijn zus. We stuurden om de paar maanden eens een berichtje en hij kwam een aantal keren langs op mijn werk in functie van zijn werk. Ik werd warm en blij van de bezoekjes. Maar meer was het niet maakte ik mezelf wijs, ook niet toen hij mijn zus verliet. En toch liet ik twee maanden na die wandeling in het park de partner waar ik 23 jaar mee samen leefde en de straat waarin ik 45 jaar had gewoond achter omdat die ontmoeting veel meer was, misschien wel alles. De eerste dag dat hij mij meenam naar zijn woning was mijn reactie “waaaaw, wat een uitzicht”. Ik voelde mij een beetje Heidi in de bergen, zeker als het donker werd en de lichtjes van de stad beneden aan de berg verschenen. Vandaag kijk ik vanuit mijn hangmat naar dat uitzicht en probeer ik het binnen te laten, maar alleen het lawaai komt binnen. "Focus! Filter het lawaai toch gewoon weg", zeg ik mezelf. Ik concentreer mij op de twee bomen met een bankje tussen. Rechts ervan de eerste witte bloesems en iets meer op de achtergrond een geveerde boom. Ik bedenk dat ik graag alle bomen bij naam zou willen kennen. De kruin waait wat open en de wind brengt ook het grasveld van de boer in beweging. Mijn ogen genieten, maar mijn hersenen willen niet mee. Het geluid van de auto’s is er nog steeds. Ik bedenk een plan om dat geluid te stoppen. De stad een brief sturen om de snelheid te minderen, nog hogere bomen plaatsen, leuke plakkaatjes op de weg zetten zodat de bestuurders automatisch vaart minderen of elke dag mijn toekomstige schapen loslaten. Mijn blik verplaatst zich naar de vijver. Misschien moet ik onder water gaan en daar blijven. Dan stopt het geluid eindelijk. De vijver is donker, vol gevallen takken en gifgroene wieren. De kikkers die dagen geleden op elkaar zaten zijn niet meer te horen of te zien. De zwarte ondergrond heeft hun wellicht opgeslokt. Alleen hun nageslacht drijft nog aan de oppervlakte. Dat nageslacht wordt elke avond uiteen gedreven wanneer een eendenkoppel landt om er de nacht door te brengen en er binnenkort ook nageslacht achter te laten. Naar die gele donsjes kijk ik uit, naar kleine groenzwarte kikkertjes ook, maar niet naar de vele lijkjes die dan in het gras en op de oprit achterblijven en ook niet naar het verdriet wanneer een geel donsje het toch niet blijkt te halen. Ver achter de vijver staan gigantische bomen die het geluid niet tegenhouden. Hun kale kruin met dikke donkere kronkelende takken zien er bij avondlicht een schilderij van de Latemse school uit, maar bij daglicht doet het me eerder denken aan de horrorversie van sneeuwwitje. Sneeuwwit was het hier enkele maanden geleden. Ik hou van elk seizoen, maar als er sneeuw ligt en de zon de hele dag aan een helblauwe hemel staat kan mijn geluk niet op. Ik denk terug aan die dag hoe we uren door de sneeuw de voor mij nieuwe omgeving verkenden. Volkomen gelukkig, niet wetend wat er ging komen en nog niet goed beseffend hoe hard het gemis plots zou binnen komen. Zoals vanavond. En daarom lig ik in de hangmat. Net zoals jaren geleden toen er maandenlang mist mijn hoofd werd ingeblazen en ik werkonbekwaam werd verklaard. Echt bekwaam ben ik niet meer geworden. Op mijn nieuwe werk viel dat niet op. Maar ik wist het, er was iets kapot. Kapot was ook mijn relatie, al van in het begin. Met wat positivisme, relativeringsvermogen en vele kleine gelukjes zijn we toch 23 jaar ver geraakt.  Ik draai me op mijn buik zodat mijn rug omgekeerd kan rekken. Ik probeer mijn lief achter het raam te zien, wil hem eigenlijk graag bij me, maar hij moet werken en ik niet, ik ben werkloos, voor de tweede keer. Qua timing hebben ze dat goed gedaan bij ’t stad. Ik had nog maar net aangegeven dat mijn werk mijn houvast was in de periode van de scheiding of ze kondigden al mijn C4 aan. Bad getimed zijn ook mijn dipjes, mijn gemis, mijn verdriet, mijn thuisloos verdwaald gevoel. Dat zei mijn lief. Bad omdat ze opduiken zodra ik in bed zit. In bed wil hij slapen. Als ik gevoelens kon timen had ik de afgelopen twee jaren vast geen tranen gelost op de bus, was ik niet verliefd geworden toen hij twee jaar geleden gehurkt naast mijn bureau op mijn scherm meekeek, had ik nog voor de eerste woede mijn vorige relatie stop gezet. Maar gevoelens zijn niet te timen. De stand van de maan wel. En vanavond staat ze daar als helder fijn lijntje. De lucht krijgt weer alle kleuren alvorens over te gaan naar donker. Dit is mijn favoriet moment van de dag, entre chiens et loups. Ik kan beginnen met uitkijken naar de nacht. Dan wordt het eindelijk stil buiten. En met een beetje geluk ook in mijn hoofd.

