Lezen

Alleen maar niet zo eenzaam

Alone but not so lonely...   De Amerikaan Chris O’Leary was maandag een tijdlang de enige passagier op een vlucht van Cleveland naar New York.   Dit was een krantenkop op 13 januari 2015. De Fransen noemen het:  " l’histoire se répète " of een " déjà vu ".  Ik heb het anno 1974 niet in de gazet gezet, maar nu kan ik niet meer achterblijven.   Toen er nog een Oost- en West-Berlijn bestond mocht om een of andere reden enkel de Duitse Lufthansa op het vliegveld Tempelhof in West Berlijn landen.  Haast alle internationale vluchten moesten dus eerst naar een andere Duitse luchthaven vliegen en de passagiers moesten daar op een Lufthansa-vlucht overstappen. Destijds moest ik voor een korte zakenreis naar Berlijn en vanuit Brussel vloog ik over Frankfurt.    De bovengenoemde regel was net voordien opgeheven, waardoor er plots ook andere vliegmaatschappijen toegelaten werden.  Zo merkte ik pas in Frankfurt dat er voortaan een rechtstreekse verbinding Brussel-Berlijn-Brussel bestond verzorgd door de inmiddels failliete Pan Am. Ik kon zonder probleem mijn terugvlucht omboeken en spaarde zo voor de terugreis ruim een uur.   Buiten enkele uitzonderingen waren de meeste aankomsten en vertrekken in West Berlijn logischerwijze inlandse vluchten. Met de Pan Am vlucht veranderde dit en werd mijn terugvlucht een internationale vlucht met als gevolg dat ik recht had op aankopen in de “Freeshop” van de luchthaven.   Toen ik bij de balie kwam om mij in te checken werd ik door het Pan Am personeel super enthousiast ontvangen:  ik was namelijk hun eerste en voorlopig enige klant voor deze vlucht.   Even later werd mijn naam afgeroepen met de vraag om mij naar de “Freeshop” te begeven mocht ik geïnteresseerd zijn om aankopen te doen.  De shop werd inderdaad alleen voor mij geopend want ik was de enige passagier op een internationale vlucht.   In de shop zag ik even later nog twee reizigers die uit het Midden-Oosten kwamen.   Bij de check-in werd er gegrapt over welke plaats ik in het vliegtuig verkoos: aan het raampje, rokers of niet-rokers?  Vermits het vliegtuig willens nillens in Brussel moest zijn voor de heenvlucht van de volgende dag zat ik, behalve het personeel, dus moederziel alleen op de terugvlucht.    Het was nog in de tijd dat gratis drank werd aangeboden en dat men op het vliegtuig zelf sterke drank, sigaretten en parfumerie-artikelen taxfree kon kopen. Zodoende had ik drie airhostessen ter beschikking.  Eentje om de champagne te bedienen, eentje om een klein hongertje te stillen en een derde die mij langs alle kanten volspoot met geurtjes van eau de toilettes van de bekendste Franse parfumiers.   Pas toen we in Brussel landden zag ik dat helemaal achterin de twee Arabieren uit de Freeshop lagen te slapen.  Ze wisten niet wat ze gemist hadden en wreven de ogen uit toen ze door drie uitzinnig vrolijke hostessen gewekt werden, of waren ze met vier? Soit.   Zodus Mister Chris O’Leary, (de twee slapende quantités négligables niet te na gesproken) : waar had u het over???    

Vic de Bourg
0 1

KUDDEGEESTSYNDROOM

Het was begin mei en stralend weer toen we in Colmar tussen de peperkoekenhuisjes, als in een Anton Pieck tekening, rondliepen. De terrasjes en restaurantjes waren overvol en iedereen genoot van het voorjaarszonnetje. Aan de brug over de Ill weerkaatste de zon op een eenzaam vastgeklonken hangslotje. Het verliefde paartje, dat dit slotje hier in Colmar opgehangen had, had vermoedelijk niet genoeg gespaard om tot aan de bruggen van Parijs, Rome of Praag te geraken. Dan vraag ik me af, wie was er als allereerste op het idee gekomen om hangsloten, als teken van eeuwige liefde, aan bruggen op te hangen? Was het de dochter van de slotenmaker die wel eens wat anders wou dan zo’n blinkende ring? Of wou zij gewoon kijken of de jongeman in kwestie bereid was de romanticus uit te hangen alvorens de beloofde wip erachter zou volgen? Was het de zoon van de ijzerhandelaar die vergeten was om voor zijn lief een bos bloemen te kopen en besloot om op het allerlaatste moment zo’n hangslot mee te graaien? Is hij erin geslaagd om zijn lief wijs te maken, dat een slot vastklinken op een brug over een rivier het summum van romantisch liefde was? Vertelde hij haar dan ook dat, wou de liefde eeuwig duren, zij de twee sleuteltjes in de rivier moesten gooien? Of hielden zij elk een sleuteltje bij zich, in geval van? Moesten, vanaf dat moment, alle vrijers in plaats van met ringen, bloemen en pralines met een hangslot over de brug..of nog beter aan de brug komen? Enkele jaren geleden nam het hangsloten kuddegevoel zo’n vaart dat men de idiote brugwildgroei in Parijs moest verwijderen. Daar dreigde de reling van de brug het te gaan begeven door het gewicht van de eeuwige liefdesijzerwinkel. Als dan zo’n hangslot, door een arbeider met een tang doorgeknipt werd, voelden de partners dan een soort elektrische schok? Ging de relatie vanaf dan bergafwaarts? Werd er dan bij een mogelijke breuk niet alleen over de verdeling van de inboedel, het huis, de bankrekening, de kinderen en de hond geruzied maar ook over wie van beiden nu die reis terug moest ondernemen om dat hangslotje terug te vinden en het opnieuw te openen, de vrijheid tegemoet? Dus beste verliefden, als jullie nog steeds de drang voelen, zoek geen plaatsje meer aan de bruggen in Parijs, Rome en Praag want die hangen al overvol, maar over de brug van de Ill in Colmar is er nog plek zat. Als er één van mijn lezers binnen afzienbare tijd richting Colmar moest reizen, laat mij dan vooral weten of de kuddegeest hier  al heeft toegeslagen en of de hangslotenverkoop ook hier in stijgende lijn gaat.   Het was het lange weekeinde van Hemelvaartsdag en de zon bleef nog steeds van de partij. Vermits wij op de camping te Colmar constant, aan de overkant van de rivier, het lawaai van de autostrade hoorden, besloten wij nog enkele dagen te blijven rondhangen in de overweldigende natuur van de Vogezen. De camping in Xonrupt-Longemer, lag lichtglooiend tegen de helling, direct aan het meer en beloofde volledige rust. Maar door het warme weer ontwaakten niet alleen de insecten, maar tevens de kudde motorrijders. Met honderden hadden deze midlifecrisismannetjes zich in lederen outfits gehesen. Het waren merendeel Duitse dikke mannen met stoere jassen met doodshoofden en bezweringstekens  op de rug. Op hun kale en grijze hoofden droegen ze een soort leger pothelmen.  Onder de helmen zwiepten niet alleen hun lange Vikingbaarden maar ook minuscule paardenstaartjes of lange vlechten heen en weer. Ze waren lekker met de mannen alleen de hort op.  Daar gingen ze dan. Niet alleen of met zijn tweeën, maar met minstens tien tot twintigen achter elkaar aan. Eerst hoorden wij ze achter de camping doorschetteren, vervolgens bromden ze met een hels lawaai langs de overkant van het meer, om dan al racend de berg op te gaan. Het lawaai van de ene groep motoren was nog niet volledig uitgestorven of je hoorde de volgende motorbende al als een gigantische hommel dichterbij zoemen en langs de camping denderen. Eventjes hoorden wij de vogeltjes fluiten en dan kwam daar weer zo’n troep penopauzers voorbij knetteren. Het ganse lange weekeinde leek het of we onze caravan op de weide van Francochamps gezet hadden.  De zware motorjongens hadden de tijd van hun leven, berg op, berg af  en natuurlijk de kick van hun helse motorgebrul. Leve de natuur! Zondag in de late namiddag werden de periodes van stilte langer en langer. Het lawaaizootje bromde terug richting heimat en moeder de vrouw. Nu heb ik zo’n paar dikke Duitse Schweinefleisch motards eens van wat dichterbij bekeken en ik vrees dat geen enkele normaal denkende vrouw zo’n soort man ook maar één blik zou gunnen. Dus is het best te begrijpen dat al hun affectie wel eens alleen naar hun zware blinkende motor uitgaat. En dan heb je nog die kudde bontgekleurde weekendfietsers. Rond het meer van Longemer, maakte men een fietspad dat qua breedte niets moest onderdoen met een volwaardig auto rijvak. Als jullie nu denken dat die opgefokte peletonfietsers hiervan gebruik maakten, heeft het duidelijk niet begrepen. Met zijn vijven op één rij, denkend dat ze in de Tour de France of in de Giro d’Italia reden, trapten ze zich zigzaggend een ongeluk op de rijbaan. Ze lieten een trein van sputterend wachtende auto’s achter zich aanschuiven. Als er dan een auto of  een vrachtwagen luid toeterend wou voorbijsteken en hun teken deed dat er voor hen een speciaal fietspad aangelegd was, joelden ze van verontwaardiging, waaierden nog breder uit en gaven de automobilisten het vingertje. Een kudde koeien is blijkbaar nog intelligenter dan een roedel wielerterroristen. Maandag hadden wij eindelijk het fluiten van de vogeltjes, het kabbelen van het meertje en de immens mooie natuur terug voor ons alleen. Maandagavond, beau temp pour les canards, het regende pijpenstelen. Tijd om zuidelijker te trekken, de kudde gepensioneerde voorjaarvakantiegangers achterna.   Sim, 13 mei Sahune Drôme Provençale

Sim
31 0

WHY WHY WHY DELILAH

Vanmorgen liet ik op Kapaza, Marktplaats.be/nl en Tweedehands.be/nl volgende advertentie zetten: Te huur of te leen, voor minstens drie weken, chaotische (oude) grijze Tom Jones. Voor al diegenen die nu hun wenkbrauwen lichtjes optrekken, ik heb manlief echt niet ingeruild om met Tom Jones Frankrijk te doorkruisen hoor.  Ik zal jullie vlug eventjes het laatste deel van mijn advertentie , ‘Tom Jones’, verklaren. Toen we hier op 1 mei aan de camping te Strasbourg aankwamen, bleek het beheer van de kampeerplaats weer in handen te zijn van een troep stadsambtenaren. Deze hadden blijkbaar geen van allen ooit met een tent, caravan of een camper rondgereden, want dan zouden ze wel geweten hebben dat kamperende mensen, die uit alle uithoeken van Europa via allerlei filegevoelige snelwegen kwamen, nooit getimed op een bepaald uur op een camping konden aankomen. De receptie bleek gesloten van 12 tot 14 uur, de ambtenaar moest opgestoord zijn boterhammetje kunnen opeten. Wij stonden dus als eerste voor de gesloten slagboom met achter ons een Nederlandse caravan en een lange rij met een tiental Duitse, Zwitserse en Franse campers. Om beurten zag je de echtparen aan de gesloten deuren van de receptie duwen, op hun uurwerk kijken en mompelen dat dit niet meer van deze tijd was. Soit, wij hielden dan maar een parkinglunch in de caravan, drentelden wat op de camping rond tot het tijd was om ons aan te melden. Een breed glimlachend Nederlands echtpaar stapte op ons toe. Zei Mijnheer Noorderbuur: “Weet U, wat wij zojuist tegen elkaar zeiden?” Nee, dat wisten wij niet..maar wij hadden de indruk, aan Mevrouw’s  lachende ja- knikkende aangezicht te zien, dat we dit snel te weten zouden komen. “Mijnheer, U gelijkt als twee druppels water op Tom Jones!” Nu hadden ze manlief zijn stemgeluid als eens met de vibrato van Urbanus vergeleken, maar deze vergelijking was nog nooit eerder gemaakt. Ik bekeek manlief en vond dat hij net zo veel op Tom Jones geleek als mijn gat op een peperkoek en zingen kon hij ook al niet. Het echtpaar glunderde, het leken zo’n twee oprechte lieve vakantie- Hollanders te zijn.  U herkent ze wel, die rondreizende identieke tweelingen, allebei met hetzelfde lekker makkelijk kort grijs kapseltje, met identiek dezelfde regenjack, identiek dezelfde rugzakjes, identiek dezelfde wandelschoenen en blijkbaar een identiek ver gevorderde vorm van cataract. “Ach”, zei ik, “altijd die aandacht in Las Vegas gaat ook ons tegensteken, altijd die hordes vrouwen achter mijn man aan gaat vervelen, dus we dachten, laat ons maar eens lekker gewoon doen en met de caravan in Frankrijk gaan rondtoeren. Zingen kan altijd nog!” Nou, dat was nou hartstikke leuk gezegd. Ik wou onze lieve noorderburen echter niet laten gaan zonder nog een goede raad mee te geven. Zo snel mogelijk in Nederland eventjes beiden een bezoekje aan Hans Anders of  Pearl  inplannen.  Om twee uur stipt gingen de lichten in het receptiegebouw aan, de deuren werden ontgrendeld en twee bediendejuffrouwtjes kropen achter de computer. Wij waren als eerste aan de beurt. Toen de receptioniste ons inschreef, zei manlief ineens: “Wat prettig, dat U wat eender aan het werk ging, toen U zag dat er zoveel mensen voor de gesloten deur stonden.” “Hoezo?, antwoordde het onthaaldametje terwijl de mondhoeken van haar geforceerde klantvriendelijke glimlach al iets omlaag gingen: “Twee uur is twee uur, stipt,  pil!” Ik dacht eventjes: “wat staat mijn Tom Jones daar nu allemaal te bazelen?” Vermits ik gewoon ben aan zijn soms sarcastische opmerkingen, duwde ik de ‘It’s not unusual’ neuriënde Tiger de deur uit vooraleer de zaak kon escaleren. Ik begreep er niets meer van. De roem was hem nu al naar het hoofd gestegen? Toen onze rijdende villa wat later op de ‘green green grass of the camping stond,  leverde manlief plots een gevecht met het wc- blok van de caravan. Het sanitair onderdeel wou er plots niet meer in. De godverdommes en miljaardes begeleiden het in- en uitgeschuif van het pipi- opvangelement. Dit zijn nu juist de dingen die je uittest vooraleer je met je caravan vertrekt, niet? Mijn adrenaline stress piekte op een gegeven moment zo erg, dat ik Tom Jones met alle plezier een ‘sex bomb’ onder zijn gat wou verkopen! Manlief had gewoon constant een knop verkeerd gedraaid!! Nadat hij zelfs een dutje van een drie kwartier gedaan had, stelde hij tevreden vast, dat het amper kwart voor twee was en we wel heel snel met alles klaar waren. Het was dus helemaal geen schimpscheut naar het receptiejuffrouwtje geweest. Zijn uurwerk was gewoon stilgevallen en zijn herseninhoud die de tijd bijhield vermoedelijk ook, want ieder normaaldenkend mens zou zich afvragen… Tot daar het verhaal over Tom Jones. Om het verslag over het begin van de advertentie : Te huur of te leen ‘chaotisch (oude) grijze…te vertellen, moeten we eventjes een paar dagen terug in de tijd gaan, met name naar de donderdag, vrijdag en zaterdag voor 1 mei. We schrijven donderdagavond toen ik plots, zonder verdere aanwijsbare verwittigingsymptomen, 38 graden koorts bleek te hebben. Hete golven sloegen uit mijn oren en mijn neus en tenen leken om beurten hete worstjes om dan na een paar minuten rillend in ijsblokjes te veranderen. In mijn hersenpan ramden nu en dan, 100 kleine mannetjes gelijktijdig op een trommel. Mijn hoofd voelde aan als een voetbal die balanceerde op een luciferstokje. Volledig gedrogeerd kroop ik in bed, zweette een nachtje overdadig en vrijdagochtend leek het koortsduiveltje verslagen. Wat niet wou zeggen dat ik al helemaal normaal reageerde. Het was zo’n beetje een slow motion action movie. Zouden we dan toch de caravan maar uit de stalling halen? Eens met de caravan voor onze deur, duwde manlief de mover tegen de wielen om ons rijdend huis op onze oprit te plaatsen. Voor al diegenen die geen caravan met mover hebben zal het volgende verslag compleet idioot klinken, maar geloof me, diegene die wel met zo’n gemoverde sleurhut rondtrekken, zullen onmiddellijk met dit verhaal mee zijn. Voor ons huis bleek het kastje waarmee we de mover van de caravan telegeleid konden besturen niet te functioneren. Het rode lichtje brandde niet, dus geen contact. Nieuwe batterij werd in het kastje gestoken. Dan ging het lichtje in het mover- kastje plots aan, snok, manlief had de handrem van de caravan vergeten af te zetten. Mover terug af de wielen gehaald. Misschien de boel geblokkeerd. Mover terug op de wielen geplaatst. Contactlichtje terug uit. Opnieuw andere nieuwe batterij in het kastje, lichtje eventjes aan, lichtje uit. Lichtje aan, lichtje uit. Om gek van te worden maar het kon mij allemaal niet veel schelen want de koorts kroop letterlijk sneller bij mij binnen dan dat de caravan ooit op de oprit zou komen te staan. Na veel chaotisch geknoei stond de caravan dan toch na een uur eindelijk op zijn plaats. En toen is manlief eventjes in de handleiding van het mover- kastje gaan lezen. Bleek dat je, identiek zoals vorig jaar en alle  jaren daarvoor het geval geweest was, tweemaal kort op het moverkast-knopje diende te drukken om contact te maken. Poepsimpel, alleen had Vercauteren het eventjes vergeten…grrr. Als jullie nu denken dat dit het enige verwarde voorval was, waarom ik manlief nu eventjes op een tweedehands- site aanbood, heeft het volgende nog niet gelezen! Op zondag 1 mei reden wij dus richting Strasbourg. Wat denken jullie van een man die zelfs zijn GPS dame niet verstond. Als ze zei: “Opgepast versmalde rijstroken”, hoorde hij “opgepast maalderijspoken”, alsof dit de normale GPS- taal zou zijn.  Bij het betalen aan het benzinestation in Luxemburg vond hij plots bij het ingeven van onze creditcode aan de terminal, de nul niet meer op het pin- betaalkastje staan. “Ou est le zero?” De kassierster riep vanachter haar glazen stulpje waar de nul zich bevond, maar na driemaal wablief? en wat zegt U? (in het Frans natuurlijk) geroepen te hebben, kwam de kassadame uit haar hok gevlogen en duidde, met een zucht, de nul aan. De inktaanduiding was inderdaad weggeveegd, maar volgens mij staat die nul al jaren op zo’n pinautomaat nog steeds op dezelfde plaats. Na alle wabliefs, wattes en wat zeg je, is het leuk om weten dat je man hoorapparaten bij zich had, alleen staken ze niet in zijn oren maar lagen die in het kastje van de caravan. Ach dit is nog steeds niet de enige echte rede waarom ik manlief in de aanbieding zette, luister en huiver! Zoals steeds schoven wij bij de tolstations steeds aan de verkeerde rij aan. Alle auto’s bumperden door het tolstation, alleen onze rij draaide weer een hele tijd stationair. Reden te meer om manlief te horen sakkeren: “Verdomme, dat duurt nogal! Weer nen ouwe sassa daar van voor zeker, die niet weet hoe hij met een bankkaart moet betalen?” Dus toen wij voor de bareel van de péage kwamen,ging het zoals al duizend keer daarvoor, kaartje erin, bankkaart erin, betaald, poortje open en hop erdoor. Zo’n tien kilometer verder, juist na de affiche “Welkom in Strasbourg, het centrum van Europa, opnieuw een tolstation. Kaartje erin, bankkaart erin, bankkaart bleef erin, bankkaart kwam niet meer terug te voorschijn. Vervolgens, manlief uit de auto en met een schuldige blik begon hij op alle knoppen te duwen.. Mijn superchaoot had de creditkaart in het gleufje gestoken waar normaal de cash euro biljetten moesten ingestoken worden en het ‘tolbetalingsmechanisme’ had het lekker doorgeslikt. Inderdaad weer zo’n oude sassa, die niet wist hoe hij met een creditkaart moest betalen…Gelukkig is er bij al die onbemande tolgeld- inslikkers een hulpknop aanwezig. Aan het lief mevrouwtje dat ons ter hulp kwam, bekende manlief schaapachtig grinnikend dat hij een stommiteit gedaan had. De betaalunit werd geopend en de tol- hulpdame moest  bijna de ganse binnenkant afbreken om aan onze creditkaart te geraken. Na een minuut of tien was mijn stresslimiet volledig bereikt toen manlief smalend en lachend met zijn bankkaart in de hand  zei: “Voilà geen paniek,  alles was weeral opgelost.” Het was niet zijn stomme fout, maar gewoon omdat ik hem zenuwachtig maakte,  had hij de kaart in het verkeerde gaatje gestoken. Wat een onrecht! Why, why, why Delilah…Ik had nota bene, met mijn gedrogeerde koortskop, nog nooit zo stil geweest en zo weinig commentaar gegeven! En toen zei mijn verstrooide professor nog als glunderend hoogtepunt: “Wij beleven nogal avonturen hé!” Ik kon alleen maar reageren met: “Hoe noem je dit, een avontuur? Een aflevering van Falty towers zeker, met als titel : Onder mijn man zijn grijze haardos wordt het één verwarde chaos! Ik hoor jullie al denken, hou toch eens rekening met manlief zijn leeftijd! Wel manlief is als een chaoot geboren vermoed ik, het kan dus alleen maar erger worden.  En toen moest het verwarrende campinggebeuren er nog bovenop. Dus bij deze, al wie mijn Tom Jones wil huren of lenen en hem voor een tijdje uit mijn atmosfeer wil komen halen, tot mijn koorts en mijn adrenaline opnieuw tot nulpunt gezakt zijn,  be my guest! Ook moet ik jullie van manlief zeker laten weten dat ook ik wel eens volledig de mist in ga. Toen we eind september de caravan in de stalling achterlieten, vergat ik het knopje van onze ijskast uit te zetten. Om de mover- batterij op te laden blijft de elektriciteit van de caravan in de stalling aangesloten en deed ons ijskastje dus overuren.  Nog voor ik alles in onze rijdende villa kon inladen, mocht ik dus met mijn Neurofen- hoofd, mijn verschuivende mayonaisehersens en mijn verkrampte nek en schouders, met de haardroger op maximum warmte, eerst de iglo in onze ijskast ontdooien. Ach nobody is perfect en we zijn elkaar waard. Eventjes denken, welke man kleurt de haren van zijn echtgenote zoals een volleerde kapper? Wie raspt het eelt van haar voetjes? Wie kneedde met Voltaren het griepvirusje uit de verharde schouders? Ja zeker! Jullie zijn nu allemaal stikjaloers zeker? Hopelijk is het nog niet te laat? Onmiddellijk mijn advertentie op Kapaza, Marktplaats en Tweedehands annuleren. Niemand krijgt mijn blunderende grijze Las Vegas- ster! Toen we ’s anderdaags hand in hand door het zonovergoten gezellige Strasbourg wandelden, kwam er plots een mooie jongedame, met een papier en pen in de hand, onze kant op. De vrijwilligster van Artsen zonder grenzen  bekeek ons met een vragende glimlach. Ze begreep helemaal niet waarom wij beiden ineens als twee idioten begonnen te schaterden. Zij had natuurlijk niet verstaan wat ik juist tegen manlief gezegd had: “Kijk uit Tom Jones, watch out Pussycat, hou je foto gereed, ze komen om je handtekening!”   Sim,  Strasbourg, 4 mei 2016  

