Lezen

Er is altijd iemand die denkt dat hij het moet schrijven

Mensen worden altijd op een ultieme wedijvering van hun persoonlijk niveau beoordeeld in plaats van een algemene vergelijking Iemand beoordelen op zijn persoonlijk niveau vind ik een ongeoorloofd inzicht in iemand zijn privaat geestelijk leven Een algemene vergelijking strekt naar de lucht en tijdsgeest als een idee dat zichzelf niet mag verwerkelijken Dit is een ongeoorloofde contradictie in de kunst Een ongeoorloofde contradictie in de kunst vind ik onbestaand en onmogelijk Ik ga initieel uit van een punt in de hersenen van een eerstgeborene die zichzelf niet moet reflecteren Daarom moet receptie zich terug verspreiden over de hoofden van mensen terwijl ze lezen in plaats van eenzijdig een algemene noemer te dicteren Is het mogelijk dat een eerstgeborene vroegtijdig aan de kunst moest denken omdat hij moest leren praten? Zoals ik de wereld moest waarnemen als kind kan ik er niet onderuit dat iemand ons voor onze geboorte gevoel heeft gegeven En dat was dat ik in de buik van mijn moeder niet mocht praten Toen al was gevoel het eerste woord dat wij collectief wilden uitdrukken in een soort relatie die erop duidt dat wij ooit het minst zouden begrijpen wat dat woord betekent voor de taal Laat die gedachte nu de toelating vormen voor mijn plichtsbewustzijn en de bewijsvoering dat het wel degelijk nuttig was en zich tot de toekomst richtte Nu zit ik voor televisie en zie ik mensen vooruitgestuwd percipiëren in een wurggreep door het verleden dat zichzelf genoodzaakt heeft in het verleden en uit nostalgie de toekomst verlangt voor het heden Ware het niet dat mensen initieel al een eternaal heden verlangden voor hun eerste gedachte die in de plooi lag met zichzelf omdat ze hun persoon niet bevatte Probeer ik mijn algemeenheid te bewaren om ze door te geven indien een meer zelfgericht perspectief in de toekomst noodwendig blijkt

Robijn Bodijn
9 0

Jij en ik

Jij en ik,We zijn als het strand en de zee,Golf na golf slaat op jouw kusten...Soms rustig, kalm, zacht...Soms woedend, stormachtig...Wanneer jouw ogen de mijne raken...Jij vult me als zandkorrels,En ik strek mijn armen zo ver als ik kan naar jou. Jij en ik,We zijn als de maan en de nacht,Je straalt zo helder in mijn nachten...Je lijkt zo dichtbij, alsof ik je kan aanraken,Maar je bent even ver weg...Mijn nacht verlicht jij,Wanneer je zachtjes glimlacht,En de duisternis wijkt voor het licht. Jij en ik,We zijn als de weg en de bestemming.Ik weet dat je daar bent, ik kom naar je toe...Aan het einde van alle wegen ben jij er.Wanneer ik je zie...Leiden al mijn wegen uiteindelijk naar jou. Jij en ik,We zijn als papier en pen.Jij bent als een witte pagina,En ik ben de pen die erover glijdt...Ik schrijf, pagina na pagina...Er is zoveel te schrijven,Zolang er papier is...Wanneer ik je aanraak,Lijkt het alsof alles wat ik schrijf nooit eindigt,Als een roman zonder einde. Jij en ik,We zijn als woorden en stilte.De woorden druppelen langzaam van jouw lippen,En ik luister in stilte naar elk van hen...Ik spreek de woorden in stilte.Soms is één blik zoveel waard als talloze pagina's,Wanneer mijn ogen in de jouwe kijken... Jij en ik,We zijn als de wolk en de regen.Jij bent een wolk die hoog in de lucht zweeft,En ik ben een regendruppel die op de aarde valt met de stralende zon...Wanneer je glimlacht,Verschijnt er plots een regenboog aan de horizon.Zeven kleuren, en in elke kleur zit een stukje van jou... Ken je een verhaal?De roos was verliefd op het gezang van de nachtegaal...En de nachtegaal was verliefd op de pracht van de roos...Haar enige wens was om op zijn tak te gaan zitten...Maar de takken van die mooie roos waren vol doornen...Ze waren zo verdrietig omdat ze niet samen konden zijn...Sindsdien verspreidt de roos zijn geur in de lucht voor de nachtegaal...En de nachtegaal antwoordt met serenades van ver weg... Jij en ik,We zijn als droom en werkelijkheid...In een verhaal van nachtegaal en roos...Wie is echt en wie is droom...Wat maakt het uit?Ik ben hier, jij bent in mijn hart.Jij en ik,We zijn als jij en ik...Soms ben jij een beetje ik, soms ben ik een beetje jij...