Fien SB
26 3

Frederik

Frederik    Frederik ligt slaperig en ontspannen in de sauna van zijn houten vakantiehuis, ver van de bewoonde wereld, in de rust van de ongerepte Finse natuur.      Hij gooit wat water op de kolen zodat de geurige hete dampen zijn huid aangenaam prikkelen. Frederik is een tevreden man en kan zich permitteren hier vaak te zijn. Jammer dat Seija niet mee kon komen. Frederik luistert naar de meeslepende stem van Norah Jones en nipt aan zijn wodka.    Als hij ontwaakt uit een dutje, merkt hij dat er iets niet in orde is. Hij ruikt een andere geur dan die van de sauna. Hij staat op en opent de deur. Onthutst kijkt hij de gang in en ziet dat zijn huis in brand staat. Vuur en hitte komen op hem af. In paniek grijpt hij zijn badhanddoek en rent door de achterdeur naar buiten.     Naakt staat hij in de sneeuw. De vlammen reiken hoog in de donkere lucht. De paniek maakt plaats voor kou en angst. Hij probeert zo dicht mogelijk bij het vuur te komen om zich te warmen. Tegen de morgen ligt Frederik verkrampt tussen de smeulende asresten, waar vlokken sneeuw sissend in verdwijnen.      Er is hier geen telefoonbereik. Hij moet het erop wagen. Frederik strompelt naar zijn sneeuwscooter. De sleutel steekt nog in het contact. Hij start en rijdt weg. Na een paar kilometer raakt Frederik verstijfd en gevoelloos. De sneeuw plakt als een dik schild tegen zijn lichaam. Alleen zijn mond is sneeuwvrij. Flarden verloren herinneringen flitsen door hem heen, afgewisseld door zwarte vlekken van tanend bewustzijn. Een warme deken komt over hem. Hij voelt zich slaperig en ontspannen. Even later is de opening voor zijn mond ook dicht gesneeuwd. De sneeuwscooter rijdt stuurloos verder in de grote witte vlakte.  