Sim
0 0

M van Muur

(uit “verhalen van A tot  Z”)   “Ich hab noch eine Koffer in Berlin”   1966 – de Berlijnse Muur staat er inmiddels vijf jaar. Bij toeval kan ik als enige Vlaming mee met een bus vol Duitsers en Oostkantonners voor een tiendaagse reis.   Eerst gaat het naar Paderborn waar gedurende een viertal dagen een korte trip naar Berlijn wordt voorbereid. Ons wordt in de kleinste details verteld hoe de situatie is in Oost-Duitsland en in Oost- en West-Berlijn.   Dan volgt de trip naar Berlijn met een halfvol busje voor een dertigtal personen. Alle leeftijden zijn vertegenwoordigd. Zelf behoor ik tot de jongste groep. De oudste deelnemer is de koster van Sankt Vith.   Bij de grens zien wij voor het eerst VOPO’s , de Oost-Duitse Volkspolizei in donkergrijze pakken. Hier en daar lopen mannen maar ook vrouwen in kaki uniformen met felrode kraaghoeken en kentekens en met de kenmerkende hoge kepies, het zijn Russische militairen.  We moeten de bus verlaten. Net voor ons wordt een lichtblauwe VW kever volledig ontmanteld – zetels worden uit de auto verwijderd. In houten barakken moeten wij wachten tot onze bus gecontroleerd is.    Het gaat onverwacht vlot en we mogen terug instappen. Net als ik wil buitengaan duikt een kaki uniform op aan de andere zijde van de halfglazen deur. Ik houd de deur open. Een bloedmooie Russin met rode haren doorprikt mijn starende blik met haar staalblauwe ogen en sist met een Stalinaccent  “Ich kann auch selbst Türen öffnen !”. Ik bedenk me net op tijd om de deur weer dicht te smakken.   De toon is gezet, wij verlaten het vrije Westen. Net voor wij vertrekken zie ik hoe de roodharige beauty met een peilstift de inhoud checkt van de benzinetank van de VW kever.    Zodra wij Oost-Duitsland binnenrijden wordt alles grauwer en grimmiger. Honderden kilometers lang zijn enkel velden te bespeuren met hier en daar landbouwers die opkijken als onze bus voorbij rijdt.  De jongste deelnemers zijn sterk onder de indruk en wuiven naar de droeve mensen. Die durven amper terugwuiven. Waarschijnlijk nog sterker onder de indruk dan wij, leggen de oudere deelnemers  ons uit dat we beter niet wuiven. Wij brengen die mensen in gevaar, overal schuilen immers verraders, de eerste tekenen van de angst die wij de volgende dagen zullen ontwaren en ervaren.   Plots barst uit het grauwe donker een lichtbol : West Berlijn ! Wij slaken een zucht van opluchting. Via de superdrukke Kurfürstendamm met zijn duizenden reclamespots bereiken wij Hotel Denmark. Vanuit onze kamer zien we de Gedächnisskirche. "Was wird Morgen geschehen?"    Door de dag bezoeken wij de muur, zien wij plaatsen waar jonge soldaten naar het Westen vluchtten, waar burgers werden neergeknald op weg naar de verloren vrijheid. Beelden, foto’s  van mensen die uit ramen springen en het niet overleven, worden voor altijd in ons geheugen geprent.   ’s Avonds ondergaan wij de westerse wereldstad . Het "i – punkt" : boven op een ranke wolkenkrabber draait het helverlichte Mercedes logo als het puntje op de i. Tot waar in het Oosten ziet men deze witte ster, symbool voor kapitalisme, welvaart en vertier?   In de Berliner Kind’l Keller proeven wij het typische Weissbier.  Wij willen de spanningen van de reis en de schrikbeelden wegspoelen met  “Trank und Gesang”.  De “Witzen” volgen elkaar op. Er wordt gelachen en gebruld.  De sitarspeler lost alle verzoekjes in en begeleid mij zowaar als op algemeen verzoek “der Flame” een liedje uit zijn “Heimat” moet zingen.  Inspiratieloos zet ik het deuntje “Daar bij die molen” in, niet erg Vlaams maar we zongen het thuis graag.   Snel wordt  “Da bei der Mühle”  mijn eenmalige Duitse schlagersucces in de inmiddels volgelopen bierkelder. Tot tien maal toe wordt het refrein herhaald en dan zie ik ze zitten.   Aan een tafeltje weent een Berlijnse blondine. Ze is nog niet oud maar het leed van de vijf afgelopen jaren heeft haar getekend. Ze laat haar tranen de vrije loop. Het is jaren geleden dat hier nog zo uitbundig gezongen en gelachen werd.  Als de dolle avond besloten wordt met het “So ein Tag so wunderschön wie Heute”, houdt niemand in de kelder het nog droog, niet in het glas, niet in het oog.   Met een klein hartje slapen wij in na de ervaringen van vanavond en voor wat ons morgen te wachten staat, dan gaan we naar Oost-Berlijn.   Check-point Charlie, Amerikaanse doorgangspost van West naar Oost.  We worden in groepjes van drie ingedeeld.  Met mij gaan twee leeftijdsgenoten mee, Dieter en Wolfgang. “Mit siebsehn hat mann noch Traüme – dann wachsen noch alle Bâume..“ hoorden we nog net zingen op de „Rundfunk Berlin“.  We zijn nu al achttien, zouden ons nog dromen wachten ?  Dit lijkt alleszins meer op een nachtmerrie.   “Geldwechseln !” – Ik durf aan mijn Duitse kameraden niet zeggen dat ik aan hun landgenoten-officieren uit de documentaires over de oorlog moet denken.  Alvorens we Oost-Berlijn binnen mogen moet een equivalent van minimum vijf Duitse Oostmarken  aangekocht worden. In ruil worden West-Duitse Marken en Amerikaanse dollars  gretig aanvaard.  Deze “Ostmarken” horen ter plaatse uitgegeven te worden.  Niet gespendeerd geld moet bij terugkomst in geldkisten gedeponeerd worden….ik moet aan offerblokken denken !   Achtung, sie verlassen jetzt West-Berlin. Blinkende Mercedessen, BMW ‘s en Amerikaanse sleeën ruimen de plaats voor kleine grauwe wagentjes.  De Trabantjes zullen veel later collectors items worden maar nu zorgen zij voor stinkende grauwe straten. De meest befaamde onder de bekende boulevards in oude films over Berlijn “Unter den Linden” is vervallen en haast verlaten. De Dom is nog steeds overweldigend van buiten, maar een puinhoop binnenin. Waar men vroeger op het plein voor de Dom duizenden personen zag is het nu een grote kale vlakte. De eens zo machtige Brandenburger Tor is omgeven met prikkeldraad.   Het is koud – aan ons lijf en in ons hart. We vluchten een “Konditorei “ binnen.  Hier is het stampvol. Etablissementen als deze kan je nu op één hand tellen, daar waar op dezelfde plek in het vroegere Berlijn het uitgangsleven gonsde en bruiste.   We bestellen eten en drank.  Het kost haast niets.  Hoe gaan we ooit afraken van onze vijf Ostmarken?  Mocht het gesmaakt hebben zouden we nog wat gegeten hebben, maar helaas.  Dan er nog maar eentje drinken en vooral hier en daar uitkijken of wij een Oostduitse autochtoon met een drankje kunnen plezieren. Achterdocht !  Hier en daar aanvaarden doffe ogen ons aanbod, rondglurend of niemand hen gade slaat.   Terug buiten in de koude Oostenwind rijden we nog wat rond met de bus, niet omdat de woonblokken bezienswaardig zijn, maar gewoon om ons geld op te krijgen. Ons bezoek aan dit stadsdeel weegt aldoor zwaarder op het gemoed en al snel wordt besloten terug te keren naar het Westen. We ontdekken dat dit ook met de U-bahn kan. Een ticketje is weer net te goedkoop om eindelijk de laatste Marken en Pfenningen kwijt te raken. Dan nog eerst een schnaps, ook weer goedkoop  zowel wat de prijs als de kwaliteit betreft.   Licht beschonken bedenk ik dat wij de laatste centen in onze broekzak kunnen stoppen en aan de doorgang naar het Westen onze lege portemonnees tonen.  En zo geschiedt het. Omdat wij niet precies kunnen uitmaken op welk ogenblik wij met de metro in het Westen toekomen denken wij naïef dat het instappen Oost en het uitstappen West zal zijn. Als wij na het uitstappen in ons jeugdig enthousiasme met enig kabaal de metrogangen doorlopen, staan wij plots oog in oog met een donkergrijze Vopo.  “Haben Sie noch Ostmarken ?”  We staan aan de grond genageld maar onze achttienjarige overmoed haalt het van de angst en na een even kordaat  “Nein”  en het tonen van de lege geldbeugels mogen we weer Westwaarts.  De Vopo is net als wij piepjong, amper twintig  – dringt hij daarom niet aan?  Zijn wapen over zijn schouder is nochtans authentiek en de restjes kleingeld in mijn broekzak gloeien !   Van de groep met dertig en veertigers hoorden wij later dat ze hun geldoverschot  aan voorbijgangers hadden geschonken. Dat risico durfden de ouderen niet lopen, zij hadden het in een vuilbak gegooid.   Om terug enig evenwicht in onze gemoederen te krijgen bezoeken we de dag nadien bruisend West-Berlijn : Charlottenburg, de Rundfunk die door de akoestiek een wereldbefaamde studio bezit, de dure shoppinggalerijen : het Westen pompt miljarden in deze door een betonnen muur omringde enclave. ’s Avonds krijgen we een bioscoopticket. De zaal zit propvol. Wij zitten op de eerste rij en kijken naar het in Europa allereerste gebogen cinemascope scherm met stereogeluid.  Als er in de film een trein links van het scherm  naar rechts rijdt duiken wij verschrikt weg.  Het is of het ding over ons heen rolt.  We moeten ook telkens onze hoofden draaien en wat achterover leunen in onze luxezetels als er rechts iemand opduikt die wat zegt tegen iemand die links op het scherm staat.   Deze decadente Westkant van de stad is vele tientallen keren duurder dan de Oostzijde. Met de gesmokkelde Oostmarken kom ik hier nergens en de Westmarken raken langzaam op. Gelukkig komt een vriend Oost-kantonner mij ter hulp.  Hij werd enkele jaren voordien priester gewijd en moet volgens het boekje elke dag een mis opdragen. Daarvoor heeft hij in een nabijgelegen nonnenklooster een kapel gevonden. Ook de nonnetjes delen blijkbaar in de miljardenstroom uit het Westen, want voor elke dienst krijgt hij een ruime vergoeding toebedeeld. Op mijn beurt mag ik delen in de rechtmatig verkregen zilverlingen. Oef !   Potsdamer Platz: hier wordt een korte ceremonie gepland bij een gedenkteken voor alle slachtoffers van extreem rechts geweld, lees nazislachtoffers. Er worden teksten voorgedragen. Ook ik heb een tekst gekregen en met mijn eigen woorden aangevuld. In mijn hoogste Duits lees ik in een doodse stilte rondom mij een tekst die aangeeft hoe velen in mijn land hebben geleden onder het naziregime. Ik ben net na de oorlog geboren maar ken de verhalen ondermeer van vader die naar Duitsland gedeporteerd werd maar god zij dank terugkeerde.   Heel even krijg ik een akelig gevoel bij het kijken naar de oudsten uit de groep. Zij waren twintigers in de oorlog. Hoe fout zijn zij geweest?  Dan merk ik hoe Ferdy Hammerschmidt, der Küster von Sankt Vith, een traan wegpinkt. Ik besef dat deze man, ooit inwoner van het grote Duitsland  nu Oostkantonner in het kleine België is.  Veel meer dan de “Walonen und Flamen” is hij fier om Belg te zijn. Hij is heel erg aangedaan dat ik als jonge Vlaming, als Belg op deze historische plek een dankwoord wilde uitspreken. Net als toen, voel ik vandaag dezelfde krop in de keel.   Hoe het nadien verder verliep, hoe wij terugkwamen, “wie wir uns verabschiedet haben”, weet ik niet meer.   Maar eens moet ik er mijn koffer met herinneringen gaan ophalen……….want  “Ich hab noch eine Koffer in Berlin” . Telkens ik  Hildegard Knef of die andere Duitse diva Marlène Dietrich (https://www.youtube.com/watch?v=Lp-eQqo__Ks) dit lied hoor zingen schiet mijn gemoed  vol.  “Ich muss bald wieder hin”.  