Schaduwpen
60 1

Droge worst

Het is nog maar februari, maar er dient zich al een streepje voorjaarszon aan. De gezelligheidszoekers komen uit hun winterslaap. Op de vroege terrasjes is het knokken voor een plaats. We hebben geluk op het terras met de Parijse terrastafels. “Dat hadden we vroeger niet”, zeg ik tegen mijn tafelgenoot. “In mijn herinnering was het in februari nog ijskoud. Met carnaval op school moest je een dikke jas onder je kostuum aantrekken.” Maar vroeger maken ze niet meer. Het is een kwestie van mee te schuiven met de zon. Het lijkt wel een stoelendans. Nog zoiets. Nadat de zon plaats heeft geruimd voor een kille en vroege avond en we onze jassen hebben aangetrokken, gaat er wat volk huiswaarts. Ook iemand die ik nog ken uit mijn lagereschooltijd. Haar naam is me na al die jaren ontsnapt. Ze loopt arm in arm met haar man. “Ik neem een droge worst mee naar huis”, zegt ze. Mijn tafelgenoot en ik weten niet onmiddellijk waar kijken. Tot we het pakje zien dat ze in haar hand heeft. Een root-wit geruit en van de slager gekend patroon. “Nu hebben ze al vaak iets tegen mij gezegd”, lach ik. “Maar een droge worst ben ik nog niet genoemd.” Dan laat ze het rood-wit geruit pakketje zien. “Nee, nee”, lacht ze. “Hij niet. Dit is echt droge worst, vanuit het café, voor seffens.” Het is lachen en dat doet goed in die kille februarilucht. Maar het is geen slecht idee voor bij de tv. De droge worst op een snijplankje en het aardappelmesje erbij. Thuis hadden we een patattenmesje dat vader zo vaak had geslepen dat het lemmet bijna afgesleten was. Het is wellicht een metafoor voor al die verdwenen jaren. Maar ik ga het laten liggen. Maar die mesjes, zouden ze die nog maken?