Krasslanskyp0⁰
17 0

het geheim van de ramptoerist

een hoogwanerig dichter schreef ooit om zichzelf te herhalen tot hij zichzelf kon aanraken de gebroken zee breekt open wat is het verschil tussen een wonde en de eigenlijke bedoeling van de intentie ze rijst tot een flagrant tegendeel het systeem waarmee dichters beoordeeld werden functioneerde niet meer langs de rechterkant niemand kan nog ontkennen dat het tegendeel toeval is wanneer de golven hun overvallen nadruk beslist op geluid wanneer het accent van de klemtoon verdwijnt en de zee terug zichtbaar wordt en dat voor mensen die er op staan te kijken en niet bewogen hebben zij zijn nu uiteraard onschuldig voor ramptoerisme de jongvolwassene keek naar zijn ogen en speelde mee was er iemand in de massa die meekeek met gevoel zodat hij ze kon opmerken die liefde die hij altijd zocht  zijn die mensen aan het baden of verdrinken ik leed al vroeg een onderscheid als dichter ik dook onder in woorden en zag de oever niet, alleen de overkant alleen de overkant kan mij nu nog behoeden voor kunst want ik ben ontdekt op minieme schalen festijn ik tot het doordringt dat ik niet aan het schrijven maar aan het eten ben ik vermorzel de tegenstand met mijn fout herhaling niemand die nu nog kan opmerken hoe ik mezelf verzilver in het verschil dat zo bedoeld was  het verschil tussen de schelp van de oceaanoever en de herhaling van de strandwervels kreunen onder symbiose mijn gelijk  symbiose wie geniet er van de samenvalling omstandigheden spartelen als mensen niet verdrinken een gedicht is een dubbele muur van onzichtbaarheid waar je door moet zonder nut, zonder bedoeling keer je om in je zelfbewustzijn en besef dat jij aan het schrijven bent aan het schrijven in de werven van het zand  de werken van de aarde om de zon te bereiken ze te verwittigen dat ze eindig is volgens het zicht van de wereld licht alles valt nu binnen het juiste kleurschema ik zie de natuur graag, moeder de ramptoerist werd meegenomen in een gemeenschap van starende blikken die hem meevoerenden naar zijn punttaak het eeuwig leven hij veroorzaakte het punt door zo lang mogelijk te staren naar niemand zijn gelijk uit te stellen zonder iemand te verwittigen dan naar beneden te kijken  alsof er niemand gebeurd was tot hij terug het besef voelde van de eindtijd van zijn denken en gevoel zijn grootste misser bleek wanneer hun ogen spoten als ankers voor de golven die zichzelf herhaalden opnieuw de aandacht brachten naar het water hij had niemand gezien   en dat had niemand gezien je kan de zee niet met elkaar verbinden daar is hij gestorven  aan dat besef het keerpunt kon hij niet meer zwemmen, want dan moest hij ze zelf gaan halen die mensen in de zee een zwarte engte in zijn pupil die licht ontvangt, mensen reflecteert in hun hoedanigheid en ze bewust laat worden maar niet bewegen daarom was hij ramptoerist geworden hier rust ik het eerste slachtoffer van een ramptoerist verwittig de mensen in de zee dat uitzonderingen volgen en dat ze dan hun schijnheiligheid zien schitteren op de kaden van de bruistablet hun keerpunt er volgen geen uitzonderingen signaleren seingevers die niet bestaan tot de kust doorbreekt en mensen terug beginnen denken  in dezelfde massa verglijden die men niet de wereld maar wel de tijdsgeest noemt ik zou kust en zee bewegen om dat verschil duidelijk te maken dat een concept geen daad is in een gegeven wereld ik ben verliefd op de ramptoerist want zijn woorden zijn daden omdat hij naar iets kijkt dat zonder hem beweegt en nu is het God tegen de ramptoerist wie zal er voor het eerst een bestaand zicht herschapen tot iets nieuws en wat zijn gebouwen dan   

Robijn Bodijn
13 0

De lorejas

Het gaat hard, met die elektrische fietsen. Zeker op plaatsen waar het druk is en er geen duidelijke fietspaden zijn. Maar ook daar gelden de simpele regels van rechts fietsen en hoffelijk zijn. Om een of andere reden fietste ik in een klein centrumstraatje iets meer naar links dan ik zou mogen. Uit de tegenovergestelde richting kwam een andere elektrische fietser en die reed wel correct. Omdat ik niet goed wist wat hij ging doen begon ik te twijfelen. En dan is het kalf verdronken met een elektrische fiets. Hij passeerde me rechts maar was niet tevreden over mijn rijkunsten. Toen ik 50 meter verder was hoorde ik hem iets roepen. Ik begreep het als ‘dwalm’, maar echt duidelijk was het niet. Voor hetzelfde geld dacht hij aan een ‘zalm’ of aan de Palm die hij meende te drinken, want hij passeerde net een café. Al lijkt me dat twijfelachtig. Het zal wel ‘dwalm’ geweest zijn. Zo schelden op klaarlichte dag. Thuis dacht ik aan het thema van de Nederlandse Boekenweek: ‘Je moerstaal’. De taal waarin je spreekt, schrijft, zingt, dicht, vloekt, juicht en liefhebt. Of scheldt. In mijn jonge jaren waren scheldwoorden toch iets anders. Poëzie zelfs. Woorden met een geschiedenis. Zoals ‘schobbejak’. Dat zei men tegen een valsspeler tijdens het kaartspel aan de keukentafel. Maar het woord gaat ver terug, want een ‘schubjack’ was lang geleden een 'wrijfpaal voor vee in boomarme weidegebieden'. Later was het ‘iemand die iedereen in de weg loopt’. Nog mooier vond ik ‘lorejas’. Het heeft allerlei betekenissen maar ik onthoud vooral die van ‘deugniet’. Ik kreeg het zelf ooit te horen, als ik weer iets had mispeuterd. ‘Waar zit de lorejas?’, hoorde ik dan van ver, want ik had me natuurlijk verstopt. Het had iets. Verzachtend schelden was het. 