Vic de Bourg
0 1

Heimwee naar het paradijs

een reisverhaal Mizmizy ‘Mag ik hier roken?’ vraagt een klant.‘Roken is ongezond,’ antwoordt ze dan. Ze staat achter de toog en trekt even aan haar sigaret. Ze glimlacht naar hem. De klant kijkt verbaasd. Hij schudt zijn hoofd en licht een sigaret op terwijl zij een asbak onder zijn neus schuift. Ik leerde Thamina kennen in een taverne te Brussel, waar ze werkte om haar studies te kunnen betalen. Ze zuipt als een koe en rookt als een schoorsteen. Haar ouders denken dat ze een keurig moslimleven leidt en ijverig studeert voor dokter, dit onder toezicht van haar oudere broer, Iqbal. Hij volgt politieke studies aan de internationale school om erna de politieke carrière van vader in Bangladesh voort te zetten. Iqbal heeft zich echter bij een hippiegemeenschap aangesloten, dweept met zen en softdrugs en wil een roman schrijven waarin hij Oost en West verenigt, een wijs man met idiote doelen. Thamina maakt zich zorgen om hem. Hij maakt zich geen zorgen. Haar ouders willen dat zij gaat trouwen, nu ze nog jong is en een goede familie kunnen vinden voor haar, er is namelijk interesse. Maar dat ligt nogal complex. Zowel zij als ik hebben zo onze eigen voorkeuren en zijn uiterst koppig als het gaat om keuzes maken.We kennen elkaar al sinds onze job in de taverne, nu drie jaar geleden. Ik als keukenhulp en zij als notoire en beruchte toogverantwoordelijke – zoals ze dat zeggen. Dat er hier, in deze oubollig ogende taverne, zoveel volk komt, heeft vooral te maken met haar eigenzinnige kijk op de dingen en haar vlotte sociale babbel. Sinds de eerste avond dat we samenwerkten, een heel chaotische avond, zijn we beste maatjes en helpen elkaar waar het kan.En zo komt het dat ik hier met haar in een provinciaal stadje ben aanbeland met de charmante naam Mizmizy. Ik mocht mee met haar. Dat haar ouders dat vertrouwden heeft wellicht te maken met het feit dat ze mij niet echt kennen. Ze ontvingen me de eerste avond meteen heel gastvrij en hadden een apart kamertje voor mij voorzien. Ik ben hier nu voor de tweede dag en heb net een hele rij familie van haar ontmoet. Volgepropt met oosters lekkers zit ik rond de tafel met haar en haar ouders in de woonkamer en net als mijn maag voelt de sfeer momenteel erg gespannen aan. Thamina zit met haar handen voor de ogen en ellebogen op de tafel. De hele familie om haar heen. Ze huilt. En zij praten, veel. ‘Als je nu niet trouwt wil niemand nog met je trouwen!’ zegt haar moeder dwingend.‘Maar ik ben nog maar zevenentwintig!’‘Je had al zeven kinderen moeten hebben, ja. Kijk naar je zus. Die heeft alles wat ze moet hebben.’En ze knipoogt even naar Thamina’s zus die net met een schoteltje hapjes komt aangelopen. ‘Jong trouwen en baren. Zo hoort het ook,’ vult haar vader verder aan.‘Niet waar ik leef, daar ben ik nog jong.’ Haar vader probeert de partijen te sussen: ‘Je bent jong, prinses, maar je weet dat geen Bengaalse man je nog wil zodra je de dertig bent gepasseerd. Nu kan je nog een deftige partij vinden. En de man die wij hebben gevonden komt uit een echt goede familie.’ ‘Wie zegt dat ik een Bengaalse man wil?’Haar ouders kijken haar geschrokken aan.‘We hadden haar nooit naar Europa mogen sturen,’ reageert haar moeder verwijtend.‘Dat was het beste voor haar en Iqbal,’ zegt de vader beslist. ‘Maar ze moet een Bengaalse man trouwen, denk aan jouw positie...’ Thamina kijkt treurig op. Ze weet wat haar moeder bedoelt. Haar vader is burgemeester van het dorp en ambieert een carrière in de politiek. Een man met aanzien, waarvoor tradities – zeker naar de buitenwereld toe – erg belangrijk zijn. Dat is toch wat ze mij ooit eens vertelde, de reden waarom ze liever niet terugging. Het aanpassen aan onze cultuur ging haar redelijk vlot af, maar het weer aanpassen aan haar eigen wereld ligt voor haar veel moeilijker. Ze staat op en kijkt naar mij. ‘Heb je ooit de Baai van Bangladesh in het echt gezien?’Ik schud van niet.Haar moeder zucht.‘Nu nog niet,’ besluit ze. ‘Nu wil ik nog niet trouwen.’ ‘Maak je studies dan eerst af!’ roept haar vader haar nog na, wanneer ze opstaat en de kamer verlaat. Alsof hij zo zijn bronnen heeft en weet dat zij nog niet echt veel aan haar studies heeft gedaan. Cox's Bazar De volgende ochtend staan we vroeg op. Het is de bedoeling dat we in Cox's Bazar terechtkomen, tegen de avond. Het is een klein kuststadje aan de Bengaalse baai, waarvan men ooit het Saint-Tropez van het Oosten wil maken.‘Ik wil nog een jaar uitstel,’ vertelt ze haar ouders vlak voor we vertrekken. Haar moeder houdt haar handen voor haar ogen. Ze stapt in het busje dat ze voor haar en mij regelden en kijkt niet om. Voor ik het goed en wel besef, rij ik samen met Thamina dwars door Bangladesh, door het meer bergzame gedeelte van de Chittagong Hill Tracts, de grens met India en Birma. Ik mag haar graag. Ze heeft een heel eigen lichte kijk op de dingen, een mix tussen Oost en West, het beste uit beide werelden zeg maar, daar is geen boek voor nodig; zij is het levende bewijs dat het kan. Zo zie ik haar althans. Er is verder niets tussen ons.   Ik voel me wereldburger en ben blij een vrij man te zijn, dus zoek ik ook niet verder. Ik heb al teveel gezien dat kapot ging en heb enkele jaren geleden besloten dat relaties, laat staan de liefde, niets voor mij is. Zij vindt dat ik te veel nadenk over die dingen en daarom van die domme principes heb die me niet toelaten echt te leven. En zo hebben we ‘s nachts na het werk vaak diepe discussies waarvan één plus één uiteindelijk leidt tot nul. Op een fijne manier. ‘Misschien lukt het wel om iemand te ontmoeten, zonder te moeten, gewoon iemand die mij en mijn afkomst zou kunnen respecteren, een man die mij niet gebruikt als huismeid maar die me zal liefhebben om wie ik ben.’Dat zegt ze terwijl de wagen al meer dan twee uur door het landschap raast en ik dringend ergens zou willen stoppen. ‘Gelijk heb je,’ bevestig ik zacht. Een naïeve gedachte, maar ik geef haar graag gelijk.De zon komt op en we stoppen eindelijk even met het minibusje in een dorpje langs de hoofdweg Dhaka-Chittagong. Een kopje thee zal smaken, besluit onze chauffeur, Salim. Hij verstaat gelukkig geen Nederlands en zelf kan ik met veel moeite zijn gebroken Engels verstaan als ik hem een vraag stel. Hij is een grote, slanke, netgeklede man in een kostuum met donkerblauwe blazer, wit hemd en blinkende, zwarte lederen schoenen. Voorts is hij erg hoffelijk naar ons toe en zijn diepe donkere ogen maken indruk wanneer hij je recht in de ogen aankijkt, een Bengaalse James Bond als het ware. Hij zou veel succes hebben bij de vrouwtjes en de mannetjes in Europa, bedenk ik. Thee is hier de nationale drank, het smaakt romig zoet en heeft de kleur van koffie verkeerd.Het is een mooie streek en hoe dieper we het land inrijden, hoe anders alles wordt: minder rijstvelden, meer heuvels en bebossingen, meubelwinkeltjes, mannen in witte 'panjabi's' die hand in hand lopen in de stad. Nog verder weg, koeien die magerder worden op de weg, mensen die afdunnen op het land en meer en meer kinderen met bamboestokken op hun rug, zeulend langs wegen die slechter worden dan ze al waren. Soms mogen we niet doorrijden en moeten dan een heuse omweg maken. Er leven hier volksstammen in de bergen die hun tradities wensen te bewaren en een bloedhekel hebben aan pottenkijkers. Ze hebben  gelijk. Na enkele hobbelige omwegen naderen we de zee. Salim is een ongelooflijk goede chauffeur die steeds voor het middengedeelte van de weg kiest om zo toeterende tegenliggers sneller te kunnen ontwijken. Totdat hij de zee ruikt, dan slaakt hij een kreet en duwt het gaspedaal volledig naar beneden, waarna we ons als een bende krijsende lemmingen richting de afgrond storten, door het laatste dorpje, over een koppeltje aan elkaar snuffelende honden, tot het einde van de weg, waar de zee de wielen nat likt. Hij stapt uit, zijn ogen tranen van geluk. Ik vraag hem voorzichtig of zijn familie hier woont? Hij schudt van niet en beantwoordt in enkele zinnen: ‘No Family… my family… is the sea. I worked for years on a ship. I still feel the sea inside.’ Hij werpt zijn sandalen uit en laat zijn voeten de zee proeven. Het is nacht, we zijn er en ik kan er niet echt van genieten. Ik zit met mijn gedachten bij die twee honden, zomaar omver gereden, want ze liepen in de weg. Het leven is hard hier en dus ook voor honden. Thamina, Salim en ik checken in bij het eerste hotel dat we tegenkomen. We laten onze reispas zien terwijl een tweede bediende zoekt naar een pen om ons bestaan te kunnen bevestigen. Salim kijkt streng toe dat we een eigen kamer nemen. Hij is niet alleen onze chauffeur, maar ook opzichter en bodyguard van de familie en dus ook van ons. We eten eerst nog iets. Een bhat-schotel, witte gepelde rijst, illich, de plaatselijke vis en een pikante groentesaus met linzen. Er wordt met de handen gegeten. De bhat wordt samen met een stukje vis tot een balletje gekneed en met de duim in de mond geschoven. Met de handen eten smaakt anders, voller, een onmiddellijk soort contact met de smaakpapillen. Het eet alleen minder prettig, of ik ben gewoon te onhandig, want voor ik het goed en wel besef lacht Thamina me recht in het gezicht uit. ‘Zelfs de honden eten hier beschaafder dan jij,’ lacht ze.‘Ik leef tenminste nog,’ zeg ik bits.‘Oh, is het dat wat je dwarszit?’ Ze heeft duidelijk door dat ik niet blij ben met de manier waarop het laatste stuk van de rit verliep.‘Honden zijn geen huisdieren bij ons, dus ...’‘Dus, moet je ze daarom maar...’‘Nee, dat moet niet...’‘Net zo min als men je kan dwingen om te trouwen?!’Ze kijkt me ontdaan aan.‘Je kunt dit moeilijk vergelijken,’ zegt ze gebeten terug, ‘het is een traditie hier en ik begrijp wel die traditie, voor velen werkt het, als de keuze goed gemaakt is door de ouders.’Ik knik en prop nog wat in m’n mond zodat ik haar daar niet op hoef te antwoorden.‘Het is net als in Europa.’Ik kijk haar vragend aan.‘Ook daar weet je niet op voorhand of de keuze goed is...’‘Nee... maar je kiest wel zelf...’Stilte. Ook mijn keuzes waren tot hier allesbehalve goed en dat waren vrije keuzes, maar daar was ik zelf verantwoordelijk voor en daarbij had ik ook zelf de keuze om het stop te zetten. Thamina denkt er verder over na, ze fronst haar wenkbrauwen, alsof ze nog een nieuw argument gevonden heeft.‘En toch, je schoonouders kies je ook niet, en bij ons komen ze vanaf het begin al overeen...’‘Soms...’‘Ja, soms.’Ze kijkt mijmerend naar een affiche van een Bollywoodfilm met voorop de cover een wel heel rondborstige danseres en daarachter een hongerig kijkende man.Ik kuch even. ‘Wil je zeggen dat je over het voorstel van je ouders nu echt nadenkt?’‘Wat moet ik anders...’ zegt ze bijna alsof ze een keuze heeft gemaakt, alsof de reis door het landschap haar meer en meer begint te verbinden met haar wortels. Trekkend aan haar lijf en leden, fluisterend in de oren, jij bent een vrouw van hier, jij doet wat er hier al eeuwen gedaan wordt. Ik doorbreek de stilte: ‘Met je hart kiezen moet je doen.’‘Mijn hart is al lang in de war, misschien moet ik hen inderdaad wel laten kiezen voor ik als oude vrijster na m’n werk op straat sta te paffen in de hoop een beurt te kunnen scoren.’ Ik kijk haar aan. Ik wil haar zeggen hoe mooi ze is, dat ze zeker iemand zal vinden die haar waard is. Dat ik haar zielsgraag mag en... Maar daar blokkeren mijn gedachten. Ik wil niets, enkel warmte zonder teveel nadenken. Op lange termijn is dat niet voldoende. We besluiten onder zachte dwang terug te keren naar het hotel. ‘So late, it’s not safe for tourists here, not yet,’ komt Salim ons zeggen, vlak nadat hij een gesprek op zijn smartphone van wel zeker een uur heeft beëindigd. Grote grijze plekken die als boosaardige ogen naar je staren sieren de muren, vet en bloed kleeft op de lakens. Ik besluit om de matras buiten op het balkon te leggen, zonder lakens. Thamina’s kamer is vlak naast de mijne. Ook zij staat op het balkon. Ze draagt een paars nachthemd, mooi en doorschijnend door het invallende maanlicht. Ik kan haar golvingen zien zonder dat je de details ziet, enkel de puntjes van haar tepels door de koude nachtwind. Niet alleen de hemel is beloftevol.‘Kun je niet slapen?’‘Mwah, te warm en te vuil daar binnen, dan maar liever buiten.’ Ze glimlacht en klimt over de reling van het balkon, haar nachtjapon licht opheffend tot aan haar knieën, mooie slanke benen. Voor ik het goed en wel besef, staat ze vlak naast me op een manier zoals ik haar nog nooit zag.‘Zullen we samen slapen?’‘Euh... en wat als Salim...’‘Oh, die slaapt naast mijn kamer en ik hoorde hem al snurken tot in m’n eigen kamer. Trouwens, ik zei dat we samen gingen slapen, daar doen we niets verkeerds mee.’ Ze knipoogt.We nestelen ons zwaar vermoeid op de matras. Alsof de nacht ons alleen nog maar een klein zetje hoeft te geven voor we als een blok in slaap zullen vallen. Zij duwt zich dicht tegen mij aan met haar zij, armen tegen elkaar, de blik gericht op de sterrenhemel. Ze legt haar hand zachtjes op mijn boxershort. Ik leg mijn arm om haar schouders, mijn hand zachtjes vallend op haar nachtkleed. En trek haar dichter tegen mij aan. Ik voel haar tepels vanonder het stof. Zij voelt mij steviger worden, langzaam hard. Ze streelt hem zacht, zonder meer. Strelen alsof ze een puppy aait en zijn gehijg zachtjes kalmeert.Ik voel me zwaar worden, uitgeput van de rit. Ik word weer slap. Ze draait zich om, duwt haar kontje tegen mij aan en pakt mijn arm vast, die ze rond haar middel slaat. Ik geniet van haar warmte en haar zo bevreemdende zachte geur. Ze neemt mijn hand vast en streelt zacht mijn vingers. Als een schommel bewegen we tegen elkaar aan, lepeltje in lepeltje bereiken we als twee oude zielen op het ritme van de geluiden van de zee het land van duizend en één nachten.Everest water Rond zes uur 's morgens wekken bussen met reuzenluidsprekers ons. Ik voel me ziek, erg ziek en misselijk. Dit wordt een dag om te mediteren en ansichtkaartjes te schrijven in bed. Salim gaat ondertussen op zoek naar een beter hotel. Na een half uurtje komt hij terug en voert ons naar een recent gebouwd hotel, waar ik op nette lakens mijn dag verder mag uitzieken. Salim gaat enkele vrienden van hem bezoeken en Thamina besluit om bij me te blijven.Ze houdt mijn hand vast als ik op bed lig. Mijn gezicht vertrekt van de buikkrampen om erna enkele seconden te ontspannen. Een tweetal uur strijden tegen een zware misselijkheid en toiletgeluiden die de rust van de buurt verstoren. Zij blijft in de buurt, helpt waar ze kan en dept mijn bezwete voorhoofd telkens na een van die weerkerende stuiptrekkingen. Na een tijdje word ik rustiger. Ook zij is moe. De reis, de korte nachten, de vele gedachten, de keuzes en het wilde van het land putten een mens uit. Zij valt naast me in slaap. Ik kijk naar haar kleine fijne lippen, haar ogen die rusten, haar smalle wenkbrauwen die onrustig liggen, haar zachte mokkaroomkleurige huid. Ik val in slaap, tegen haar aan. Thamina wordt huilend wakker, ik houd haar vast en troost haar. Ze droomde dat ze te laat zou komen op het sterfbed van haar vader. Het witzouten zakje in de fles water Everest, do not drink without protection seal smaakt slecht. Thamina doucht zich, ze voelt zich vuil en radeloos. Ze houdt van haar ouders maar wil een eigen leven, vertelt ze, en toch lijkt het alsof ze hen verraad als ze niet volgens hun verwachtingen vrouw wordt. Uit de vele huwelijksfoto’s die ik van haar familie zag belooft dat niet veel goeds. Terwijl de man zijn bolle wangen in een glimlach naar boven krullen zie je haar jonge felrode lippen angstig naar beneden hangen, als een vogel die ieder moment zal neerdalen en beseft dat ze nooit meer zal vliegen. Mooie meisjes die zich gedragen als giechelende tieners tot ze weggeplukt worden. Vrouwen die je zou willen weghalen om hun dit duizenden kilometers verder te besparen. Of hetzelfde te laten gebeuren in een 'strakker' kleedje, hoewel je dan zou kunnen beweren dat ze toch een keuze hebben gehad. Kaartjes naar mijn vrienden. Ik mis hen, het zijn fijne vrienden. Enkel hoorde ik toen nog te veel verhalen die op elkaar leken, zoals een flauwe grap die al twintig keer verteld werd en toch steeds leuker wordt omdat ze zo flauw is en je zo dronken bent. Misschien komt dit doordat er zo weinig gebeurde vlakbij de toog van nooitgedachtenland of wilde ik gewoon niet praten over wat ik echt dacht en voelde en wenste, te vermoeiend. Misschien was ik te vaak bij hen en te weinig bij haar, mijn Vlaamse vlam. Zij die mij voor het eerst wist mee te nemen naar onbekende werelden en me daarna telkens weer de deur tegen het gezicht aansmeet. Zij wilde veel, te veel en ze was grillig; dan weer wel, dan weer niet, dan vrolijk, dan woedend, zelfs geweld was haar niet vreemd. Ze had pijn. Ergens diep vanbinnen en niet alleen zij zou dat voelen, ook hij die te dicht bij haar kwam. Zo hard, dat ik wegliep.‘We stoppen ermee.’ Hoe kon ik dat zeggen tegen iemand van wie ik nog hield… en toch. Ze schokte in mijn armen terwijl ze hard met haar vuisten tegen me aan sloeg. ‘Moet ik je nu wurgen of omarmen?!’‘Wurg me maar.’ Zij voelde warm aan en ik voelde me kouder worden. Het afschuwelijke besef dat dit niet voor mij was weggelegd deed me sindsdien hyperventileren wanneer een vrouw nog maar aanstalten deed om me beter te leren kennen. Geen 'normaal' leven of, misschien, als de kippen niet meer kakelen maar praten. Ik vertrok. Haar naam was enkel nog een kleur in een dagboek. Tot ik Thamina tegenkwam. Voor het eerst sinds jaren was dit anders. Alsof ik me bij haar wel veilig voel. Ik ga op het balkon zitten en neem een paar foto’s. Overal loopt men rond, hard werkend, kriskras door elkaar, een mooi en druk volk, dat steeds weer opbouwt. Van hieruit kan ik beter de videofunctie nemen. Normaal geef ik de voorkeur aan foto's, zeker op locatie, omdat je voor foto's de tijd moet nemen om te kijken en te plaatsen, die tijd neem je meestal niet wanneer je filmt. De camera registreert en jij beweegt met spastische neigingen om zoveel mogelijk tegelijk te zien. Beelden in een vast kader die even snel zouden moeten zijn als de ogen, duizenden frames die uiteindelijk het hoofd doen duizelen, de oren tuiten en de ogen sluiten voor het geweld aan beelden. De zon gaat hier snel onder en ik voel me al wat beter, maar van het eten in het plaatselijk restaurantje, met zijn toilet dat er nog gruwelijker uitzag dan deze in de film Trainspotting, blijf ik voorlopig af. Thamina en Salim zijn er een rijke Bengaal tegengekomen die graag kindjes wegschopt als ze voor zijn voeten lopen en zijn nu met hem mee. Hij beloofde hen een ritje met de speedboot en een beerparty. Ik wilde liever in het hotel blijven.   Asalaam aylekoumIk besluit om mijn stoute schoenen aan te trekken en alleen op pad te gaan, misschien kan ik naar één van de rieten dorpjes wandelen die ik in de duinen zag liggen, waarom niet. De zee ruist. Even alleen. Heerlijk. ‘My name is Ruby.’ Een meisje van ongeveer tien in zwart Ajax-shirtje en roodgebloemd broekje groet me. Een ander meisje, iets ouder, staat naast haar en prevelt iets. Haar armen zien eruit als schuurpapier en op haar lippen kleeft dik, rood doorlopen lippenstift. Haar ogen zijn grotesk blauw geschminkt. Ze kijkt me wazig aan en wil me iets vertellen. Ik vraag aan Ruby wat er mis is met haar. Ze vertelt dat ze geen vader, geen moeder, geen zuster meer heeft; iedereen weg sinds de vloed kwam. Ze wijst naar een klein rieten hutje dat lijkt op zo'n Indiaanse zweethut. Daar woont zij alleen. Ruby zelf neemt me bij de hand en trekt me mee naar een iets grotere bamboehut. ‘Here lives my family.’ Een oude, breedglimlachende man komt naar buiten. Hij verwelkomt me en nodigt me uit even mee binnen te komen. Het hutje bestaat uit twee kleine vertrekken en één halfopen, blijkbaar de keuken, in de andere twee staan verharde rieten bedden. Ik tel een hele familie kinderen en grootouders, pal voor mijn neus. Ze kijken me verbaasd aan, een blanke westerse man is hier een rariteit. Ik glimlach wat en speel handjeklap met Ruby. Even later zitten de andere kinderen naast mij op het grote bed. De grootouders brengen een kom in zon gerijpte kleine vruchtjes. Ze lijken op appeltjes. Ik waag het erop, al is het maar uit beleefdheid. Ze smaken naar een super geconcentreerde Granny Smith. Het valt best mee en mijn maag lijkt het te verdragen. Ik dank hen en neem afscheid, ze stralen. De kinderen wuiven me enthousiast uit. Even verder draai ik me nog eens om en zie het meisje met de blauwe ogen. Ze kijkt me na met een blik die dwars door me heen gaat. Dit is geen toeristisch land. Wat doe ik hier eigenlijk? In de winkelstraat met schelpen- en stoffenkraampjes hoor ik enkele mannenstemmen me iets toeroepen en lachen, ik reageer niet en loopt verdwaasd verder, te ver weg van huis. Ik wilde graag weg van huis, van haar, van alles, maar wist niet waarnaartoe en belandde met een Bengaalse schone ergens waar ik niet thuishoorde. Vanaf het balkon van mijn hotelkamer kijk ik naar de mensen op het dak van een versleten bus die druk in de weer praten en op het dak lijken te barbecueën. Mooi, zo onder het licht van een straatlamp. Ik denk aan mijn vrienden. Ik denk aan het ouderloze meisje. Verder denken wil ik niet, de verschillen zijn hier te groot; ik voel me er ongemakkelijk bij en zelf ben ik moeder Theresa niet. Ik luister naar de zee, de krekels, het gezang, protesterende megafoons en luid klappende mensen. Die nacht krijg ik bezoek van een horde muggen die als wilde prairiehonden op zoek zijn naar bloed. Tegen de ochtend val ik pas in slaap en droom van haar. De wind maakt me wakker, ik open mijn ogen en Thamina staat voor het vensterraam, ze rekt zich uit als een jonge wolvin. De zon valt binnen.‘as-salāmoe `alaykoem.’‘wa alaykoem as-salām’‘En hoe voel je je?’‘Beter, veel beter.’ Ze glimlacht, ze kan zo lief glimlachen achter dat masker van haar; de meid die alles aankan, die alles weet en nooit verveelt. ‘Hoe was de beerparty?’‘'t was een aansteller.’ Ze zucht even, heft haar hoofd op, strekt de armen en laat haar ogen schitteren. ‘Als we vandaag eens gaan zwemmen?’‘Mag dat?’‘Wel als we lange badkleding dragen.’‘Dat heb ik niet.’Ze glimlacht en kijkt me ondeugend aan. ‘We zullen zien.’ Salim heeft haar verteld dat er vandaag noch gereden noch gewerkt mag worden, zelfs de riksja’s worden tegengehouden. Het is staking en hij weet niet hoelang het zal blijven duren. Nog meer bussen zijn deze nacht aangekomen en de luidsprekers staan niet stil.  On-rustOp de gang ontmoet ik voor het eerst mijn buurman, een in net pak geklede Pakistaan, waarschijnlijk een zakenman. Hij knikt me relaxt toe en vraagt me naar mijn business hier. Ik ben het beu om me als toerist voor te stellen en vertel hem dat ik hier ben om een roman te schrijven over Bangladesh. Hij glimlacht alsof hij er niets van gelooft en stelt zichzelf voor als Hassan, journalist van de Khalied Times. Hij vertelt dat ik hier waarschijnlijk nog wel een tijdje zal vastzitten, dat de bevolking op scherp staat momenteel en diegene die niet participeert in de staking zal gestraft worden. De bussen hier zijn volgeladen met studenten  die hun onvrede uiten tegenover de regering. Er rijden patrouillewagens van het leger rond en er heerst een onrustige stilte. Snel wandelen we door naar het strand, waar de zon schijnt en de zee alles wegspoelt. Er is veel volk aan het strand. Zwemmen gaat nu niet, nee, we zijn nog net niet gek. Enkel de voeten raken de Bengaalse baai. De volgende dag. De staking woedt voort, de bergen mogen we niet in, want die zijn te gevaarlijk, zodat wat ik vreesde waar blijkt te worden: vastzitten aan het langste zilverstrand ter wereld, samen met een chauffeur die zich meer en meer als een overspannen bodyguard begint te gedragen en dorpsbewoners die je angstvallig aansporen om terug naar het hotel te keren: ‘Blijf in uw kamer en kijk maar wat naar de zee.’ Net zoals de vakanties in Blankenberge met mijn ouders. Help. De journalist hangt over de reling en staart naar beneden. Ik groet hem en vraag of er in de omgeving iets te zien is dat te voet haalbaar is en niet verboden. Hij stelt voor om vandaag onze gids te zijn. Eerst moet ik nog aan geld zien te komen, voor als ik straks nog iets wil drinken of eten, met de dollars die ik nog heb zal ik niet ver geraken. Banken en postkantoren zijn gesloten, dus vraag ik om het te wisselen in taka's aan de receptie. De receptionist vertelt me dat dat niet mogelijk is. Terwijl ik teleurgesteld in een van de hotelstoeltjes ga zitten en wacht op de rest, komt er een tiener op me af die geïnteresseerd vraagt waar ik vandaan kom. ‘Belgium.’‘Ooh Nilis, you know Nilis, and euhm, Scifo, great players.’Een oom van hem heeft in België gewoond. De Engelse uitspraak van de jongen is ook veel beter dan dat van de meeste Bengalen hier, wat een hele verademing is. Hij zou later graag naar de universiteit willen en met veel respect praat hij over zijn leermeester die hem hierbij helpt. Ik vraag hem of hij misschien weet waar ik geld kan wisselen. De receptionist is een vriend van hem en speelt in hetzelfde cricketteam. Mijn geld wordt gewisseld. Ondertussen komen Thamina, Salim en Hassan keurig opgefrist in de hal aan. Ik wil hen voorstellen aan de student. Hij wordt echter op een brute manier door Salim weggejaagd. Het wantrouwen is groot en de bezorgdheid nog groter. We volgen enkele weggetjes richting de heuvels en ik voel mijn bloed stromen, warm en opgewonden. We komen in straten terecht waar de varkens in het vuil wroeten en naar zwavelzuur geurende dampen uit de open riolen stijgen langs de houten winkeltjes met schreeuwerige Pepsi- en Coca Cola-reclameborden. Het is warm en stofwolken weken zich los. We stoppen voor een groot grijs-wit betonnen gebouw. Even later bevinden we ons binnen. Geen receptie, gewoon een lange donkere gang met grijze zuilen die via een platte kronkelweg naar twee verschillende verdiepingen leidt. Een ziekenhuis. De eerste verdieping is voor de minder zware gevallen, de tweede verdieping lijkt meer op een oorlogscentrum. Hier liggen vooral mensen met leveraandoeningen, ‘opvallend veel leveraandoeningen,’ benadrukt Thamina. ‘M’n ouders willen dat ik ook in zo’n ziekenhuis ga werken, ooit, als arts, en als dat niet wil lukken, als verpleegster.’‘Het is een nobel beroep.’‘Ja, maar hier... het is hier echt werken met de middelen die er zijn en veel is er niet.’‘Liefst niet hier... ’ zeg ik zachtjes en ik neem haar hand vast. Ze knijpt zacht terug. Dan laat ze snel los. Ik zie haar nadenken, twijfelen, alsof ze echt nadenkt om eventueel haar leven om te gooien, om alles vanaf nu anders aan te pakken. Het is een grote witte zaal vol kleine bedden waar veel kinderen rondlopen, met hier en daar een netgeklede zuster die naar het laboratorium snelt, een rommelig lab in een ruimte dat weg heeft van een schuilkelder. Zelfs dat van mijn middelbare school zag er beter uitgerust uit. En dan zijn er de zieken, mensen die hardop hallucineren en creperen van de pijn; een pijnverdovend middel zou hier goud waard zijn. Zoveel pijn dat ik snel naar buiten vlucht, hier kan ik geen foto's van nemen.  "Als er een hel is op aarde   is het een derde wereld hospitaal   Waar geboorte en dood   beide huilen voor hulp   samen met dezelfde adem "                                     Nadeem Rahman De staking eindigt even plots als die begon. Het is acht uur ‘s avonds, we vertrekken onmiddellijk. Het is genoeg geweest en Thamina heeft een besluit genomen; ze wil zo snel mogelijk weer naar België. In Chittagong City verdwalen we en verliezen zo een paar uur. Thamina knikkebolt in slaap, ik neem haar in mijn armen. Slaap maar, rust nu uit. Het is nacht en de maan voelt jong.Afscheid De laatste dag, we moeten gaan eten bij twee families. Zij heeft een fijne familie, niet te vergelijken met dat van mij, dat in stukken is gescheurd. Daarna gaan we met z'n allen naar de kermis. Allemaal kleurrijke kraampjes met lekker geurende zoetigheden en foto's van Indiase en Bengaalse cricketvedetten. Er is ook een rad, uit hout gemaakt, met twee stoelen die elk om beurten worden voortgeduwd. Het is een mooie avond. Thamina blijft de hele nacht nog bij haar ouders. Ik wacht op het dak. Laat in de nacht, als het bijna ochtend wordt, komt ze naar boven. Haar donkere wangen blinken zacht. Ik omarm haar troostend. We besluiten om nog een wandeling te maken. Bij een bruggetje gaan we zitten en legen de laatste fles taxfree paper bag whisky. De lege fles droppen we in het riviertje en terwijl we kijken hoe het in een dunne duisternis verdwijnt, streel ik zacht haar haren en vertelt zij dat ze mijn hart hoort kloppen. Dat kan alleen in Bangladesh. ‘Dat hart doet nog steeds pijn,’ zeg ik met een oprechte blik en een je-weet-wel-vanwaar-het-komt zucht.‘Goed, dan zijn we met z’n tweeën en zeker niet alleen.’ Afscheid en tranen en hen die we achterlaten. De luchthaven. Duty free shoppen. Laat de dollars maar rollen, we zitten hier tien uur vast, it's a Dubai material world, we komen dollars tekort. We slapen op de grond. Zij is mooier geworden, ze is veranderd, 'amio', ik ook. Brussel. Sneeuw en sneeuwwitte zelfbewuste vrouwen die dromerig kijken naar newage-etalages. Olifantjes en een domme wazige sluier overvallen mijn ogen. Mijn handen voelen koud en mijn vingers, met fluo-orange hennanagels, versierd bij mijn vertrek door Thamina’s nichtjes, zoeken warmte bij het vasthouden van een zak friet met mayonaise. Het aanpassen duurt niet zo lang. Thamina heeft zich opnieuw ingeschreven op de universiteit, ze wil dokter worden. Ik doe verder waar ik goed in ben: zoeken. Ik voel me terug. Afwezig.                                      Voor Iqbal, Bengaalse wijze vriend, het ga je goed en licht.    