Rudi Lavreysen
14 1

Sus de Walrus

Ja! De Zilte Ballades zijn terug, geniet ervan want nukkig en wispelturig als we zijn, bestaat de kans dat het eenmalig is. Onze antihelden Commodore Lodewijk en zijn dekzwabber Billy Budd zijn terug van nooit weg geweest. Hun schuit, de gaffelschoener genaamd Krullenbol is vergaan, maar niet getreurd, hun smachten naar zoete meisjes met een explosie aan krullen die ruiken naar een zomerhanddoek is springlevend. De zeemeermin Anna Maria Gauguin de Cristobal El Salvador is nog steeds een kreng, hun aller pleegmoeder Madame Nybros kan nog steeds een boom vellen met haar blote pakkerikken, Kapitein Oliepul is nog steeds plagiaat van Marc Sleens Nero strips, net zoals onze voormarsgast B.B. het eigenlijk bont maakte in de verschrijvingen van Herman Melville. Alleen de nameloze muskusrat Nameloos keert niet meer terug in deze overbodige sequel, maak plaats voor Suske, het Walruske, superheld in spe, die zoals iedere goede sjamaan eigenlijk een mens is, maar dus in een dier kan veranderen, en niet zomaar een dier, nee, een spekkige kolos die chronisch flattulent is en als een bouwvakker fluit naar alles wat bevallig is en rond, heel rond, want het vrouwelijke zal altijd de ruimte vervormen, buigen met haar staalharde wil, en krommen, uit moedwil tegen de rechtoe rechtaan hoekigheid van de inferieure mannelijkheid, die wel het vaudeville kent, maar geen raffinement, wel het burleske, maar niet de intrige. Tenzij de man een fatje is, een jonkman met een zwak voor theater en de podiumkunsten, dan draait hij zijn publiek rond zijn vingers met zijn pronkstaartige zoete woordjes, dan is hij even de achterneef van de nicht Christopher Marlowe, de schaduw van de Bard, en is hij de zoveelste getuige dat queerness een subtiele meerwaarde kan bieden aan een werkelijkheid die gelaagd is als een kaleidoscoop, en heerlijk fluïde en non-binair, en alle andere mogelijke trendy, artie fartie, hipster, woke, post-postmoderne braakballen die je er als naam kan aangeven. Zucht, even op adem komen, teveel licht en zon en warmte maken een snob manisch, dan rijst hij als een feniks op uit de as van de diepste depressie ooit, en raakt hij de wereld weer aan. De antieken schieten hem te binnen dan met hun schandknaapjes, de afwezigheid van het taboe op sodomie, het eiland Lesbos, en de genialiteit die zich manifesteert in een zintuiglijke afwezigheid. Homeros zou blind geweest zijn: hij zag immers een andere wereld. Dat is de verklaring voor de rijkdom van zijn verbeelding en taal. Maar genoeg geluld, laat de sotternie beginnen, het is in dit post-truthtijdperk zaak om de Minotaurus bij de hoorns te vatten, en de draad terug op te pikken, Sus de Walrus zit nog in de kast, als shapeshifter en als relnicht. En er is nog geen nieuwe schuit. Laten we dan even de verdokenheid kittelen, te water gaan en Lodewijk en Billy als rugridders Sus zien bestijgen. Ook al zijn onze antihelden slechts de klos van hun dwang enkel vrouwen te begeren, ze weten nog steeds dat er op zee en in de gevangenis andere regels gelden. Daar ben je geen flikker als je je aan de herenliefde waagt door het gebrek aan l'origine du monde. Ahoy, gaan met die slagtanden, Sus! Door het smelten van de ijskappen waren de walrussen veel minder blootgesteld aan hun natuurlijke vijand de ijsbeer, maar dat zorgde er ook voor dat ze zelf vaste grond moesten zoeken, en net zoals wij misantropische mensen niet altijd even graag als sardienen in blik op een te smal strook strand tussen onuitstaanbare soortgenoten gepakt zitten, zo was ook Suskes moeder weggewaggeld van de kudde, en de rotsen ingetrokken, waar ze door haar slecht zicht vanaf getotterd was en te pletter geslagen, want walrussen zijn gemaakt om van ijsschotsen in het Arctische water te duiken, niet om te klimmen voor een zucht frisse lucht. De vader van Suske is helemaal een raadsel en kwatongen beweren dat het de Walrusengel Gabriël zelve was, die Suske's bestaan op zijn conto heeft staan. Laten we het op de onbevlekte ontvangenis houden, maar evengoed was Sus nu een wees, en Madame Nybros wist dat het in de sterren geschreven stond, dat het pad van Sus zou kruisen met onze levenslange verstekelingen, de Commodore en Billy Budd. Waarheen zouden de schikgodinnen hen leiden, naar de Sirenen, Scylla en Charybdis, of de Styx? Nee, het zou nog veel erger worden. Ze zouden aan de Tafel van Gert belanden, waar ze zich moesten verantwoorden voor hun bestialiteiten aan de hardwerkende, immer verongelijkte Vlaming. Het dieptepunt was duidelijk nog niet bereikt voor Sus de Walrus en onze met alle zonden van Babylon overladen jonkmannen. Toch niet aan wal in paddenkoppenland! Kameraad 60, wat doet gij uw schepping aan? Little Richard - Tutti Frutti (1956)