Rudi Lavreysen
19 1

Vijfentwintig

Aan nummer 25 houd ik halt en ik puf nog even na.  op mijn wandelstok tuur ik naar het huis en de tuin.  De zon schijnt op de tuinstoelen waar ooit de waterpomp had gestaan.  De exotische plantensoorten staan op de plek van de radijzen, rode kool en bonen van weleer.  De immer piekfijn geknipte haag heeft plaats geruimd voor een hek. 25 jaar heb ik hier gewoond. Lief en leed gedeeld. De liefde bedreven met Amalia, twee kinderen zien geboren worden en groot gebracht, met mijn pijnlijke rug uren naar het plafond gestaard in het bed op de harde matras. Geboekt, gekucht, mijn longen verkloot, bijna achtergelaten voor dood. Mijn god, wat is me dit…. Ik puf, ik zucht….ik krom mijn rug. Een man van rond de 40 komt de zijdeur uit, een open hemd met weelderig krullend borsthaar, op zijn schouders een lachend kind met donkere krullen.   Ik slik, net ik, iets na mijn aankomst, toen. De man kijkt me nieuwsgierig aan en zegt ‘kom vadertje, zet je even neer. Gaat het wel?’ Ik slof het grindpad op.  ‘Stefano’, zegt de man en strekt zijn hand uit. Ik grijp zijn hand en zeg ‘Elias’. De kleine jongen imiteert me en zegt met diepe stem ‘Elias, Elias, Elias’. En hij steekt laconiek zijn hand uit en zegt ‘Alexis’. Ik neem de hand aan en lach. ‘Wa make, Elias. Wa make?’, zegt de jongen guitig.  Met pretlichtjes in de ogen zeg ik ‘Calimero Alexis’. ‘Papa, Elias spreekt Grieks, zoals opa!’ ‘Ja, Alexis’, zegt Stefano tegen zijn zoon en naar mij ‘Calimero Elias. Vertel me eens wat je hier brengt. Nee wacht, zwijg uw lip, mijn vriend, ik haal even iets om te drinken, want ik denk dat je hier nog niet onmiddellijk weg bent.’ Stefano verdwijnt in het huis en Alexis huppelt in het gras en loopt een vogel achter na. Die trippelt eerst en besluit dan toch weg te vliegen. Ik kijk geamuseerd toe. Puf nog na van de Vennestraat, waar ik niet meer geld kon gaan verkwanselen aan wat bier en vertier. Met al dat lawaai en die snelle rijtuigen. Heel wat anders dan toen. Toegegeven, geen gebrek aan lawaai toen, in die mijnschachten, houwelen, geratel van kettingen en karren, maar toch, anders. Ik word uit mijn mijmeringen en overpeinzingen gehaald door twee stevige smakken op de tafel. De eerste smak is van een karaf water en een tweede van, hoe kan het ook anders, een stevige fles ouzo.  ‘Ja, vadertje, ik geloof dat je wel een opkikkertje kan gebruiken, voor dat je hier van wal steekt met je verhaal. Hoewel ik je niet ken, heb ik het gevoel dat geest hier niet geheel vreemd is'. ‘Daar zeg je wat, Stefano, in dit huis hier….’ Mijn stem stokt, ik moet ze smeren, zo blijkt. Met een stevige slok verdrink ik mijn krop en met een stevige smak zet ik het lege glas op tafel. ‘Wel’, schraap ik mijn keel ‘en ….’   Schrijfdag Genk, wandeling mijnverleden met Leen Raats, 29/03/2025