Bart Vermeer
36 0

Hoe ver moet je gaan?

  Ik, als westerse reiziger, wil ontsnappen aan de eeuwige ratrace en de betonnen muren om me heen als ik een land als Mongolië bezoek. Hoever moet je gaan om onze beschaving te ontvluchten?   Juni 2004: Ulaanbaatar, komt net tot leven als het internationale gezelschap waarmee ik naar de Gobiwoestijn afreis, met slaapogen uit het hotel aan het eind van de wereld druppelt. Minnie Ho uit Hong Kong staat op haar GSM te tokkelen terwijl wij de bagage naar buiten brengen. We reizen in een bizar grijs busje van oerdegelijke Russische makelij, hoog op de wielen, zes zitplaatsen en een kleine bagageruimte; de jerrycans met water en benzine, de tenten en al het kampeergerei moeten op het dak. Het duurt even voor alle passagiers, tolk en chauffeurs hun plaats hebben gevonden. Frisse slierten ochtendnevel zijn de voorbode van een bloedhete dag.   Eindelijk is het zover. Op weg naar de Gobi, waar Marco Polo zijn middeleeuwse avonturen beleefde, waar de zijdehandelaars doorheen trokken om het gulzige antieke Rome van luxe stoffen te voorzien, waar Dzjengis Khan en zijn horden heersten. Ik heb iets met woestijnen en de Gobi spreekt het meest tot mijn verbeelding.   Aan de rand van de stad gaat het asfalt onherroepelijk over in zand. De Mongoolse chauffeur oriënteert zich feilloos in een eindeloze vlakte die ons naar de prehistorie katapulteert. Dieren, veel dieren, de meeste ongetemd, kleine, vinnige paarden, schapen, geiten, kamelen, jaks migreren gestaag, niet beperkt door omheiningen. Dit is een land zonder grenzen, groots onder het helblauwe Gewelf, dat de Mongolen als een van hun goden beschouwen. Geen enkele moderne dissonant onderbreekt het landschap: geen gebouwen, geen telefoon- of elektriciteitspalen, geen wegen of wat ook, waar de mens de hand in gehad heeft.   Tegen de middag steekt een stevige wind op. Zand dat hier nog half bedekt wordt door het gras, stuift op in mini tornado's, die met hoge fluittonen een venijnige aanval uitvoeren op mijn ogen, mijn neus, mijn mond. In open lucht eten is onmogelijk. We stoppen bij een tent, de tolk stapt uit en praat met een vrouw. Even later kunnen we binnen eten. In deze barre contreien gebiedt de gastvrijheid dat een reiziger te allen tijde onderdak kan vragen en krijgen. Een tolk is echt geen overbodige luxe, want de nomaden kennen alleen Mongools. Stel je even voor dat in België een groepje Japanse toeristen bij je aanbelt en vraagt om in je huis te mogen lunchen. Ik voel me ongemakkelijk als de de familie plaats maakt voor ons gezelschap, terwijl wij ons installeren op de brede, comfortabele bedbanken. De steunpalen en het meubilair zijn traditioneel oranje gekleurd ter ere van de Zon. Minnie Ho tikt fanatiek op de toetsen van haar GSM en is hoogst verbaasd als het ding niet tot leven komt. Wanneer we opstappen geven we onze overgebleven boterhammen aan de vriendelijke familie. Wellicht zullen ze maandenlang over ons bezoek vertellen aan hun familie en vrienden.   Naarmate we verder naar het zuiden rijden, maakt de steppe plaats voor de echte woestijn. De meertjes worden kleiner en minder talrijk. Laat in de lente is na het afsmelten van de sneeuw, nog vocht genoeg in de bodem om heel de woestijn te bedekken met een orgie van bloemen, een korte periode van fertiliteit in een, voor de rest van het jaar, onvruchtbaar land. Zo ver het oog reikt is de woestijn paars gekleurd door de kleine inheemse versie van de iris.   Tegen zonsondergang bereiken we de kampplaats. Gelukkig hebben we iglotenten bij die zich bijna automatisch opzetten. In het halfduister bereiden we een maaltijd die de eerstvolgende dagen niet veel variatie zal vertonen, hooguit een andere combinatie van schapenvlees, wortelen, uien en aardappelen. Wat een contrast met de oneindige variatie in onze supermarkten. Ik ervaar aan den lijve het eentonige leven van de Mongool. Ze drinken airag, gefermenteerde en dus alcoholische paardenmelk, en wodka die hen helpen om de verveling en het keiharde bestaan te vergeten. Tussen ijzige poolwinden in de winter en vuurhete zandstormen in de zomer balanceert hun nomadenbestaan. Ik ervaar alleen de onweerstaanbare aantrekkingskracht van dit machtige natuurland.   Nog even plassen voor ik de tent induik. In het duister ben ik al na honderd meter uit het zicht verdwenen van de drinkende en zingende kring rond het vuur. Enkele uren vroeger, in helder daglicht, was er niets om me te verschuilen: de plantengroei hoogstens enkeldiep en rotspartijen vond ik er ook niet. Alleen afstand gaf hoop op enige privacy, tot er enkele Mongolen op hun paarden opdoken aan de horizon. Zij zagen mij hurken tussen de irissen en wijzigden hun parcours zodat ze, volgens hun etiquette, voldoende ver uit mijn buurt bleven om me onzichtbaar te kunnen verklaren. Ik zat daar, gegeneerd, tussen de bloemen, met het zakje voor het toiletpapier in een hand, de rol in de andere.   De volgende dag kondigt zich aan in zinderend coloriet: een rijzende Zon, die het Gewelf penseelt in alle kleuren van de regenboog. Voor ik met mijn slaapogen kan knipperen baadt de purperen vlakte in gouden licht, overkoepeld met egaal helder blauw. Er is geen water om me te wassen, laat staan een douche! De aanwijzingen voor het vertrek indachtig, heb ik enkele pakken vochtige doekjes voor babybilletjes meegebracht Mijn handen ontsmet ik met gel, mijn tanden poets ik met tandpasta op zoutbasis. Doekjes, toiletpapier, alle afval die na vertrek op onze aanwezigheid zou kunnen duiden, nemen we mee. Dit is een ecologische reis.   Zonder enige aanwijzing, ergens in deze eindeloze vlakte, opent zich aan onze voeten een kloof met zicht op Jurassic Park. Mijn fantasie over brontosaurussen die in kuddes door dit land trekken is niet zo gek. Hoewel ze goed verborgen waren, vonden ondernemende archeologen in deze godvergeten plaats de overblijfselen van allerlei sauriërs, die in de toen aanwezige moerassen zijn verdronken. De plaats heeft zelfs een museum. Daar vind ik naast enkele glazen kasten met plaatselijke flora en fauna, een opstelling over de dinosauriërs met versteende eieren en fragmenten van enorme skeletten. We naderen de zandduinen van de Gobi, ooit de paradijselijke stranden van een enorme binnenzee, de biotoop van de levende exemplaren uit het museum.   We racen in sneltreinvaart over de egaal gladde zandpiste recht naar ons doel, terwijl we luidkeels 'Highway to hell' zingen. Door de bestofte voorruit van het busje zie ik hoe zich in de verte een gelige streep aftekent, daar waar blauw en paars elkaar raken. De race wordt afgeremd door slome kuddes kamelen die op hun hoge poten ronddwalen in de hete leegte. Langzaam krijgt de streep meer vorm en begint ze te schitteren in de felle middagzon, tot ze wordt omgetoverd tot zandduinen van wel achthonderd meter hoog. In de plaatselijke taal heten ze de zingende duinen. Marco Polo heeft hun lied gehoord en vermeld in zijn kronieken. Wij moeten het stellen zonder de duinenmuziek omdat het zand volledig uitgedroogd moet zijn om de hoge fluittonen en lage bromgeluiden te kunnen opwekken. Zodra het busje stopt, klap ik mijn tent uit en hoop ik op het rulle zand een zachter bed te vinden dan op de keiharde verdroogde modder van de vorige kampplaats. Minnie is stilaan wanhopig zonder de communicatie met de rest van de wereld. Voor mij betekent het onthechting, omdat de beschaving in een pennentrek kan verdwenen zijn, zonder dat we het zouden weten.   Het is nog vroeg genoeg om nog even de duinen te verkennen en vooral om als een klein kind naar beneden te glijden op een van de afvalzakken, die we in ruime voorraad bij ons hebben. Het is laat in de namiddag en de wit-gele schittering van het zand lost op in roze en rood. Ik ploeter naar boven, mijn voeten zinken bij elke stap volledig weg in het duin. Het zweet gutst van mijn lijf, ik klauw met mijn handen op zoek naar steun. Ik wil daarboven staan en het zicht op het zandgebergte op me laten inwerken. De kracht van de zon begint te tanen, de schaduwen worden dieper, het klimmen wordt gemakkelijker. Eens ik boven aankom, tekent zich een onwaarschijnlijk, surrealistisch landschap voor mij af: rode bergen gescheiden door bijna zwarte dalen, erboven het Gewelf dat naar paars begint te neigen.   Ik keer me om, realiseer me dan dat ik lijd aan hoogtevrees, heel erge hoogtevrees en onder mij gaapt de leegte. De afvalzak hangt nutteloos aan mijn rugzak en ik versteen ter plaatse. Alleen de rustige stem van een medereiziger kan me naar beneden praten. Met oneindig geduld leidt ze me de lange, lange weg terug, terwijl de anderen vrolijk op hun afvalzak naar beneden suizen. Beneden wacht alweer een maaltijd van schapenvlees, uien, wortelen en aardappelen.   Als ik voor dag en dauw mijn hoofd naar buiten steek, staat een harige kamelenpoot op enkele centimeters van mijn neus. Iets verder zie ik dat een hele kudde kamelen het tentenkamp zonder slag of stoot heeft veroverd. De chauffeurs, die ondertussen ook wakker zijn, hebben weinig mededogen met de beesten en verjagen ze meteen met flink wat kabaal en wapperende handen. Stoïcijns hobbelen de kamelen weg naar rustiger oorden.   We reizen af naar Bulgan, een nederzetting in niemandsland. Zodra ik het dorp aan de horizon zie opdoemen, fladderen plastieken vlinders, wit, groen, geel, blauw tussen de irissen. De kleurrijke winkelzakjes van de lokale handelaars plaatsen een bom onder de gedachte dat dit een prehistorisch land zou zijn. Zelfs tot hier dringt onze maatschappij van plastiek door. De nederzetting bestaat uit houten huizen aan zandige landwegen met centraal gelegen enkele duistere winkeltjes en een markt. Hier vervliegt de illusie van een ongerept land. De markt is opgebouwd met muren van roestige, afgedankte containers vol tweedehandskleren, -schoenen en -gereedschap en plastiek, veel plastiek. In het midden op wankele houten kraampjes of op zeildoek op de grond: aardappelen, uien, wortelen. Vlees en zuivel vinden we in de winkels in koelkasten, al is het niet helemaal zeker dat die ook koelen. In het dorp zie ik dat de moderne techniek hier toch is doorgedrongen: verhakkelde vrachtwagens, blinkende zware motoren, zonnepanelen, schotelantennes. Minnie Ho hoopt hier, in het midden van de 'beschaving' op connectie met de buitenwereld. Even komt er leven in het toestel tot het begint te knarsen als de roestige deuren van de containers en de verbinding weer wegvalt. We brengen een bezoek aan de burgemeester, een visionair met meerdere universitaire titels. Hij heeft ervoor gekozen om terug te keren naar zijn dorp om daar verschillende ecologische teeltmethodes te testen. Hij heeft hiermee zo'n succes dat hij van de overschotten, die hij zelf niet gebruikt, conserven kan maken. Hij geeft zijn kennis over de beproefde methodes door aan familie, vrienden en buren die hierdoor grotere oogsten kunnen binnenhalen van andere groenten dan aardappelen, uien en wortelen.   De indrukken die ik tijdens deze reis heb opgedaan hebben mijn inzichten enorm verrijkt. Toch ben ik na het bezoek een illusie armer. Zelfs aan het eind van de 'beschaving' vind je nog altijd haar uitwassen. Hoe lang duurt het nog voor de oergrond ook hier met beton is overgoten?  