Kameraad 60
6 1

De koffer

Omdat ik binnenkort op reis ga, bekijk ik de koffers in een chique winkel op de eerste verdieping van het station in Sendai. Ik schrik van de exorbitante prijzen. Sommige koffers kosten evenveel als een vliegticket naar plekken in Japan waar ik ooit nog eens naartoe zou willen gaan. Ik laat mijn blik vallen op tassen die me een goed alternatief lijken. Een tas van vijftig liter lijkt me wel geschikt. ‘Kan ik u helpen?’ De verkoper, die vlak bij mij bezig is een grote ballon op te pompen—die blijkbaar als vulling moet dienen voor een enorme sporttas—kijkt me vriendelijk aan. Hij stopt bruusk met pompen. Hoe groot moet die ballon wel niet worden om de enorme buik van de tas te vullen, denk ik. ‘Hoe duur is deze tas?’ vraag ik in mijn beste Japans, terwijl ik de tas van het rek haal. De verkoper loopt naar me toe. De tas met de uitpuilende ballon blijft plompverloren uit zichzelf staan. Zo vol met lucht zit hij al. De verkoper pakt de tas van me over en bestudeert het prijslabel. Hij noemt de prijs. In perfect Engels. Ik schrik. ‘Hebt u veel cadeaus gekocht en heeft u niet genoeg plek?’ ‘Nee, dat is het niet. Ik ga op reis,’ antwoord ik kortaf in het Engels. Ik zie een kostbare gelegenheid om mijn Japans gratis te oefenen in het water vallen. Wat me behoorlijk irriteert. De verkoper schijnt niets in de gaten te hebben. ‘Gaat u terug naar huis?’ Zijn Engels klinkt perfecter dan het mijne. Ik voel mijn geïrriteerdheid opzwellen. Omdat ik geen antwoord geef, vraagt hij door. ‘Bent u op bezoek geweest in Japan?’ De ballon in mijn hoofd groeit. De verkoper heeft nog altijd niets in de gaten. Hij straalt een zelfverzekerdheid uit die men in Japan verafschuwt in de dienstverlenende sector. ‘Nee. Ik woon in Sendai!’ antwoord ik kortaf. ‘Oh, dus u spreekt wel Japans?’ ‘Ja!’ Mijn stem trilt. Nu van onzekerheid. De verkoper denkt er toch niet over om mijn Japans te testen? Dan sta ik straks echt voor lul. De ballon in mijn hoofd zwelt nog meer. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om nu in het Japans te praten. Snel vuur ik de ene na de andere technische vraag op de verkoper af. In mijn beste Engels. ‘Is de tas sterk genoeg om als gewone bagage in te checken?’ ‘Ik denk het wel. Maar het blijft een tas. Tassen zijn minder geschikt om als bagage in te checken.’ ‘Hoe kan ik de tas dragen?’ ‘Schuin en op de rug.’ ‘Hoe lang gaat de tas mee?’ ‘Ik hoorde van een klant dat ze de tas al tien jaar gebruikt. En hij is nog altijd in goede staat.’ Ik geef het op. Onoverwinnelijk is deze verkoper. Met een blik van medelijden kijk ik naar de tas met de ballon, die nog altijd plompverloren bij het rek staat. Als een zwangere vrouw die midden in een bevalling tot haar lot is achtergelaten door de dokter. ‘Oké. Ik denk dat ik genoeg weet. Ik denk er nog over na!’ De verkoper hangt mijn tas terug in het rek. ‘Geen probleem! Als u nog meer vragen heeft, kom gerust langs. Dan help ik u graag.’ Ik ontplof bijna, maar laat niets merken. De verkoper loopt terug naar de zwangere tas en gaat verder met pompen, alsof er niks is gebeurd. Als ik de winkel verlaat, zwaait hij beleefd naar me. Ik zwaai beleefd terug terwijl ik woedend denk: Ja, daar ben je goed in, ballonnen oppompen!