Arabella Renée Rosée (A.R.Rosée)
19 1

Op kantoor

Op kantoor. zkv Het personeel is samen gekomen in de kantine. Zij kijken schichtig om zich heen en praten met gesmoorde stemmen over de onhoudbare toestand in het bedrijf.   Soms krijgt iemand een huilbui en worden er tussen de snikken door neuzen gesnoten. Een zichzelf opgeworpen leider drukt iedereen op het hart het hoofd koel te houden.   Iets achteraf staat Wim de jongste bediende. Voor hem is het allemaal te veel. Zijn acne gezicht vertoont zenuwtrekken.   Wim schuifelt naar het buffet, haalt een broodmes uit de lade en loopt naar de directiekamer. ‘Iemand moet het doen, sist hij verbeten. Het grensoverschrijdend gedrag moet stoppen. Het in billen knijpen van de biseksuele directeur waarvan Wim ook slachtoffer is moet afgelopen zijn.  In de gang krijgt Wim nog een emotionele optater als hij Agnes de secretaresse en het neukertje van de baas tegen komt. Haar blonde lange vlecht is al lange tijd een bron van zijn wilde seksuele fantasieën. Nu alle remmen los zijn, pakt hij haar beet, smoort haar geschreeuw en snijdt de vlecht af.    Met de haarbundel tussen zijn tanden ramt hij zonder kloppen de deur van de directiekamer open en blijft wijdbeens staan voor het bureau van de grote baas.  De heer van Beukenstein kijkt angstig naar Wim en het mes.  Achter Wim is Agnes de kamer binnen gekomen, gevolgd door het  personeel. Zij maken een kring om het bureau en roepen: ‘Neem hem te grazen Wim. Geef hem op zijn donder!’      Het personeel wordt dreigender. De kring rond het bureau kleiner. De directeur glijdt van zijn stoel, zakt op zijn knieën en smeekt om genade: ‘Alsjeblieft Wim, alsjeblieft spaar me, doe me geen kwaad, dan krijg je promotie en een dikke bonus.’    Zijn welvaartslichaam trilt van angst, maar het maakt op Wim geen indruk. Opgejut door het personeel voelt hij dat er een belangrijke taak voor hem is weggelegd. Maar dan komt er iets van twijfel, als zijn gereformeerde opvoeding opspeelt.   In een flits denkt Wim aan Abraham die zijn zoon moest kelen, maar dat op het laatste moment de slachtpartij werd afgelast: ‘Dat zal mij niet gebeuren!’ Schreeuwt Wim en steekt het mes door het vette hart van de heer van Beukenstein.  Het personeel schrikt en kijkt doodstil naar het stuiptrekkende slachtoffer. Zij doen een paar passen achteruit. Sommigen gaan hysterisch krijsen. Zo extreem hadden zij het nu ook weer niet bedoeld.   Agnes voelt zich gesterkt door de ommezwaai en roept buiten zich zelf van woede: ‘Vieze verkrachter, vuile moordenaar, schoft, ik zal de politie bellen!’   Het personeel begint nu ook luid te roepen: ‘Moordenaar, moordenaar, moordenaar, moordenaar!’  Wim staat er met het bloed aan zijn handen lamlendig bij. Hij is onthutst en zoekt een uitweg. Wanhopig loopt hij naar de balkondeur, duwt hem open en doet een been over de balustrade. Dan roept hij luid: ‘Moeder vergeef mij!’   Met dicht geknepen ogen springt hij van de eerste verdieping boven op een uit de kluiten gewassen Duitse dog die zijn behoeft aan het doen is. Na de doffe smak staat Wim versuft op en kijkt naar de hond, die gebroken in zijn drollen de laatste adem uitblaast.  Intussen is het balkon volgestroomd met het personeel. Reikhalzend kijken zij naar beneden en roepen luid: ‘Dierenbeul, dierenbeul, dierenbeul, dierenbeul!’   Als een geslagen hond rent Wim schuw achteromkijkend de straat uit.  

Krasslanskyp0⁰
6 0

Relatieverwerking is een procedure die reversief terugslaat

De verhouding van het vierkant inverteert uitwaarts tot het niet meer weet dat het bestaat Ik probeer reliantie te zoeken op lagere velden Afscheid nemen van je geliefde is al moeten bestaan in de derde gradatie Waarom zijn daar woorden voor De breuklijn is gestorven in zijn zoektocht naar een hogere associatie Teleurstelling is de veroorzaking van het denken Daarom hebben we de gallionische empirsche data verschreden zonder versteklijn Mijn eerste verlangen was metafysica en geen vrouw Daarom heb ik al mijn fysicaliteit verloren Ik wil het terugbrengen, dat gevoel De initiële associatie is verloren tegenover een veld van invalshoeken In een logische interferentie heb ik al gezegd dat je niet op aarding mag horen Dat is slechts een summerische these van een samenvatting Daarom geloven jullie mij niet zonder overweging Ik wil het terugbrengen, dat gevoel De logica van het noodlot is een toevallige toekomst van onoordeelkundigheden Die samenkomen in een nulpunt waarin mijn geloof zich sterkt Het is niet schoon het is een contradictie Uit het laten wegvallen van de verbinding ontstaat jullie gevoel in de eerste plaats Het was ofwel ik of de manier waarop We verstaan elkaar op de verkeerde manier als jij zwijgt terwijl ik spreek Het tegendeel van jullie gevoel Relatieverwerking is een procedure die reversief terugslaat Toch ben ik algemeen gebleven voor mijn emotionele ontroering Woorden zijn eigenlijk nieuwe zinnen als je ze construeert Die vrijheid hebben wij al lang niet meer, nieuwe woorden Als iedere determinant niet op een punt zou eindigen, dan zouden woorden zelfs niet eens bestaan

Robijn Bodijn
14 0