Lin Jansen
0 0

DROOMTIJD

  Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Gedragen door de thermiek boven de gloeiend rode kiezel, Uluru genaamd, ontketen ik het eerste volk van dit continent. Ik vlieg. Ik droom. Hete wind raast in mijn oren. Schitterend licht lokt me hoger en hoger in het blauwe. Het rood is nu ver weg. Het blauw verdonkert, wordt indigo, wordt zwart. De Melkweg leidt me naar de diepste spelonken van de ruimte, waar de dromen ontstaan die de aarde hebben gevormd. In de ruimte ben ik niets, ik weeg niets, materie verdwijnt in het zwarte gat en ik zweef in het spoor van mijn droom. Lachvogels lokken me terug naar de aarde, naar de rode kiezel. Het zwart vervaagt, wordt weer indigo, de sterren vervagen, het licht keert terug en ik duik als een arend naar zijn prooi, naar Uluru. Rond de rots staan de stammen van Australië. Uit duizend didgeridoos klinkt de oertoon van Gaia, de diepe toon die je doet zinderen in harmonie met de aarde. Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Ik ben elk element van de droomtijd. Elke breuk, elke groef, elke holte in de heilige rots is een spoor van mijn verhaal. Ik wijs de weg terwijl ik droom. Ik word wakker in een houten hut op de camping nabij Ayers Rock. Ik ben een blanke westerling, een reiziger, een gast. Voor ik hierheen kwam voedden lectuur en films mijn nieuwsgierigheid naar het oervolk dat hier tot tweehonderd jaar geleden ongestoord heeft geleefd. De droom brengt me wel heel dicht bij de aboriginal, die me zal begeleiden tijdens een wandeling rond de rots. We ontmoeten mekaar aan de voet van Uluru, waar hordes toeristen zich verdringen aan 'The Climb', het spoor dat ze tekenen terwijl ze de top proberen te bereiken. Hun prestatie wordt beloond met een glas champagne en een T-shirt met 'I climbed Ayers Rock' erop. Renita is een Anangu, lid van de clan die enkele tientallen jaren geleden de rots heeft teruggekregen van de Australische overheid. Ze zal me meenemen in het traditionele leven van haar stam. Ze draagt het uniform van een park ranger, een toegeving aan de eisen van haar functie. Haar traditionele uiterlijk met de enorme donkere ogen in haar zacht, ronde gelaat, omkranst met een warrige bos blonde haren, haar brede glimlach, stellen me meteen op mijn gemak. We verwijderen ons van het hysterische circus bij 'The Climb' en stilaan nemen de geluiden van de woestijn bezit van Renita en mij. Ze zegt niets en ook ik zwijg. Als hoogpotige reigers proberen we de staalharde naalden van het spinifex gras te vermijden. De rode muur altijd dichtbij, overheersend maar niet bedreigend. Wat maakt dat schuifelend geluid? Een slang? Een hagedis? Een vogel lacht in een eenzame boom. Een koel briesje verzacht de hitte en kietelt mijn oren. Ik imiteer Renita als ik de opdringerige, alomtegenwoordige zoemende vliegen met een lome handbeweging voor mijn mond en ogen probeer te verjagen. We gaan zitten in het rulle, rode zand, in de schaduw, vlak bij de rots. De tjukurpa, de droomtijd, draagt me naar een oeroude herinnering. Ik ben Kuniya, de slang. De afdruk van mijn slingerend lijf staat in de rots gegrift en vertelt mijn verhaal. Ik leefde heel lang geleden in tjukurpa,. Op een dag werd ik aangevallen met speren door een groep Liru, mythische vijanden van de slang. Lang duurde mijn strijd terwijl ik kronkelend de scherpe punten probeerde te ontwijken. Mijn verhaal en de ontelbare pijnscheuten staan als diepe gaten in steen gebeiteld naast de slingerende lijn van mijn doodstrijd. Renita neuriet voor mij de gezangen van het landschap, het lied van de droomtijd, die haar de weg wijzen in de woestijn. Ik leg mijn vingertoppen op de heilige rots en voel de diepe trilling van dit oeroude continent. De vogel lacht en de wind zingt een lied in de groeven en spleten van dit magisch symbool.   Ik ben Japara, de kangoeroe. Ooit leefde ik in de zee tot een krachtige wervelwind me optilde en me over het land blies. Over wouden en bergketens werd ik gedragen naar de plaats die nu Uluru wordt genoemd. Daar kon ik met mijn staart en achterpoten houvast vinden aan een boom. De wind rukte en trok aan mijn lichaam en ik voelde mijn staart en poten uitrekken tot ze leken te scheuren. Plots loste de boom zijn greep op de aarde, zijn wortels openden de bodem en vormden een bron bij de rots. Ik lag uitgeput onder de boom: poten en staart verlengd en vervormd. Zo werd ik de kangoeroe die iedereen nu kent.   Zachtjes zingend, plukt Renita een besje hier, enkele blaadjes daar. Ik luister naar haar aangename, diepe stem en ik dompel mezelf onder in de restanten van de oeroude wereld die zij vertegenwoordigt. Wat ze plukt mag ik proeven: het zuur-zoete bushtomaatje, het eucalyptusblad met de citroensmaak, de pepersmaak van een wortel. In de schaduw van een boom houden we halt.   Ik ben Linga, de hagedis. Ooit maakte ik een boemerang, een perfecte boemerang, de beste die ik ooit had gemaakt. In die tijd was Uluru nog een zandige heuvel en toen ik mijn boemerang wierp, kwam hij niet terug, maar verdween hij in het zand. Ik moest en zou die boemerang terugvinden. Ik groef diepe holen in het zand, schraapte met mijn tenen aan de rand in mijn zoektocht naar het verloren kleinood. Ik kon het niet vinden. Mettertijd versteende het zand en bleven de gaten, holen en verticale kloven het zichtbare resultaat van mijn queeste.   Het water in de bron staat enkelhoog, maar we toch laten we ons met de kleren aan in het water vallen. In de hete middagzon gooien we lachend handenvol water naar mekaar toe, als kleine kinderen, tot we afgekoeld en uitgerust verder kunnen. Een nat spoor van de druipende kleren en voeten achtervolgt ons.   Ik ben Lungkata, de dingo. Bij aboriginals bestaat een wet die verbiedt dat ze vrouwtjes en pups van de dingo doden. Lang geleden doodde de jager, Kapiri, twee dingopups en at ze op. Die daad werd wreed gewroken door de dingo's zodra ze het gehuil van de moeder hoorden. De boosdoener zag de dingo's van alle kanten komen aanlopen en klom in de dichtstbijzijnde boom. Lungkata, uitzinnig van verdriet om haar pups, moedigde de dingo's aan om wraak te nemen. De hele meute begon aan de boom te schudden tot hij werd ontworteld. Met een smak viel hij op de grond en het lichaam van Kapiri viel in duizend stukken. De dingo-pups kwamen levend tevoorschijn en huppelden keffend naar hun moeder terug. In de grond gaapt nu een groot gat. De grond er rond ligt bezaaid met rode rotsblokken: het gestolde bloed van de jager die de wet had geschonden.     Mijn gids leidt me weg van Uluru, verder de woestijn in. Het is middag en de zon staat hoog aan een zinderende hemel. De hete lucht trilt en siddert voor mijn ogen, schildert de vormen en kleuren in een waas van oranjerood en grijsgroen. Zonder dat ik het heb gemerkt, hebben we een schuilhut, een wiltja, bereikt. Die zal ons enige bescherming bieden tegen de vurige zon. Handig draait Renita een puntig stokje in een houten plank. Al vlug ontsnapt door de wrijving een rookwolkje. Enkele pluisjes op de rokende plank, een zuchtje adem erbij en er brandt een vuur. Uit het niets, lijkt het wel, komen een man en een vrouw naar ons toe. De vrouw draagt een houten schaal met eten, de man heeft enkele gietijzeren potten bij zich. Renita legt haar oogst van bessen en bladeren op de schaal. Ze geven kruiding met het aroma van peper of citroen aan het gerecht. Terwijl de man en de vrouw boven het vuur het eten klaarmaken, laat mijn gids me proeven van geroosterde stukjes boomlarve. Die zijn een heerlijk nootachtig aperitiefhapje in afwachting van de stoofpot van slang. Door de ongewone maar samen passende smaken waan ik me in een westers gastronomisch restaurant. Een brede glimlach tovert zich op het gelaat van de koks als Renita mijn opmerking vertaalt. Net zo mysterieus als ze gekomen zijn, verdwijnen ze terug in de woestijn.   Door een koele bries en een schaduw voor de zon komen we uit de wiltja. Een donkere wolk bolt op boven Uluru. Achter onze schuilplaats wordt het zonlicht verduisterd door een tweede wolk. Een derde wolk verschijnt achter de eenzame boom. De lachvogel zwijgt. De hagedis kruipt weg onder de versteende resten van de dingo. De ogen van de kangoeroe lichten op in één van de holen in de rots. Stilte voor de storm.   Een strakke wind steekt op en drijft de dreigende luchtmassa's samen boven Uluru. Van wit en lichtgrijs, verdonkeren ze naar een groenig donkergrijs. De rots verkleurt van gelig oranje naar een vuil-paarse tint. De lucht knettert van een ingehouden energie die toch nog onverwacht uitbarst in een veelarmige flits, meteen gevolgd door de knal van de eerste donder. Wij schuilen onder de takkenbossen van de wiltja, die amper boven de vlakte opbolt. De eenzame boom splijt onder de kracht van het natuurgeweld. De hevige windvlagen borstelen over de woestijnbodem en spuiten het rode zand in mini tornado's hoog in de lucht, terwijl alle losse takken en bladeren over de grond worden meegesleurd in de woeste dans der elementen. Ook in mijn lijf knettert een tomeloze energie, de kick, de opwinding bij het ondergaan van dit natuurfenomeen. Na het vuur komt het water: onstuitbaar, met de kracht van een waterval. Bliksem en donder laten mekaar los en verdwijnen in de verte. Het water blijft de dorstige woestijn laven.   Als een Siamese tweeling komen Renita en ik uit de schuilplaats, we kijken elkaar aan, staan onder dezelfde spanning, en beginnen te dansen in de nog altijd gutsende regen. De armen hoog in de lucht, de benen wijd, het bekken schommelend in een aloude ode aan de vruchtbaarheid. Onze kleren doorweekt, het hoofd in de nek, geven we ons over aan de elementen. Wij zijn Anangu, de mens. De levenbrengende stortvloed dondert door de groeven en spleten van de rots, schuurt zich dieper in de steen en schrijft opnieuw geschiedenis. De sporen van champagne slurpende blanke kolonisators worden weggewassen. Uluru wordt herboren en morgen is de woestijn een bloemenzee.  

Lin Jansen
20 0

MOBIELE SLAVEN

Ongeveer een twintigtal jaar geleden, lang voordat de mobiele telefoonterreur Europa in zijn ban had, zaten we op een Italiaans strand in Ventimiglia. Voor ons ijsbeerde een jonge man, met alleen een zwembroek aan en een maffiazonnebril op, voetjesbadend door de branding van de Middellandse Zee met een gigantische GSM (Geen Snoer Meer) aan zijn oor. Het was zo’n komiek gezicht dat we onmiddellijk in een deuk lagen, een beeld om nooit te vergeten. Wat we toen nog niet konden vermoeden was, dat zulke toestanden zonder pardon de hele wereld zouden gaan overheersen. We hadden hier de voordeur van ons Tenerife huurhuisje nog niet achter ons toegetrokken of we werden al geconfronteerd met een luid roepende Duitse man die, ons allemaal verplichte mee te luisteren hoe hij mobiel iemand  de huid vol schold. Hij schreeuwde zo luid in het opengeklapt telefoontje dat, volgens ons, de toehoorder aan de andere kant van het mobieltje hem zelfs zonder provider intercontinentaal kon horen roepen. Zelfs de ruimtevaarders in het rond de aarde toerende ISS ruimtestation, hielden de vingers in de oren. Een beetje verder de straat op kwam een Spaanse dame ons tegemoet. Aan haar linkerhand sleurde zij een oude obesitas mopshond  met zich mee, die zelfs de tijd niet kreeg om zijn veel te korte pootje tegen een muurtje op te heffen. In haar linkerhand had zij een smartphone en haar rechterduim deed overuren. Terwijl zij, al stappend, haar mailberichten controleerde, botste zij frontaal tegen ons aan. De vrouw keek ons verontwaardigd aan, sleurde haar platsmoelworst het voetpad af en liep bijna met hond en al onder een juist passerende auto. Wat verder de straat af, was de bushalte en daar zaten de chronische twitter- en facebook- verslaafde schoolgaande tieners op de bus te wachten. Zonder met elkaar te praten, loerden ze allemaal naar de schermpjes. Je kon zelfs in je blootje tussen de tieners gaan staan, een pirouette draaien en eindigen in een grand écart, zonder  dat de mobiele junkies het zouden opmerken. Hoogstens zou er een van hen, van je optreden, een foto of een videoke maken en dit zonder een krimp te geven op You Tube zetten of met Whatsapp versturen. We besloten naar de wandeldijk van Las Galletas te slenteren om daar ergens op een terrasje een koffietje (hmm hmm, dit geloven jullie toch niet? Koffie? Een alcoholhoudende barraquito, Sangria of een Mojito werd het, maar zwijgen hoor want het was nog redelijk vroeg in de ochtend) te gaan drinken. Op de dijk kijken verschillende toeristen, die geen gratis Wifi in hun huurappartementjes hebben, met de pc of tablet onder de arm, spiedend rond of er ergens een vermelding uithangt dat men op dit terrasje gratis kan internetten. Zij hebben nog geen notie dat je bij Vodafone een mobiel betalend wifi- toestelletje kan kopen waarmee je lekker vanuit je eigen living of op je balkon in de internetwereld kan rond surfen. Zij laten zich vervolgens aan een tafeltje voor vier neerzakken en Skypen, schaamteloos dit tafeltje bezet houdend, met de thuisblijvers totdat hun enige bestelde tasje koffie door de zon bruin aangekoekt en volledig uitgedroogd naast zich staat.  Naast ons zaten een Engelsman, een Engelsvrouw en een Engelspeuter aan het Engelse Breakfast. Ma en pa waren beiden mobiele junkies. Terwijl ze met de ene hand in hun thee roerden, stelden ze hun Facebookprofiel bij, sms’ten, swapten en emailden ze zonder dat ze zich nog van hun peutertje bewust waren. Het was een uiterst braaf kind dat met zijn stukje brood in de dooier kliederde en vervolgens het eigeel vanuit zijn mondje tot in zijn oortjes uitsmeerde. Het peutertje had al een paar keer met zijn lepel op de tafel gemept om de aandacht van zijn smartphone- ouders op te eisen.  Ma en pa keken echter niet op van hun beeldschermpjes en hadden dan ook niet onmiddellijk door dat peuter de witte- bonen- in tomatensausprojectielen vrolijk met zijn lepel in het rond afschoot. Ach, de ober moest de zaak tussen de met saus besprenkelde klanten en het ‘ouderlijk gezag’ komen sussen. Aan de andere kant van onze terrastafel zat een Italiaanse man met een fles rode wijn en één glas voor zijn neus. Hij had zijn mobieltje tegen zijn oor en luisterde met enige tegenzin naar het gekakel aan de Italiaanse kant. Nu en dan schonk hij zijn glas terug vol, dronk een teug en stamelde: “No Julia, non lo sai! Mama mia, Julia, non lo sai!” De rode wijn verdween zienderogen in de Italiaanse Romeo. “Madre Madonna, JULIA NON LO SAI!!” Hij herhaalde repetitief steeds dat ene “ik weet het niet”-zinnetje. Ofwel was  Julia een enorme Italiaanse zeur, ofwel had bij deze rode wijn Romeo zich reeds een milde vorm van het Korsakov- syndroom aangemeld en stond Signore Alzheimer reeds voor het overwinteraars- appartementje te trappelen. We betaalden de ober voor onze consumpties en besloten, door al de Italiaanse mobiele aanhoorde lulkoek, om in een plaatselijke Pizzeria te gaan lunchen. Voor ons stapte een Spaanse schone. Zij droeg oortjes en praatte in een onzichtbare microfoon. Zij lachte hardop, kwetterde wat en sloeg met haar armen om zich heen zwaaiend met haar hand tegen haar hoofd. Met een debiele verliefde glimlach vervolgde zij haar betoog in het luchtledige. Wij vinden blijkbaar ondertussen zulke taterende telefoon- solo- artiesten heel gewoon. Vroeger zouden wij zulke mensen, die hardop tegen zichzelf praatten en ook nog eens ongecontroleerde Tourette handelingen uitvoerden, in één of andere instelling plaatsen. Maar het kan nog erger. In het Italiaanse restaurantje zaten een West Vlaamse oma en opa overwinteraar samen met hun kinderen en kleinkinderen, oma’s verjaardag te vieren. Deze rondgetallen- verjaardag viel midden in de Belgische krokusvakantie en het leek de grootouders wel leuk, om op hun kosten het nageslacht een vliegreisje, één weekje gratis Costa del Silencio aan te bieden. En  nu zaten ze op de grote dag, aan het gezellige feesttafeltje bij uitstek. Jarige oma roerde wat ongelukkig in haar bord spaghetti en opa stak zuchtend een stukje osso bucco in zijn mond. Ze keken beiden bedroefd het verjaardagstafeltje rond. Dochter en schoonzoon leken twee mobiele hooligans. Dochter twitterde en schoonzoon praatte, met de webcam op, met zijn collega’s thuis. Het jongste kleinkind speelde een internetspelletje en stak, tussen de knallen door, een stukje pizza in zijn mond. Eventjes kwam er een schuchtere glimlach op oma’s gezicht, toen het oudste kleinkind achter haar kwam staan en een selfie van hen beiden nam. Toen schoof de kleinzoon terug aan tafel en zette het fotootje stante pede op Facebook, whatapp en You Tube, zodat de thuisblijvende familie, die dit feestgedruis moesten missen toch nog konden meegenieten. Opa trachtte de sfeer nog een beetje te redden, en vroeg in het Oostends dialect of er nog rode wijn bijgevuld moest worden en of de kinderen nog nieuwe coca cola wensten. Gestoord deed het kinderpaar teken met hun vingers naar hun lege glas en knikten de kleinkinderen bijna onzichtbaar met hun hoofd richting grootouders.  Ja, moest ik de jarige oma zijn, ik vulde hun glazen bij met Rohypnol, vitriool en batterijzuur. Zeker weten. Volgend jaar zal deze opa, samen met oma, haar veertig keer goedkopere verjaardag met hun tweetjes, zonder die respectloze wifi- terroristen vieren in een klasse restaurant met kreeft en champagne. Hoe deden wij dat vroeger? Hoe communiceerden wij destijds?  Waar was de tijd gebleven toen iedereen zijn problemen niet in het openbaar rond belde? Als je de wifi- en smartphone- fanatici een beetje negeert, moet ook ik toegeven dat de kabelloze internetwereld ook heel veel voordelen biedt en de aarde in een dorp veranderd is. Straks open ik mijn Vodafone- wifi- toestelletje en mijn pc en laat ik mijn verhaaltje weer op jullie los. Zet mijn columns op seniorennet en blogspot en lees eventjes wat de andere bloggers zoal te vertellen hebben. Via email en Facebook blijven wij verbonden met familie en vrienden op het thuisfront of ergens anders ver in de wereld en tuimelen onze kleinkindjes schaterend bij ons binnen. Wij sms’en naar onze vrienden mede- overwinteraars om ergens af te spreken, wij lezen jullie gekke mails en ergeren ons aan de Belgische krantenartikels maar storen niet de ganse omgeving met ons getater. Ik ‘geloof’ tevens onvoorwaardelijk en ‘heilig’ in de evolutieleer van Darwin en kan nu al vermoeden hoe de mens van de toekomst er binnen enkele miljoen jaren uit zal zien. Een groot robotachtig individu met slechts één niet geïndoctrineerde hersencel. Voor zijn ogen een virtual reality bril, een webcam boven op het hoofd, een ingebouwde GPS in de oren en een supergrote smartphone- duim.    Sim,  6 maart 2016 Costa del Telefonio  

Sim
22 0

PORTRETTENTREKKEN

Aan alle dames, die zich vroeger moeiteloos in een maatje 38 konden persen en die nu na het opstapelen van al het overgangsvet, thuis, met enige tegenzin, alleen nog maar een passend ensemble in maat 42 tot 44 kunnen vinden, geef ik één gouden raad: Kom naar Tenerife! Laat jullie echter hier ter plaatse niet ontmoedigen als jullie in de strandboetiekjes plots, bij de aankoop van een nieuw badpak of bikini, jezelf in de maten 46 tot 50 moeten wurmen om alle ouderdomsuitstulpingen te kunnen camoufleren.  Ik kan jullie verzekeren dat de Spaanse maatjes extra klein uitvallen en dat jullie gebruikelijke S/M hier wel ineens een XL of een XXL blijkt te zijn. Eens in het hotel of huurappartement kunnen jullie slinks de schaar in deze treiter- maatlabel zetten. Punt één, zo worden jullie niet dagelijks opnieuw aan die olifantenmaat herinnerd en punt twee, jullie kunnen tegenover iedereen (meestal je man) schaamteloos liegen dat dit maatje 40 jullie beeldig staat. Als jullie dan nog met de extra kilo’s, letterlijk en figuurlijk, in de maag zitten, zet jullie dan op één van de terrasjes van Los Cristianos en aanschouw de toeristendefilé op de wandelpromenade.. Zoek een mooi strategisch plaatsje uit, bestel net zoals manlief en ik, een supergekoelde mojito of een sangria met een bordje gefrituurde inktvis en het portrettentrekken kan beginnen. Het eerste echtpaar dat tussen de voorkuierende toeristenmeute aangewaggeld komt, trekt onmiddellijk de aandacht. Zij, een goedgevulde Duitse chocoladekleurige seniorenvrouw, draagt een vleeskleurige spannende legging met een bruine bloes die in laagjes over de borsten en buik gedrapeerd is. Zij lijkt op een uitvergrote bruine chocolade Tartufo ijsbonbon met een naakt onderstel. Zij heeft een enorme bos witgeel haar, dat als gepofte popcorn rond haar oren krult. Haar kalende echtgenoot, die blijkbaar van dezelfde keuken eet, loopt wiebelend naast haar. Zijn leven tussen worst, Wiener Schnitsel en bier hebben er voor gezorgd dat hij in enkele huwelijksjaren, fysiek verdubbeld is. Zijn armen zwieren in grote accolades rond zijn Hulkachtige lichaam. Zijn nekpartij is volledig verdwenen, zodat het lijkt dat vroeger, bij het ineenzetten van zijn lichaamdelen er een kapitale fout gemaakt werd. Het koppel laat zich naast ons aan een terrastafeltje neerploffen en bestellen ieder een gigantisch grote ijscoupe met slagroom. Daar komen de volgende slachtoffers al aangewandeld. De eerlijkheid gebiedt, dat ik jullie moet vertellen dat niet alleen oudere dikke gepensioneerde mensen over de dijk struinen, maar ook heel jonge vol getatoeëerde moddervette exemplaren. Dit zijn meestal Engelsen die, dag in dag uit, de supergoedkope English Breakfasts als lunch verorberen. Zij zijn meestal zo uitgelaten omdat ze zich hier van hun permanente regenkleding kunnen bevrijden om hun blauwe en zwarte inktcreaties eindelijk aan de wereld kunnen laten bewonderen. Ze lopen continu met enkel het bikinitopje of in bloot bovenlijf met minuscule shorts op de strandpromenade te paraderen. Nu is, in deze gevallen, paraderen niet exact het juiste woordgebruik, want je wordt nog net niet zeeziek als je die blubberende volgetekende massa aan je voorbij ziet waggelen. Ze nemen selfie’s van hun voorkant en foto’s van hun achterkant, zodat ze straks terug thuis, tussen de striemende regenbuien door hun “mannekesblad”resultaat, dat meestal onder lagen kleding verborgen blijft, eindelijk  aan vrienden en familie kunnen laten zien. Aan de rechterkant komt er een fors dametje aangestapt. Ze is uiterst pezig en mager en haar gerimpeld gezicht is door een overdosis zon gelooid als de huid van een schildpadkop. Haar kapsel is knalrood geverfd alsof haar kapper er een uitslaand brandje niet heeft kunnen blussen. Het haar piekt alle kanten op en lijkt net op een ontplofte verkeerslichtrode badmuts. Het vloekt ontzettend bij haar fluo- groene topje en strak gespannen roze glimmende sportbroekje. De obers, die voor het terras staan en met de menukaart in de hand, proberen klanten binnen te lokken worden door haar in het Russisch uitgefoeterd.  Zij loopt recht af op een van de tegenovergestelde richting komende man. Zijn lichaam is zo rond als een eikenhouten wijnton. Aan zijn kegelrode  geaderde neus is te zien dat niet alleen wijn maar tevens liters wodka zijn lichaam gepasseerd zijn. Hij draagt een pet met de geborduurde “Tenerife” tekst en een T-shirt met Russische tekens.  Rond zijn hals hangt een voorhistorische grote camera. Hij kijkt wat geërgerd want bijna werd hij door zijn Matroesjka betrapt toen hij zijn supergrote telelens op het strand focuste op een reetveter billen- en twee monokinizonnende tienermeisjes. Als je zo’n klein uurtje alle figuranten voor de film “La grande Bouffe” op de strandpromenade ziet voorbij waggelen, dan krijgt je idee over je eigen lichaam, zonder veel te moeilijke en vermoeiende fitnessoefeningen, een geweldige boost. Onze mojito is leeggedronken en onze chopito’s opgegeten en net als we de rekening willen vragen komt er een tros Italiaanse senioren aangeslenterd. Ze kwetteren allemaal tegelijk. De a’s en de i’s stuiteren over de dijk alsof je naar een veel te druk zondagnamiddag programma op de Rai zit te staren. De mannen dragen lange witte linnen- of net geperste jeansbroeken op glanzende schoenen die de zon reflecteren. Hun pastelkleurige hemden met lange mouwen zijn tot aan de ellebogen netjes opgerold, hun hemdkraagjes staan recht omhoog. Over hun schouders bungelt een kasmieren truitje waarvan de mouwen voor de borst naar beneden hangen. De dames komen net onder de droogkap van de hotelkapper vandaan. De wind krijgt geen vat op de gestileerde en vol lak gespoten haartjes. Zij zijn lichtjes overdressed. Zij pronken met oorbellen, halssnoeren en armbanden op hun chiffon merknaamjurken. Zij taxeren de terrasjes met een hautaine blik alsof ze naar de etalages van een veel te dure Milanese winkelstraat kijken. Een vleug zoete parfum mengt zich met de geur van vet gebakken spek en boontjes in tomatensaus. Ik zucht, van zoveel gratie en allure dondert je zelfbeeld onmiddellijk terug naar af. We betalen de ober en ik licht mijn XL billen uit de natgezwete terraszetel. Het lijkt alsof ik in mijn broek gepiest heb. Ik fatsoeneer mijn volledig geplisseerde pijpen van mijn witte short en trek het veelkleurig topje naar beneden over mijn volslank buikje. Hmm, hmm laat ons zeggen mijn ‘goedleven- buik’. Hand in hand slenteren manlief en ik terug richting auto. Als we voorbij de volgende terrasjes kuieren, voel je de blikken, van de andere portrettentrekkers, als laserstralen over ons heengaan. A penny for your thoughts! Wat zouden deze mensen allemaal denken van deze twee weldoorvoede Vlamingen?   Sim, buikje rond gegeten 26 februari 2016