Margaretha Juta
0 0
Tip

De schrik van de schrijver

Mensen die mij graag lezen, vragen zich weleens af of alles wat ik schrijf autobiografisch is.  Sta me toe dat ik heel even filosofisch word. De kwaliteit van je leven hangt af van de kwaliteit van je gedachten. Die hoeven heus niet altijd even verheven of hoogstaand te zijn, maar hoe positiever je denkt over jezelf, hoe leuker de wereld om je heen lijkt en hoe fijner je ervaringen worden. Misschien bepalen je eigen gedachten wel welke wereld je aantreft. Misschien is de wereld die je elke dag waarneemt gewoon de echo van hoe je denkt.  Tot zover de theorie. Het leven is zo afwisselend en onvoorspelbaar dat het fantastisch fijn en even later onrechtvaardig en keihard kan zijn. Dat is het hele aardappelen eten. Soms kan je van het ene moment op het andere in de puree raken en dan prakt de praktijk heel de theorie door mekaar. Wel, het leven van de schrijver is ook niet altijd een lolletje. De lezer hoeft daar niet per se van op de hoogte te zijn. De fan tast in het duister, maar de fantast in het duister ben ik. Ik overdrijf. Ik verdrijf doorgaans donkere gedachten. Doorgaans mag je letterlijk nemen. Een mens moet doorgaan. Altijd. Het kan heel bevredigend zijn om rechttoe rechtaan te schrijven over jezelf en over je leven. Dat doe ik dan ook heel frequent en met heel veel plezier. Als schrijver heb je nochtans de keuze. Of je schrijft over je leven zoals het is, of je vermijdt en leukt de boel wat op, of je wentelt jezelf in de negativiteit en maakt alles nog wat erger dan het in werkelijkheid is, of je vlucht in de fantasie. Dat zijn op z’n minst vier keuzes. Zoals een schilder over een palet beschikt om zijn verf te mengen, kan je als schrijver met enkele pennenstreken je eigen wereld creëren door bijvoorbeeld naar hartenlust te mengen met die vier keuzemogelijkheden. Ik zeg maar wat.  Dat vluchten in je fantasie doe je best niet overhaast of halsoverkop. Je verzint eer je begint. Niet panikerend, niet in het wild weglopend, maar stappend, anders ‘loop’ je het risico dat hetgeen je bedenkt van een bedenkelijk niveau is. Beredeneerd vluchten, dat is het. Er is immers geen dreiging. Je zit aan je schrijftafel en je ontsnapt terwijl je ontspant. Dat kan mentaal of met taal. Ik kan mezelf immers zo in taal verliezen dat het mentale als vanzelf op de achtergrond verzeild raakt. Ik ben een player. Niet met gevoelens, maar met taal. Schrijven is spelen. Met gedachten, met woorden ... Soms zo intens dat je min of meer in extase bent. Schrijven is vrijheid. Jezelf verliezen, spelen en vliegen, terwijl je schijnbaar saai op een stoel zit. Schrijven is dubbel, want terwijl je innerlijk volop leeft en beleeft, lijkt de wereld rondom je aan je voorbij te gaan en kan het aanvoelen alsof je iets mist, als je uit de trance van het schrijven komt en je merkt dat alles en iedereen een heel kleine beetje geëvolueerd is. Alsof het ware leven aan je voorbijgaat. Dat maakt me angstig. En de keuze tussen schrijven en niet schrijven enorm moeilijk. Passie voor het schrijven en passie voor het leven ... Ook al ben ik een man van uitersten, ik bewandel de gulden middenweg. En tussendoor beschrijf ik ‘m.         

Danny Vandenberk
105 6