Sim
0 0

OVER OREN EN POTEN EN VAN HAND EN TAND

Ieder jaar opnieuw gaan we met 3 bevriende echtparen overwinteren op Tenerife. Eerst vertrekken wij en twee weekjes later komt het eerste echtpaar, Rien en Nicky, ons achterna. Het zijn twee krasse tachtigers, die qua uiterlijk en innerlijk nog veel jongelui achter zich kunnen laten. Je zou er prompt voor willen tekenen om op deze manier oud te kunnen worden. Ze huren, net als wij, een appartement aan de zuidkust van Tenerife, zij met zicht op zee en een verwarmd zoutwater zwembad voor de deur en wij met zicht op één van de drie zwembaden in een ander condominium. Wij overwinteren aan de Costa del Silencio, die helemaal niet overal verloederd is, zoals de truttenbol ‘would be’ journaliste Annemie Struyf de Vlaamse televisiekijkers wou doen geloven. Wij betalen tevens geen woeker huurprijzen en Belgische menuprijzen zoals bij het door haar getoonde Westhaven Bay, maar proberen alle gezellige terrasjes en restaurantjes in de ganse omgeving uit. Veertien dagen later arriveren Klaas en Laurentien. Zij prefereren om zich een maandje in een hotel in Playa de Las Americas te laten verwennen. Met de auto is het juist een tiental minuutjes rijden naar elkaar. We komen dan ook geregeld samen om te wandelen, te lunchen of voor gezamenlijke tochtjes met de auto te maken. Maar ons groepje veroudert en er is zo’n spreekwoord dat ‘een ezel eerst aan oren en poten verslijt’. De drie vriendinnen zijn het er ondertussen dik over eens dat wij met drie ezels op reis zijn. Onze mannen zijn alle drie hardhorend en dat brengt natuurlijk de nodige spanningen met zich mee. Klaas draagt zijn hoorapparaten alle dagen van ’s morgens tot ’s avonds, maar presteert nog steeds de helft van de conversatie niet mee te hebben. Manlief  zou zijn hoorapparaten ook elke dag moeten dragen, maar zegt dat hij zulke kriebel in zijn oren krijgt, zodat hij ze niet in kan houden. Tevens beweert hij, dat hij alles moeiteloos verstaat, maar dat niet alleen ik, maar ook alle vrienden en kennissen binnensmonds praten of fezelen. Zijn hoorapparaten gaan dus alleen ’s avonds in om de nieuwslezer op de televisie te verstaan. Sommige programma’s moeten dan, zelfs met de hoorapparaten in, met 888 teletekst ondertiteld worden. Hoe kan je manlief dan mogelijkerwijs au serieus nemen als hij blijft beweren dat hij alles klankklaar en haarscherp verstaat?? Oeverloze discussies bracht dit al met zich mee, manlief hoort dingen, die ik niet zeg, antwoordt op totaal niet gestelde vragen en hoort dingen niet, die ik wel zeg. Rien is nog een soort apart, die hoort volgens eigen zeggen blijkbaar alles nog zonder hulpstukken, maar geeft gewoon geen aandacht meer en reageert alleen nog op dingen die hij wil horen. We zijn er echter van overtuigd dat zijn hamertje ook al lang niet meer tegen zijn aambeeld trilt. Gelukkig zien de drie vriendinnen elkaar geregeld en kunnen wij bij elkaar stoom afblazen alvorens de damesergernis te hoge toppen scheert. Ik geef toe dat wij, de drie vriendinnen, misschien ook minder leuke kantjes hebben, maar je kan nu toch moeilijk van mij verwachten dat ik ons trio een hoofdrol in dit verhaaltje ga toebedelen. Onze mannen zorgen hier voor de meest hilarische toestanden maar tevens voor momenten waarbij we hen naar het diepst van de aarde zouden verwensen. Soms overstijgt de realiteit de fictie en de fantasie van deze schrijfster. Zo kreeg Rien een smsje van zijn vriend “de Walter: “Ben in Los Cristianos, kunnen we elkaar ergens ontmoeten?”.Vermits we met zijn allen juist op de wandeldijk van Los Cristianos stonden, zei Rien :”Weet je wat, ik bel hem gewoon even.” Hij kijkt op zijn mobieltje en vindt ‘Walter’. “Hallo Walter, hier Rien, waar ben je nu juist?” “Heuhh, thuis in Berchem.” “Raar, hotel Berchem, nog nooit van gehoord, waar is dat ergens”?” Thuis??In de Roest d’Alkemadelaan!” Rien kijkt ons aan en lacht:“Walter is nooit verlegen voor een grapje uit te halen. Ja ja ik speel het spelletje mee hoor.” En terug in de hoorn :”Hoe is het weer daar?” Even is het stil aan de andere kant van de gsm. “Awel Rien, het strontregent hier en het is verdomme koud!” “Hahaha dat zal wel, we staan hier in de brandende zon, met een knalblauwe hemel. Gaan we nog afspreken of niet?””Zeg hedde gij ze nog allemaal op een rij?” De telefoon wordt uitgeschakeld. Rien is eventjes van de kaart, kijkt ons aan en zegt: “Die Walter toch, altijd de plezantste thuis”, zoekt het binnengekomen smsje op en beantwoordt dit.”Zijn momenteel op de dijk van Los Cristianos, staan voor de Dienst voor Toerisme, blijven hier nog 15 minuutjes op jullie wachten”. Na tien minuten komt er inderdaad een taxi aangereden die pal voor de Dienst voor Toerisme stopt. Achteraan zitten twee mensen, waarvan één druk begint te wuiven. Dat is de Walter, maar een andere Walter dan die van Berchem. Wij gieren het uit als we de verslagenheid op het gezicht van Rien zien. De Antwerpse Walter van Berchem, staart nu thuis verontrust door de verregende ruiten naar buiten terwijl hij zich afvraagt of het nog allemaal goed komt met Rien. Manlief, die bij hoog en bij laag blijft beweren dat hij zijn hoorapparaten niet gedurende de dag wil aandoen, omdat hij ze volgens hem niet nodig heeft en omdat hij gek wordt van de jeuk in zijn oren, kwam op een avond naar bed en had gewoon vergeten zijn attributen uit te doen. Gek, plots kriebelden ze niet meer als duizend mieren of honderd wriemelende wormen. Zijn hoofd lag al op het donzige hoofdkussen, toen hij zich plots realiseerde dat hij zijn hulpstukken nog in had. Na wat gestuntel legde hij de hoorapparaten op de terrastafel, die wij in de slaapkamer gezet hadden, omdat ik daar ’s avonds met de computer zit. De volgende dag was hij het geklungel met de Hans Anders- oorbellen volledig vergeten. Met een zwier werd de tafel op het zonneterras gezet en hoorde ik ergens een ‘pok’. Hij dus niet. Eén hoorapparaat was met een ferme zwaai op de rand van het balkon terechtgekomen. Nummer twee was en bleef zoek..Miserie. Verdomme zulke dure spullen, ’t was altijd hetzelfde. Het ‘verlorendingenscenario’ herhaalde zich weer! En nu was dat hoorapparaat weer verdwenen. Ik was al naar beneden gelopen om onder het balkon, tussen de struiken aan de overkant en op het opritje van de marginale Duitser* te gaan zoeken. Gans het terras werd afgespeurd. Ook de slaapkamer werd centimeter per centimeter uitgekamd. Niets! Ik was het chaotische gezoek naar alle sleutels, petten,  mobieltjes, autosleutels,  zonnebrillen,  shampoos en uurwerken zo beu! Op dat moment zou ik manlief het liefst aan de hoogste palmboom van Tenerife willen hangen!  Ach alle ergernis was tevergeefs geweest, want de enige plek waar we allebei niet goed gekeken hadden, was op de terrastafel zelf. Daar had het hoorapparaatje zich tussen de tekeningen van het tafelkleedje verstopt. Gisteren woei, woei, woeide de wind rond ons huisje. Het was een loeiend gehuil dat over de Teide naar de kust voortgestuwd werd. Het was de eerste keer na een maand dat de temperatuur onder de twintig graden zakte. Vermits Tenerife na 5 maanden zonder een druppel regen of sneeuw stilaan een tekort aan water kreeg, stonden er nu vermoedelijk een paar Canaries ergens een regendans te doen. Toen we met zijn vieren richting Klaas en Laurentien aan het hele toeristische Playa de Las America reden, werd de lucht donkerder en onheilspellender en binnen de kortste keren zou het gaan regenen. Vlug zochten we met zijn zessen onderdak in een cafeetje. Daar werd de plaatselijke vrij zware en zoete Tenerifse lekkernij “barraquito” gedronken: In laagjes geschonken gesuikerde melk, hete koffie, zoete Spaanse quaranta tres (43) likeur en opgestoomde melk. De palmbomen zwiepten heen en weer en de felle windstoten dreven ons in een restaurantje. We bestelden een liter sangria om de tijd tot de lunch wat te kunnen rekken. Klaas zag al een beetje bleekjes rond de neus maar at netjes de uiensoep met gegrilde kaas op. Toen het hoofdgerecht geserveerd werd, schoof hij het eten van de ene kant van het bord naar de andere kant, zonder er echter veel van te eten. Toen we vroegen of hij geen honger had, antwoordde hij dat hij die ochtend eigenlijk al een ietsje te veel gegeten had, namelijk; twee boterhammen met platte kaas en confituur, twee belegde broodjes met kippenwit, een stuk salami, een koek, een croissant, een kiwi, een sinaasappel en een portie churros met suiker. Aan de overvloed van de buffetten was moeilijk te weerstaan!  Klaas werd nog wat groener en zocht naar het toilet. Daar kwam de volledige ontbijtprut, de barraquito, de sangria, de uiensoep, de helft van de hoofdplat en zijn bovengebit eruit. Klaas spoelde het toilet door, waste zijn handen en keek in de spiegel. Welke tandeloze man staarde hem daar aan. Miljaar..hij had zijn bovengebit doorgespoeld, wat zou Laurentien daar van zeggen? De man met de ingevallen bovenlip naderde onze tafel en probeerde het verhaal achter zijn hand te lispelen. Klaas zat met een mond vol tanden! Verdomme, in deze context een uiterst slechte beeldspraak! Klaas zat, vol ongeloof, zo vol schuld, Laurentien te bekijken. Voor de dupe van het verhaal was het inderdaad heel triest maar voor ons zo ongelofelijk grappig! Dit is een verhaal, dat je in het café, aan de toog, met een pint in de hand, als mop tegen elkaar vertelt. Wij staarden met pretlichtjes in onze ogen naar ons dessert en probeerden onze mondhoeken naar beneden te houden en de borrelende lach binnen te houden.  Stiekem keken wij elkaar aan en durfden niet beginnen te lachen maar één hik en het hek was van de dam. Laurentien kreeg de slappe lach en vertelde dat dit niet de eerste keer was dat Klaas zo iets voor had. Enkele jaren geleden liep hij op vakantie, luid babbelend frontaal tegen een verlichtingspaal, wat hem toen één tand kostte. Alle verhalen van verloren tanden en gebitten bij familie, vrienden en kennissen passeerden nu onze revue. Voor het tandeloze slachtoffer was het eigenlijk een beetje triest, maar ja zulke dingen gebeuren nu eenmaal overal…Neen, hahaha nog bijlange niet bij iedereen, alleen bij Klaas. Ja, nu waren Klaas en Laurentien nog maar drie dagen op Tenerife en hadden dus nog meer dan drie weekjes te gaan, er moest dus actie ondernomen worden. Met hand en zonder tand zouden zij het verhaal van het verdwenen gebit aan de reishostess moeten vertellen en hopen op een snelle interventie. Vanaf nu tot aan het nieuwe gebit, zou het voor dit mieke zonder tanden alleen, havermoutpap, soep, sapjes, puree en spinazie zijn. Dit zouden weer verhalen worden die op alle gezellige feestjes bij ons thuis telkens weer de ronde zouden doen. Met de lippen over de tanden naar binnen getrokken en met een soort tandeloze bekjes aan elkaar vragen; “Walter, welke Walter?”en dan zou manlief antwoorden, met een hand achter een oor :“Wat zegt je, komt de Walter ook?” Alle mogelijke verwijzing naar bestaande personen is louter toevallig.   *Lees op mijn blog “ Paradijs”.   Sim,    Tenerife 21 februari 2016  

Sim
187 0

DE TELOORGANG VAN TENBEL EN VAN ANNEMIE STRUYF

Dit is een verhaal voor de weinige mensen, die maandagavond liever naar het geestdodend programma ‘Via Annemie’ keken op één, in plaats van naar een spannende aflevering van een of andere thriller op een andere Vlaamse zender. Annemie Struyf, de koningin van het saaie geleuter bracht wel een heel beroerde impressie van de Costa del Silencio en zijn overwinteraars. Omdat we nu ook hier aan de Costa del Silencio twee maandjes de Belgische winter ontvluchten, voelden het een beetje als onze plicht om dit programma te bekijken. Gewoon een kwestie van ’s anderdaags de Vlaamse gesprekstof op de terrasjes te kunnen volgen. En stof deed haar deprimerend programma inderdaad opwaaien. De gezellige terrasjes gonsden van algemene verontwaardiging. Zoals zij het liet uitschijnen leek het alsof TenBel en omstreken een open inrichting, met een speciale afdeling, gehandicapte en licht dementerende Belgische senioren was. De meeste zendtijd werd dan ook besteed aan het verloederde TenBel. Zij vertelde dat TenBel aan de crisis ten onder gegaan is. Er is misschien wel iets van waar, maar de crisis op Tenerife duurde vooralsnog geen 40 jaar lang. Dat jongelui destijds hun twee weekjes zomervakantie op Tenerife kwamen doorbrengen en jaar na jaar verder en verder over de wereld wilden reizen, is misschien wel één van de oorzaken dat TenBel stilaan in de vergeethoek geraakt is. Maar neem van mij aan dat corruptie, het wegsluizen van centen en ruzie tussen de erfgenamen aan de basis van het verval lag. Ook had zij, als journaliste, wat dieper kunnen graven. Misschien had Annemie wel eens bij het gemeentebestuur van Las Galletas kunnen aankloppen met de vraag of dit domein nog steeds privébezit is, of de gemeente nu niet moet instaan voor de opkuis van de bouwval of minstens de verantwoordelijke moet opsporen om de boel op zijn kosten te laten uitmesten. Struyf had ten minste, als goede documentairemaker,  de neus van de autoriteiten er eventjes op kunnen drukken en hen vertellen dat er jaarlijks miljoenen vakantiegangers naar de Costa del Silencio en Las Galletas afzakken, maar dat zij hun toeristen met een zeker misprijzen behandelen. De gemeente doet niets om al het gajes dat overal in de lavarotsen en TenBel ruines neergestreken is op te ruimen. Het enige wat Las Galletas blijkbaar interessant vindt, zijn de megalomane projecten met subsidies van de Europese Gemeenschap. Een park, de berg op, waar geen mens, hond of kat doorheen wandelt, maar waar om de 10 meter een prachtige lantaarnpaal staat. Iemand zal zich hier wel lichtbron- omkoopbaar verrijkt hebben.  Zij bouwden een gigantisch groot sportcomplex waar wij nog nooit enige beweging gezien hebben. Nu weer gaat er een bouw van start om een Europees gesubsidieerd congrescentrum in het midden van het stadje neer te poten . Al wat Annemie laat zien, zijn deprimerende beelden van ineengestorte tribunes, daklozen en zielige oude van dagen. Eventjes kwam er een groepje Nordic Walkende gepensioneerde in beeld die klakkeloos achter een gewezen tachtigjarige scout door een honden- en kattenkerkhof stapten. Op zijn commando moesten zij twee per twee, achter elkaar, door het lavazand  stiefelen. Zelfs al zou ik zelf niets meer alleen durven ondernemen, dan nog zou ik pertinent weigeren om met zo’n groepje schuifelaars rond te marcheren. Maar begrijp me niet verkeerd ergens hoedje af voor deze senioren die ervoor kiezen om hier in de zon hun oude dag door te brengen in plaats van zielig en eenzaam te zitten verkommeren, voor de televisie, in één of ander Belgisch bejaardentehuis. We staarden in haar programma naar een gehandicapte man en zijn zwaar aangedane echtgenote, die na meer dan 30 jaar, om gezondheidsredenen, de Costa del Silencio moesten verlaten. Ik begrijp heel goed dat dit voor deze mensen een heel zware beslissing was, maar om nu televisiekijkend Vlaanderen hier een volle tien minuten van te laten meegenieten, kan er bij mij niet in. Annemie stond bij deze emo-tv bijna mee met tranen in de ogen wat te prevelen. Wat meerwaarde geef je aan je programma door een dakloze rolstoel- Engelsman op te voeren, die niet alleen zijn tanden maar blijkbaar ook zijn been kwijtgeraakt was. Hij overleefde onder de tribune van de verwaarloosde tennisvelden van TenBel. Hier snabbelde hij enkele euro’s bij elkaar door de tennisnetten bij te houden. Ik weet niet wanneer het programma opgenomen werd, maar ondertussen zijn de paaltjes van de netten en de groene bodembedekking van de tennisplein volledig verdwenen en veranderd in een gebombardeerd oorlogsgebied, waar je zonder je benen te breken geen enkel balletje meer kan slaan.  Misschien heeft die dakloze de groene bodembedekking wel ergens voor een paar euros als kunstgras verkocht? Terwijl Annemie de pantomime van de Engelsman op ons losliet, kwam er aan de achterkant een vrouw roepen, dat er ook op Tenerife arme mensen waren. Dit vrouwmens heeft, één van de vorige jaren, in een supermarkt manlief zijn portefeuille gestolen. Bewijzen konden we het toen niet maar wij houden haar doen en laten sindsdien goed in het oog want regelmatig draait ze nog steeds bij de supermarkt rondjes in de hoop een slag te slaan. Als een petanque spelende overwinteraar tegen je zegt, dat het leven hier supergoedkoop is en dat er fantastische restaurantjes zijn, dan moet je niet alleen de tristesse van de Costa del Silencio filmen, maar dan moet je ook die terrasjes en de Belgische, Engelse, Duitse en Spaanse bruisende eettentjes laten zien. En ja, ze had gelijk,  de toren van TenBel staat er een beetje verkommerd bij maar is, net als de toren van Pisa en de Eiffeltoren, het herkenningspunt van de Costa del Silencio. Ook de winkel- en caféruimte onder de toren, die de Vlamingen de put noemen ligt er door de week en vooral ‘s avonds verlaten bij. De put is dood. Zo dood als een pier. Dit komt niet door de zogenaamde Annemie-crisis, maar door de komst van de satelliet- televisie. Sinds de schotelantennes overal opdoemden, zitten de overwinteraars- toeristen tussen 18 en 19 uur voor hun TV Vlaanderen, hun BBC en Duitse Astra satellietzenders naar het nieuws in hun thuisland te staren.  Alleen op zondag kent de put een renaissance en brengt men hier busladingen gepensioneerde Vlamingen uit de omgeving naar toe, die in de luwte van de passaatwinden in het café komen dansen op de muziek van één of andere ‘would be’ artiest. Schlagerzangers die zich niet via “komen eten” hebben kunnen profileren maar die hier met een hammondorgeltje en een microfoon furore maken. Zondagnamiddag hoor je hier Viva Espana, Marina en de klanken van de vogeltjesdans uit de put omhoogstijgen. Ik ben er totaal niet voor te vinden, maar elke diertje zijn pleziertje. En om nu te verkondigen dat in het nabijgelegen El Fraille alleen wat illegalen bij elkaar hokken is wederom heel kort door de bocht. Inderdaad de meeste zwarte handtassen- en zonnebrilleurders wonen in El Fraille maar ook de meeste gezinnen die daar huren zijn gewoon hard werkende Canaries. In het tentenkamp achter Las Galletas wonen helemaal geen illegalen, zoals Struyf doet uitschijnen, maar de marginalen van de maatschappij. Hier voert ze een tandeloze Marokkaanse vuilnisbakkenschuimer op. Het verhaal over het nietsnuttenkampeerterrein konden  jullie al lezen in mijn verhaaltje “de jungle van Las Galletas. Als kers op de taart voerde ze dan nog een oude eenzame Spaanse vrouw op, die haar zoon veel te jong verloren had en die nu hoopte haar uitgeleefde TenBel-huisje voor 140.000 euro te verkopen. Enfin voor 100.000 mochten ze het ook al hebben. Ondertussen werden de meeste van de TenBel appartementjes gekocht en gerenoveerd door Belgen, Engelsen,Duitsers, Italianen en nu strijken er zelfs Oostbloklanders neer. Alleen het recreatiegedeelte van het voormalige TenBel werd tot op dit moment nog steeds door niemand onder handen genomen. Als de teloorgang van TenBel je hoofdthema is, dan moet je ook geen gratis reclame maken voor het Westhaven Bay complex van Rita. Ik veronderstel dat Struyf  hier dan ook gratis mocht logeren. Annemie voerde een alleenstaande boekhouder op, die in het recreatief- dansgedeelte van Westhaven Bay ’s avonds op zijn eentje hyperkinetisch stond rond te dansen. Toen die doorgeslagen accountant haar op het balkon van Westhaven Bay, bij de ondergaande zon, dan ook kwam vertellen dat hij niet alleen in België maar ook hier op Tenerife evengoed alleen en eenzaam was, maar dat hier de zon tenminste scheen, jeukten mijn handen om de knop van de televisie uit te drukken. De enige positieve noot kwam van een gepensioneerde man die hier al jaren woonde en  die vertelde, alleen naar België te willen terugkeren, als hij euthanasie zou willen plegen, omdat dit hier nog steeds bij de wet verboden is. Waarom laat Struyf de gezelligheid van het vissersdorpje Las Galletas, met zijn authentiek haventje, visserstalletjes, zijn winkelstraat en zijn wandel-  restaurantjes- en terrasjesdijk niet zien? Waar liet zij de duizend gebronsde , glunderende senioren, die hier sociale contacten opgebouwd hebben en die zoals wij, hier in de Costa del Silencio,van het zonnetje, de blauwe lucht, de indigoblauwe oceaan en van de dolce fare niente komen genieten. Zalig rustig, zonder zoals op de wandeldijken van de toeristische playas onder de voet te worden gelopen. Rond de bouwval van TenBel zijn er prachtige nieuwe bouwprojecten en villawijken herrezen. Leuke witte huisjes rond azuurblauwe zwembaden omzoomd door bloeiende boungainvillia, hibiscusstruiken en palmbomen. Mooie appartementen met zicht op zee. De omgeving van de Teide en de omliggende lavavelden nodigen uit tot wandelen en de mega toeristische badplaatsen Los Cristianos, Playa de las Americas en Costa Adeje zijn op 10 minuten bereikbaar. Maar ja, spijtig, dit liet Annemie ons allemaal niet zien alleen een triestig stukje Tenerife met wat zielige mensen, waar ze meelijwekkend,  fronsend kon naar luisteren. Ik vermoed dat, na deze aflevering, onze familie en vrienden op het thuisfront zich zullen afvragen waarom wij elke winter opnieuw naar de Costa del Silencio willen gaan. Wat heeft een krijsende dievegge, een wegrottende Britse dakloze, een zielig oud Spaans bommaatje, een tandeloze marginale vuilnisbakkenschuimer en een hyperkinetische dansende boekhouder met de bouwval van het eens zo glorieuze TenBel en zijn overwinterende senioren te maken? Welke nieuwe gepensioneerde gaat er na dit bedroevend programma nog naar Tenerife willen afreizen? Bedankt Struyfke…. Hoeveel sukkelaars, gehandicapten, zielige dronkaards, half seniele clubjes kan je nog opvoeren zonder zelf als programmamaker afgevoerd te worden? Misschien dat Annemie geen pastoors, tante nonnetjes, zusters van liefde,   zwijgende nonnen, missionarissen, monniken als Giel, sektes en bruine paters meer in voorraad had, om als zuster overste te becommentariëren!   Sim, verontwaardigd Costa del Silencio, Tenerife, 10/2/2016        

Sim
3467 1

DE JUNGLE VAN LAS GALLETAS

Elk jaar opnieuw maken wij de wandeling van Las Galletas, door de lavavelden, langs de oceaan en de bananenplantages tot aan de vuurtoren, il Faro. Verschillende paden lopen kriskras door het vulkaanlandschap en vormen een licht glooiende wandeling die niet al te zwaar is. Als we over het eerste heuveltje geklommen zijn, zien we onder ons een baai met een klein strandje. We bemerken onmiddellijk dat de vreemdelingenjungle van Calais zich naar het Nationale Park van Las Galletas verplaatst heeft. Waar er vorig jaar nog maar twee tentjes stonden, staan er nu in de luwte van de passaatwind,  minimum een vijftiental nieuwe zeildoeken optrekjes. De daklozenkrant en de hippie-junky tamtam heeft duidelijk reclame gemaakt om het nietsnutten- natuurtoerisme in het natuurreservaat, richting Faro, wat aan te zwengelen. Hier geen oorlogsvluchtelingen maar een gamma aan Europese daklozen en meertalige leeglopers die zich hier gratis komen vestigen zijn. Je kan ze natuurlijk geen ongelijk geven, want het is toch stukken aangenamer om in de Tenerifse zon te liggen niksen, dan onder een kartonnen doos of een plastiek zak in één of andere Berlijnse of Parijse metro te liggen stinken. Er is geen gas, elektriciteit of lopend water. Zoet water moet in grote bidon flessen aangevoerd worden. Eens die leeg zijn worden ze achteloos rond het tent- erf opgestapeld. Het enige badkamergebeuren is de plons in het zoute zeewater.  Een tent die volledig door golfplaten omgeven is, staat bijna op het strandje. De golven in de branding laten de stenen rondrollen. Voor de bouwval zit een jongere versie van Mick Jagger. Zijn tabaksbruine vingers tokkelen op zijn gitaar. Hij mankeert een paar voortanden en zingt lispelend mee. Voor hem zit een vrouw, met vuurtorenrode haren, die hem vol adoratie aankijkt. Naast hem draait een gepierced meisje, met een knalblauw kapsel, met de armen volledig uitgespreid, rondjes alsof ze zich in trance wil draaien. De vier toeristen die deze baai en het strandje al jaren als hun privé paradijsje beschouwden om te zonnen en te zwemmen, kijken vol ongeloof naar de kamperende nieuwelingen. Enfin, ik zou vanaf nu tweemaal nadenken alvorens mij in de zee te storten. Wie weet wat daar nu allemaal in ronddobbert? Ook Anton aus Tirol is, met zijn Quechua tent onder de arm, het vliegtuig ingestapt en zit nu, in zwembroek, met een boek in de hand te genieten van het kosteloos campingaanbod. Zijn tentje staat naast ma en pa rasta, die zoals alle andere bewoners, rond hun zelf gefabriceerde tentenvilla hun territorium met opeengestapelde lavablokken afgebakend hebben. Afgedankt huisvuil, dat wij toeristen achteloos wegsmijten, krijgt bij deze populatie een tweede leven. Witte kapotte terraszeteltjes staan broederlijk naast de niet meer functionerende ijskast, die als voorraadkast dienstdoet. Een oud verroest bed met spiraalbodem, omgeven door gescheurde handdoeken en flapperende tafelkleden staat op zijn kant om de wind tegen te houden. Afgevallen palmboombladeren en grote vodderige zakken moeten de aftandse tent tegen de hitte beschermen. Een parasol die nog half geopend kan worden, terwijl zijn geknakte baleinen alle kanten uitsteken, zorgt voor wat schaduw. Midden in deze woestenij zit een smoezelig naakt peutertje in de brandende middagzon. Hij graaft met zijn handjes en gooit het zwarte lavazand op de wieltjes van zijn opzij gevallen buggy. Pa rasta beukt wat ritmisch op een rasta trommeltje en ma rasta oefent met drie ballen op een circusact, waarmee ze straks hoopt de toeristen op de drukke wandeldijk in Los Cristianos van hun sokken te blazen. Het ouderlijk rastahaar hangt zeezoutstijf opgedraaid tot op hun gat. Voor hun tentje hangt een bordje met de tekst “we make dreadlocks”. Erg lucratief zal hun handeltje niet zijn want tijdens dit seizoen zijn het alleen grijze en kalende overwinteringsenioren die voorbij wandelen.  Iets verder staat er een volledig uitgebouwde zeilconstructie. Naast de tent zijn twee honden aan een touw vastgebonden. Zij houden luid blaffend de wacht bij de aftandse rotzooi, terwijl hun baasje op steel- bedel- of vuilnisbakkentocht is. Iets verder verwijderd van het tentenkamp, staat een halfopgezette tent, die vrolijk flappert in de wind. Een melkwitte Britse hippie, met een stupide glimlach en een glazige blik, zit in de hevige tropenzon en staart roerloos over de indigoblauwe oceaan. Zijn Amy Winehouse- achtige partner ligt op een verroest ligbed te zonnen. De zoete wietgeur vermengt zich met de zilte zeelucht. Morgen zal het voor hen waarschijnlijk vijftig tinten rood zijn. De dakloze, die ook vorig jaar al aanwezig was op het campinggebeuren, ligt voor zijn volledig verschenen en ineen gestuikte minitent. Hij ligt tussen een aantal gebroken glazen flessen en een berg ineen gedeukte bierblikjes zijn roes uit te slapen. Zijn voetzolen zijn inktzwart en zijn teennagels groeien tot in de hemel. Zich wassen is een werkwoord dat vermoedelijk niet in zijn woordenboek staat.  In plaats van te werken liggen al deze slampampers hier in de tropische warmte hun tijd te ‘verschijten’. Excuseer me mijn woordenschat, maar in dit aspect is deze woordkeuze wel degelijk van toepassing. Al deze nietsnutten moeten, schijten, poepen, kakken en pissen en dit gebeurt meestal ergens tussen de struiken en de lavarotsen op enige afstand van hun villawijk. Vermits het op Tenerife nauwelijks regent, verdwijnen deze stronten niet in de lava aarde, maar drogen langzaam op van diep warm glanzend sepia bruin tot grijsgroene witte brokkelige worsten. Als je als argeloze wandelaar dan ook maar iets van het bewandelde pad afwijkt, heb je meteen kans om van de ene kakkewiet onmiddellijk in de volgende jackpot de schuiven. We kunnen ook de afweging maken wie nu eigenlijk het slimste bezig is. Wij die heel ons leven hard gewerkt hebben om een karig pensioentje op te bouwen of deze nitwits die waarschijnlijk nog van ergens een uitkering of een leefloon ontvangen. Later, als dank voor het werkloos lanterfanten, bedelen en pikken, worden zij meestal nog beloond met een minimum pensioen, dat uiteindelijk niet veel minder dan het onze zal zijn. Vadertje Staat roomt van ons pensioen nog een gedeelte af om dit soort mensen te onderhouden. Dat noemt men dan solidair zijn, met onze centen. Als we door het wildkampeerders tentenkamp gewandeld zijn, haalt een Canarische senior ons in. Hij zucht en wijst naar de negorij beneden. Hij ratelt zo snel, dat we alleen door de weinige woorden Spaans die we kennen en zijn armzwaaien, de context min of meer begrijpen. Zijn ergernispeil stoot onmiddellijk de hoogte in. Als we niet direct antwoorden, gaat hij in een Engels/Spaanse versie verder. “Escandalose, schandalig. Escandalo in een parque national! Ciutad Las Galletas do nothing, nada, nada!!” Hij wijst naar het tentendorp. “Horribile!”. Met zijn hand maakt hij graaibewegingen. “E roba en la casa!”. Vervolgens houdt hij zijn hand voor zijn gezicht en opent zijn vingers: “Policia do nada. La cuidad van Las Galletas stampt solamente alleen megalomane projecten uit de grond con subsidies van la Comunidad  Europea. No hay necesidad! Voor de rest, teee seee an doee nada. The people of tie town maake monni, they let alle casas abandonata go to ruines en let thies osiosos en bedelaars camp hier and make thiese beoetiful site derti. Escandalose!!” De Canarie stapt zuchtend en kopschuddend verder. We wandelen verder richting de vuurtoren en komen al snel aan de wandeldijk voor de bananenplantages. We staren wat over de oceaan en hopen dat we net zoals vorig jaar dolfijnen zullen zien. Dit jaar staat er echter voor ons geen National Geografic documentaire op het programma. Nadat we wat uitgerust zijn, hervatten wij onze terugweg richting Las Galletas. We moeten zonder het te weten toch ergens een verkeerd paadje ingeslagen zijn, want we staan plots te midden van een Spaans bedoeïenenkamp. Een dikke groezelige man, twee Spaanse, halve zigeunervrouwen en twee, volgens ons reeds schoolgaande kinderen zitten rond een uitgebrand kampvuur. De twee meisjes springen op, wuiven met hun handjes en juichen hola, hola. Ze dansen achter ons aan. Zij hopen misschien op een snoepje of een cent, maar wij hebben niets meer dan een hola, hola terug en een glimlach bij ons. Ook hebben wij al jaren afgesproken om alle bedelende individuen niet meer financieel te sponseren. Als je als Antwerpenaar, op een zonnige namiddag, vanaf het station, via de Keyserlei, de Meir richting de Groenplaats wandelt, kan je probleemloos je halve pensioen aan het bedelend volkje uitdelen. Eerst spreken een paar jonge zigeunerinnen, elke nietsvermoedende oudere man aan, met een verhaal dat ze geen geld genoeg hebben om de trein naar huis te nemen. Enkele meters verder zit daar de jonge man met zijn twee grote honden en zijn smartphone in de hand met een bedelbekertje voor zich. Daarna word je gegarandeerd aangeklampt door de vrijwilligers van allerlei goede doel- verenigingen, zoals Artsen zonder grenzen, het Rode Kruis en Amnesty International, die als enige goede doel het uitbetalen van de enorme lonen van hun CEO’s hebben. Tegen de ingang van de metro zit de zigeunervrouw met het slapende kind op haar schoot. Zij voert half huilend een toneeltje op, dat haar kind ziek is en dat  er thuis nog zes andere wachten die ze moet eten geven. Eventjes later wordt ze door de dikke Mercedes op de hoek van de straat afgehaald. Op de Meir word je overspoeld met Chiro- kinderen die wafels verkopen en Universiteitsstudenten die je een petitie tegen drank en drugs laten tekenen en waarbij een donatie in dank afgenomen zou worden. Wat verder zit een mannelijke zigeuner wat op een handharmonica te tokkelen en aan de overkant staat een vrouw, helemaal verkleed, de ganse namiddag stokstijf standbeeld te spelen. Als je iets in haar mandje gooit, buigt ze plots als een marionet op en neer. Aan de rode lichten ligt een Oostblokvrouw met haar handen in bidvorm en haar hoofd bijna tegen de grond, volledig uitgestrekt naast haar bedelkom zodat je bijna over haar heen struikelt.  Op haar plakkaatje staat :”ik hep geen gelt, helpen mij.” Ook de dieren mogen we niet vergeten, want de schooiers van het World Wide Fund bespringen je bijna als je ongeïnteresseerd  probeert voorbij te glippen en duwen hun, met pandabeer bedrukte, informatie onder je neus. Dus tegen dat je aan de Groenplaats aangekomen bent, ben je ofwel volledig gepluimd, ofwel komt het ganse gamma van de niet- of wel gesubsidieerde bedelaars je wel degelijk de strot uit. Dit eventjes terzijde. We zijn zonder veel kak- uitschuivers terug op het rechte pad geraakt en zonder problemen door de Jungle van Las Galletas gewandeld.  ’s Avonds voelen wij ons een koning te rijk als we het wandelzweet en onze zwarte lava zandvoeten onder de hete douche kunnen afspoelen, de ijskast kunnen openen om een koel pintje te nemen en we ons lekker onderuit kunnen laten zakken voor onze televisie.   Sim, Tenerife, Costa del Silencio, Las Galletas 4 februari 2016  

Sim
47 0

IN GOD WE TRUST

Gisteren hoorden wij op de televisie dat de Paus de Iraanse president in het Vaticaan ontvangen heeft. Uit respect voor deze islamiet liet de paus alle naakte beelden bedekken! Hiervan krullen dus mijn tenen en krijg ik spontaan zure oprispingen.  Als die uitgenodigde moslim aanstoot neemt aan onze kunst en cultuur, waarom gaf de paus hem dan geen audiëntie in één of ander Romeins congrescentrum of desnoods in de lobby van het hotel waar die islamietenkliek neergestreken was? Neen, weer zijn wij het die rekening gaan houden met het middeleeuwse gedachtegoed van andere religieuze jandoedels! Moeten wij nu straks in Antwerpen ook alle naaktbeelden in het openluchtmuseum Middelheim of  het blote Manneke Pis in Brussel met doeken gaan omzwachtelen omdat de islamietjes daar dan zonder ergernis en aanstoot zouden kunnen gaan rondwandelen? Waar is die hypocriete Rooms Katholieke homo- en heilige pedofielenbende eigenlijk mee bezig? Zij ontvangen met alle egards een man uit een pseudo- schurkenstaat, die er al decennialang van dagdroomt, om straks als hij in de Allah- hemel komt, 72 meisjes te ontmaagden. Vermits Mohammed destijds ook al met een achtjarig kindbruidje in ’t zand zat, bespeur ik hier evenzeer enige tekenen van pedofilie… Het is misschien goed dat wij ons niet kunnen inbeelden hoe die Roomse pauselijke encycliek zijn eigen hemel voorstelt! Dromen zij misschien van een hiernamaals waar zacht vrouwelijk gevoosde, handjesvasthoudende welwillende pastoors- en blozende kinderzieltjes rondzweven. Waar is de tijd toen de papenbende nog mocht huwen? Er waren zelfs pausen die er een aantal minnaressen op nahielden, overal vrolijk rond neukten en links en rechts onechte kinderen achterlieten! Wanneer liep het in de geschiedenis ergens mis voor de christelijke heteroseksuele mannelijke  achterban en besliste God de Vader dat zij hun wiwi alleen nog maar mochten gebruiken om te plassen?  Niet moeilijk dat de Roomse kerk meer en meer de lange jurken- homobrigade aantrok. Het liep maar eerst volledig uit de hand toen een paus zich in Avignon vestigde. In het Palais des Papes liet hij het plafond en de muren van zijn slaapkamer niet vol schilderen met putas* maar met puttis, kleine vlezige, rozige mannelijk engeltjes met haarloze piemeltjes die vrolijk alle kanten opzwiepten.. Zo kon hij ’s avonds als hij in de pauselijk bedstee lag zijn eigen pedofiele pornohemel bekijken terwijl hij zich lag af te rukken. Telkens er een religie opduikt, raakt de mensheid geestelijk verward. De grijze hersenmassa wordt door vanillepudding vervangen en rationeel denken is er dan plotsklaps niet meer bij. Als atheïst begrijp ik helemaal niet, dat mensen, die zonder geloof opgevoed werden, zich plots, door een partner of door een kronkel in hun leven een religie laten aanpraten. Ze storten zich op de leer van de Thora om met een jood te mogen huwen, laten zich dopen en anderen bedekken hun haren met hoofddoeken omdat de toekomstige moslimschoonouders het zo leuk vinden. Nog anderen lopen in familieverband langs de straten en verkondigen, nu al jaar na jaar, het einde van de wereld. Als deze laatste onheilsbodes het maar lang genoeg volhouden, zullen ze op een dag wel degelijk gelijk krijgen. De manier waarop wij onze aarde behandelen zal vroeg of laat toch catastrofaal eindigen. Al vanaf het moment dat de peutertjes van de gelovigen de eerste woordjes stamelen, indoctrineren de ouders hun kindjes met allerlei religieuze sprookjesverhalen. Ze sturen ze naar Cheider onderwijs, richten Koranscholen op en bedenken Bijbel universiteiten om ze toch maar in het religieuze gareel te houden. Met een beetje geluk zetten de pubers zich later af tegen het gelovig gewauwel van hun ouders. De balans kan ook de andere kant uitzwaaien als ze vinden dat hun godsdienst de enige juiste religie is en zij zich aansluiten bij één of andere sekte of lid worden van een terreurzaaiend islamitisch Jihadisten- clubje. Na de nodige indoctrinatie zitten de Rooms Katholieken, de Protestanten en de Evangelisten vervolgens hun ganse verdere leven, op de terugkeer van Jezus te wachten. Ach, ik weet wel zeker, dat indien Jezus misschien werkelijk bestaan heeft, hij niet zou zitten springen om al die bullshit op aarde nog eens te moeten doormaken. Hij had voorzeker al dat geruzie met zijn vriendin nog niet helemaal verteerd. Die werd het zo beu dat hij steeds meer met zijn twaalf vriendjes optrok dan dat hij quality tijd met haar doorbracht. Avond na avond schoven deze kameraad- profiteurs mee aan, aan het buffet, zodat Maria Magdalena hem, Jezus, op een avond voor een ultimatum zette. Ze riep: “Dit is godverdomme jullie laatste avondmaal, ik heb het gehad met je vriendjes Jezus. Nog voor de haan drie keer zal kraaien, heb je hier je boel gepakt en verdwijn je uit mijn huis en neem die twaalf tafelschuimers en de op jou verliefde Judas met je mee. Denk je dat ik niet zie hoe Judas je overal stiekem tracht te kussen. Vergeet vooral je mirre, je os en je ezel niet. Dat geldt ook voor jou Thomas, je moet me niet zo ongelovig aanstaren!” Zelfs het rondje slepen met dat grote kruis en dat geïmproviseerd stekelige kroontje in Jeruzalem vond hij niet meer voor herhaling vatbaar. Dan had hij het nog niet over die dagen dat zijn vader hem aan dat kruis liet hangen om zogezegd voor alle zonden van de mensheid te sterven!! Elke dag opnieuw vloekte hij dat ze het hier beneden maar zelf moesten uitzoeken en smeekte hij God de Vader om hem terug naar het paradijs te laten opstijgen. Tevergeefs want volgens zijn leuke pa waren er door zijn lijden nog niet genoeg menselijke overtredingen der goddelijke wetten verzameld. Drie dagen hing hij daar bloedend aan dat kruis alvorens papa hem terug tot hem liet komen met de woorden:  “Ach zoon, we zullen het binnen een paar eeuwen nog eens opnieuw proberen.” Ook kan Jezus het nog steeds niet hebben als atheïsten hem uitlachen als ze voorbij zijn gekruisigde beeltenis stappen. “Met de spijkers van Van Leeuwen hangt Christus hier al eeuwen” en als ze voorbij een leeg kruisbeeld wandelen, scanderen zij: “Jezus is van het kruis gepleurd, met de spijkers van Van Leeuwen, was dit nooit gebeurd.” Ik denk wel dat Jezus zich heel gedeinsd zal houden en vriendelijk zal bedanken alvorens opnieuw aan zo’n avontuur te willen beginnen. Nog nooit werd er op de wereld zoveel oorlog gevoerd in de naam van één of ander geloof. Heel der volkeren hebben elkaar in de naam van God of Allah, de duivel aangedaan, elkaar de kop ingeslagen of hem er ineens afgehakt. Een journalist van VTM-NIEUWS interviewde in Syrië twee mannen met een Arrafat handdoek op hun hoofd, die tussen het puin van de volledig plat geschoten en gebombardeerde stad Kobani zaten. “Met de hulp van Allah gaan we de boel hier opnieuw opbouwen. Als Allah het belieft kunnen we terug naar onze stad! Van IS mochten we niet meer lachen, zingen of dansen. Televisie kijken en radio luisteren werd met steniging of onthoofding bestraft, want in de tijd van Mohammed waren deze luxe artikelen er volgens de IS- terreur- gelovigen ook allemaal niet!” Eventjes nadenken of ik het begrijp; waren er in die tijd wel kalasjnikovs, bommengordels met semtex, mobieltjes, smartphones, internet, wifi, facebook, whatsapp, Youtube- terreurmeldingen en Toyota auto’s om in rond te rijden?? Vijf keer per dag zat de bevolking met hun gat omhoog, hun hoofd richting Mekka en maar bidden dat IS hun zou sparen. Waarom heeft nog geen enkele Moslim gelovige zich afgevraagd, waarom hun Allah niets ondernam toen het barbaarse IS crapuul, in naam van diezelfde Allah als een pletwals over hen heen raasde, alles leegroofde en hun vrouwen en kinderen verkrachtte. Waarom keek hun god toen toevallig eventjes de andere kant op? Waarom lopen voetballertjes, kruisjesmakend, kettinkjeskussend  en naar de hemelwijzend het veld op, om dan daarna het spel glansrijk te verliezen?? Waarom supporterde hun god juist toen voor de tegenspelende ploeg? Waarom werden soldaten, die met kruistekens en wijwater besprenkeld waren voor ze ten oorlog trokken, toch in de pan gehakt.  Waarom grijpen die almachtige schepsels niet in als er Aids, kanker, ebola- of een zikavirus losbreekt?  Hebben die er soms een sadistisch genoegen in om de mensheid wat te zien lijden? Ik begrijp het al lang niet meer hoor. Waar zijn dan die goden als je ze het meest nodig hebt??? In God we trust, Gott ist mit uns. Dieu et mon droit. Als Allah het belieft. Ach,  ieder voor zich en God voor ons allen. *hoeren Sim,     in het Tenerifse Paradijs,    28 januari 2016        

Sim
0 0

HET PARADIJS

Het vliegtuig maakte een bocht langs de Teide, de hoogste vulkaanberg en zette de landing naar de luchthaven van Tenerife in. Het vloog uiterst langzaam over het lappendeken van zwarte aarde, bananenplantages en huisjes die rond azuurblauwe zwembaden gebouwd waren. Overal zag je satellietschoteltjes, als sproeten uitgezaaid, op de daken van de witgekalkte Spaanse huisjes staan. In de verte zag je Gomera haarscherp tegen de blauwe lucht afgetekend. De oceaan schuimde zijn golven tegen de zwarte lavarotsen. We vlogen zo laag, dat het leek alsof we de palmbomen konden aanraken. Nog voor het vliegtuig volledig tot stilstand kwam en de deuren opengingen, voelden we reeds de Canarische warmte binnendringen. Het was tien uur en meer dan 24 graden. Het was bijna ondenkbaar dat wij deze ochtend met de eerste echte winterprik in België, met vertraging door vrieskou en sneeuw, vertrokken waren. Toen we onze koffers in onze huurauto geladen hadden, reden wij in de flikkerende zon richting ons Tenerifs huisadresje. Het voelde jaarlijks een beetje als thuiskomen. Groene papegaaitjes scheerden luid kwebbelend van de ene naar de andere palmboom. Tortelduifjes roekedekoerden boven op de zonweerkaatsende dakpannen. De subtropische bloemen staken bloedrood en knaloranje af tegen de bijna indigo blauwe hemel. Dit zou het paradijs kunnen zijn. Maar zoals elke hemel op aarde, werd het paradijselijke gevoel verstoord toen we merkten dat de Duitse invalide man nog steeds aan de overkant van ons huisje resideerde. Net zoals vorig jaar zette hij keer op keer ramen en vensters open om de tabaksrook te laten ontsnappen en keek hij televisie alsof hij met surround modis in Kinepolis zat. Ach manlief is zelf hardhorend dus ik kon nog juist een beetje begrip opbrengen. Vermits manlief, na zijn longoperatie, nog een beetje revaliderend is, zaten we dus nu meer dan vroeger  op ons zonnig terrasje te genieten. Enfin dat was de bedoeling toch, want buurman had de gewoonte nog steeds niet afgeleerd om op zo’n luide manier muziek te spelen, zodat alle doven in het Chayofita complex verschrikt wakker werden. In de loop van de dag kwamen allerlei vol getatoeëerde Duitse crapuulmannen bij de rolstoelbuurman op bezoek. Uitgezakte seniorenlijven met zwarte verschenen T-shirts van AC-DC, Nirvana of Harley Davidson op bilspleetlage uitgerafelde jeansbroeken, bellen in de oren en gouden kettingen met kruisen rond de hals. Grijze kroezige paardenstaarten piepten onder cowboyhoeden of vuile gevlekte petten. Het begon telkens met gezapig gezellig gewauwel, dat naarmate de dag en de alcohol vorderde, tegen middernacht hard afgekapt Duits geroep werd. Van respect voor andere mensen had dit tuig nog nooit gehoord.  Maar ik bleef nog steeds vriendelijk een praatje met buurman aanknopen. Mijn geveinsde interesse zou later, als mijn ergernis als een vulkaan zou ontploffen, nog wel eens goed van pas kunnen komen. Het voordeel was, dat buurman nu ook regelmatig op verplaatsing ging. Zijn Deutsche Freunden duwden de rolstoel voor zich uit en vermoedelijk ondernamen zij gezamenlijk de Costa del Silencio kroegentocht. Als we dan op ons terrasje zaten, een koel rosé wijntje binnen handbereik, onze e-reader in aanslag of op de ligbedden lagen te zonnen was het enige dat je hoorde het zoeven van de wind en het kwinkelieren van de kanarie vogeltjes. We genoten van de stilte en de warme rust die nu en dan enkel verstoord werd door het overvliegen van vliegtuigen die elke dag opnieuw duizenden toeristen naar het vakantieparadijs brachten.   Sim,    Costa del Silencio, 24 januari 2016                           

Sim
0 0

C-mine-survival

  Een bloedappelsien, fietsslot en een pakje cent wafers heb ik de dag voordien gekocht, 's ochtends braaf mijn pilletjes geslikt, me als een schrijver goed vermomd, de witte banden van mijn fiets opgepompt.   Hij mag altijd mee. Goedemorgen, meneer de conducteur, voorlopig loopt en spoort het goed. Voor mijn stekelvarken heb ik geen ticket gekocht. De algemene voorwaarden vermelden enkel katten in een kooi, blindegeleidehonden en grote huisdieren, waarvoor men twee euro en dertig cent dient te betalen.   Doch. Dit dier valt niet onder de huisdieren. Maar hij reageert niet, op mijn stilzwijgen, denkt vast dat ik aan het lezen ben. Een kringgewinkeld boek. Mijn moeder is een stekelvarken. Hij tatoeëert mijn rail pass eerste klas. Knikt. Denkt. Dat ik de mensheid maar vermijden moest en toch. Ben ik vertrokken naar de hel.   Ik oefen het sérieux van doorsnee wezens, zucht. Het stekelvarken weet. Dat het niet lukken zal. Dat ik mij als een jonge onervaren kwal tussen veel volwassen voeten voelen zal. De trein, de dag moet voort, hij herbegint. Anders dan gisteren.   Veel wreder. Als een opgewonden nachtmerrie met rode wangen. Door een deur. Die automatisch sluit, het stekelvarken tweeëndeelt. Hij slaapt nu rustig want het kan, de kop het lijf, ze leiden nu een eigen leven in mijn rugzak.   Het lijf, zoals dat gaat, zal voorplanten. De kop zal denken. Dat het goed is. Dat ik het wel zal overleven. Ginds bij die mijn. Waar ik mijn blauwdruk slijten zal aan een handelaar in letters.   Ik zal eerst een beetje meedoen. Slenteren en leuteren. Met de meute. Voor de workshop een foto moeten maken van een vrouw bij een mijnschacht. Of in donkere gangen, schijnbaar zonder uitweg. Niemand zal het merken dat ik heel alleen terugkom. Niemand zal het weten dat ik die vrouw met blauwe jurk, die lekkere, ferme kuiten, glitter, ronde borsten, vastgeklonken heb.   Tot die kerel verschijnt. Jee Kast. Alles uit de kast haalt. Propere handen, behangpapierrollen vol Mister Properverhalen, Bulgaarse hoertjes, hotelzeep en een zweep voor al te brave woorden.   Ik denk dat hij iets zoekt, het in mijn ogen lezen kan, iets zoenen wil, zelf ook hunkert naar die blauwe vrouw met rode lippen. Zij. Die ik diep onder de aardkorst zal opsparen voor de nare dagen.   Tot zij. Daar in de Kleine Zaal. Plots weer uit de grond gekropen komt. Mijn blauwtje! Ik verstop me. Achter een mensenhoofd. In een boek. Diep in het zwarte zitje, hopend dat geen mens mij Bernd de Verschrikkelijke nog herkent en ik luister.   Naar verhalen over worsten in een pan en meisjes met geslepen tanden. Terwijl hij jeuk krijgt, de bloedsinaasappel in mijn rugzak en mijn script daar op een vettig tafeltje ligt. In de compressorzaal. Verscheurd.   Het is me wat en omdat het beter is, slik ik nog wat roze pillen, sluip naar het station en boven op een trein, lig ik te staren naar de sterren. Grote kleine zorgeloze beren, laat ze maar beweren, zeggen wat ze willen.   Ik had een dag te villen en mijn trein der traagheid vraagt het niet. Hoe en waarom. Met welke woorden. Welke verhalen het einde zullen halen. Ik laat het bloed heel rustig druipen. Laat het.   Ja. Laat mij en verlaat mij. Laat mij rusten. Rustig boven op de trein. Mijn appelsientje schillen.       uit de reeks  'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
0 0

Het belang van de reis

Vlucht AC833 naar Montreal staat al aangekondigd. Binnen enkele minuten word ik ingecheckt. Dan moet ik afscheid nemen van mijn eigenaar en sta ik er alleen voor. Mijn wieltjes beginnen spontaan te piepen van angst als ik zo'n lange reis over de oceaan moet maken.   “Ik wil niet, ik wil niet!” tracht ik uit te schreeuwen, maar als bagagewagentje ben je natuurlijk niet uitgerust met stembanden. Ik laat mijn wieltjes steeds schriller piepen, maar het mag niet baten. Met een harde, pijnlijke plof kom ik terecht op de transportband die me brengt naar een kar met andere koffers en reiszakken.   “Welkom!” roept een nonchalalante backpackerszak vrolijk. “Ready for take-off? Ik kan niet wachten tot dit avontuur begint.” Ik zucht. Hoe kan hij zoveel zelfvertrouwen hebben, hoe kan die het niet vervelend vinden urenlang in een ijskoude bagageruimte opgesloten te zitten? En dan de gedachte dat we duizenden kilometers boven de Atlantische Oceaan hangen. Brrrr. Mijn wieltjes rollen hysterisch met luide piepgeluidjes van achteren naar voren en omgekeerd. Ik krijg een neerbuigende blik toegeworpen van een hautaine Delsey valise. “Ik zou graag van de rust en stilte genieten,” bijt ze me toe. Alsof er rust en stilte is op de luchthaven.   Met een schok word ik enkele meters naar achteren geslingerd want de kar heeft zich in beweging gezet. We zijn op weg naar de X-ray-toestellen waar we grondig worden doorgelicht. Waarom moet ik dit toch ondergaan? Waarom kan mijn eigenaar niet een gewone treinreis maken? Dan zitten we gezellig samen en moet ik deze traumatische momenten niet doorstaan.   Het gebliep van de röntgenmachines doet me verstijven. Nog twee koffers en een rugzak en dan ben ik aan de beurt. Ik kan m'n wieltjes niet meer in bedwang houden. Neen! Die straling, daar heb ik een hekel aan! Aaargh!   Even op adem komen, maar ik besef het dadelijk weer. Het ergste moet nog komen. Het vliegtuig op. Ik word in een busje gegooid en raak bedolven onder een zwaarlijvige koffer die zich maar blijft verontschuldigen maar helaas niets aan mijn hachelijke situatie kan veranderen.   Hoe ver is het nog rijden? Ik zie in de verte enkele toestellen van Air Canada. We naderen hen snel. De toerentallen die mijn wieltjes maken zijn niet meer bij te houden. Bij het eerste vliegtuig stoppen we bruusk. Dadelijk worden we in het vliegtuig gekegeld, dat weet ik. Dan is er geen weg terug, zit ik uren vast en tollen mijn wieltjes onophoudelijk van pure doodsangst.   Maar... de bus maakt rechtsomkeert. We gaan terug naar het luchthavengebouw waar ik opgewacht wordt door mijn eigenaar. Hij trekt me meteen mee en we begeven ons naar de informatiebalie van de luchtvaartmaatschappij.   Door de enorme chaos die er heerst kan ik slechts flarden van de conversatie opvangen, zoals “technische mankementen” en “staking van enkele weken in het vooruitzicht”. Mijn eigenaar maakt zich kwaad en kan uiteindelijk het geld van zijn vliegtuigticket terugkrijgen dat hij op het treinstation meteen omruilt voor een treinkaartje naar het zuiden van Frankrijk. Een heerlijk vooruitzicht. Wat is reizen toch ontspannend!  

Larissa Wickx
0 0

op naar zoutelande!

Emma gaat met haar vriendje Mees 4 weken  naar zoutelande, vlak bij de zee en het strand super gezellig toch!! Ze gaan naar de tante van Emma en ze mocht een vriendinnetje meenemen Mees natuurlijk. Ze gaan naar hun tante tante Lisa. Ze is super lief maar knettergek!! De dag is aangebroken Emma wordt wakker ze is heel blij, vandaag gaat ze naar zoutelande!!! Eenmaal gegeten gaan ze op weg,maar een kwartiertje rijden dat is toch niet zo  veel vindt Emma. Ze doen heel veel leuke dingen naar het strand en naar de patatboer. Schelpen zoeken en varen. Emma en Mees vervelen zich heel erg ze gaan naar de zolder daar is altijd heel veel te beleven vindt emma ze gaat vaak bij tante Lisa langs. Ze gaan naar biven en neemt  Mees natuurlijk mee.  Als ze boven zijn loopt Emma gelijk naar de kist ,  met de spullen van vroeger. Daar liggen zo veel verkleedspullen. Emma doet een lange jurk aan en Mees is een boer zij loopt met haar  klompen over de zolder. Emma wil iets leuks doen dus ze pakt pen en papier. Ze schrijven een  brief :wij zijn ontvoerd Duinweg  6 redt ons..... Emma en Mees   Een uur later gaat de bel  tante Lisa roept Emma en Mees bij de deur staat een man hij zegt zo dames dus jullue zijn ontvoerd, ik denk door deze dame hier, hij wijst naar tante Lisa, Emma durft niks te zeggen ze kijkt naar Mees. Maar die durft ook niks te zeggen. De man zegt ik ben inspecteur  Bas, ik werd gebeld door een angstige vrouw.  Maar ik neem deze vrouw wel even mee naar boen, als ze later weg zijn z3zegt  Emma ik weet wat er is zij pakt de camera en samen gaan ze naar alle kamers ze zien niemand maar op zolder horen ze de trap kraken. Emma loopt samen met Meesde zoldertrap op dan maakt ze gauw een foto, jahoor  daar zijn ze inspecteur Bas en tante Lisa . Aan het zoenen  betrapt roept Emma, inspecteur Bas zegt goed gedaan speurneus! !! Ik ben geen inspecteur maar ik ben een kunstenaar ik heb een eigen atelier kom maar mee kom zegt hij, daar zijn ze bij een atelier vlakbij een boerderij hij zij ik houdt van koeien Emma zegt van die beesten kan je toch niet houden . Jawel hoor kom maar mee, als ze bij de koeien zijn zegt hij :dag dames . Ze komen allemaal  op hem afrennen, hij aait ze en klimt in de box. Later geeft hij hun een workshop  schilderen . Na 3 weken komen hun ouders en dan gaan ze met ze alle naar het strand de vier weken zijn al weer gauw om. Het was leuk maar ze moeten weer naar school         dit was het einde van mijn verhaal    groetjes maddy

maddy
0 0

Met Coco naar Cambodja

  Op de eerste dag schiep God zichzelf en op de tweede dag was ik een mol. Ik wroette door de grond, groef mijn eigen gangen en genoot. Sappige regenwormen, engerlingen, joeg naar hartelust op wijfjes met een zachte pels.   Er was toen niet één mensengedrocht, geen ene homo sapiens die kloeg, over molshopen, geen enkel wezen dat gazonzorgen, een zitmaaier had.   Op de derde dag was alles bevrucht, baande ik me een weg omhoog en bij toeval zat hij op de plaats waar ik het daglicht zocht. Hij vloekte, schiep die dag de reetkevers, de aambeien en voor de kinderen als troost aardbeien en kersen.   Op de vierde dag was hij pisnijdig, werd ik een mens en schiep hij met de restjes van zijn meesterbrein de vreemde medemens.   Er zaten toen veel gaten in de tijd, het was al gauw een eeuwigheidje later, de vijfde dag van een december en ik staarde hen aan, een massa, een wereld, door mijn fruitbokaleglazen.   Veel minder dan in mijn mollentijd schuwde ik het wereldlicht en ik wilde ik ging, zoals van plan, gewoon naar de Fuckatlon. Kijken meten afwegen en weten wat ik 's nachts verwerken zou, dacht weer aan mezelf, kocht een zwarte penispels. Ik dacht aan hem toen ik ze zag. Capoten in een glitterdoosje met de smaak van aambeien.   Content met mijn nieuwe fallushoes keerde ik huiswaarts en daar aangekomen zag ik Doesjka in het achterhuis. Schaars gekleed, haar smarttelefoon in de hand. Dat "jawel, het internet, de wifi werkten en de thermostaat kapot moest zijn".   Doesjka had de meute ook gezien en Pietje van Pittem, de groenselkweker was er bij geweest. Ze had hem herkend de klootzak, hij die haar Moldavische ouders koude winters lang spruiten, miljoenen van die groene schetebollen had doen trekken tegen een paar schamele centen.   Ze zei dat haar lijf brandde, ze furieus was, jarig ook, vandaag zestien, dat haar vliesje spande. Ik moest glimlachen. Zo lichtgelovig ben ik niet en zette vastberaden de pan op het vuur, "om die reetkevers te braden, vers van de markt!"   "Morgen komt ie," stelde ik haar gerust, "in een ommedraai ben je er van verlost. Echt!"   "Je redt je wel, morgenvroeg vertrek ik," ging ik verder, "a holiday in Cambodia, met bobonne en Coco", want ik had het aan bobonnetje beloofd, op haar sterfbed, om haar as samen met die van Coco te verstrooien in Kampot, in een koele branding, of had ze Kampenhout willen zeggen en was haar laatste adem net iets te kort geweest?   Kampot! Het ware dan maar zo. Het ochtendgloren van dag zeven brak aan en het kwaad van dag zes was intussen al geschied. In de verte zag ik geen zee, wel het dartelste rood, op de vensterbank in het achterhuis, groeiend aan dat ene plantje.   Aardbeien; ik strompelde naar de pick-up, viel over de lege flessen lambiek en redde de naald uit de benepen cirkel waarin ze de ganse nacht was blijven draaien: Fresh Food for Rotting Vegetables, released by Cherry Red Records en mijn katerpoten schoven het vinyl voorzichtig in de hoes.       uit de reeks  'Reizen met Robby'

Bernd Vanderbilt
0 0