Er zit een geheimzinnig meisje recht tegenover mij in metro 5 – richting Erasmus.
Ze heeft een paraplu op haar schoot liggen en ze houdt hem stevig vast.
Ze kijkt door het raam.
Haar opa staat naast haar.
Zijn arm rust beschermend op de leuning van haar zitplaats.
We staan stil in Beekkant. De metro naast ons komt ook tot stilstand.
“Een slang! Die mevrouw houdt een slang vast!”, roept ze luid.
Ze wijst naar de metro naast de onze.
Verschillende mensen uit onze wagon kijken benieuwd rond.
Haar opa fronst.
Metro 5 naast ons vertrekt in de andere richting, naar Herrmann Debroux.
Zien speelt zich niet af in dezelfde hersendelen als weten
en er volgt zo’n moment waarbij je je afvraagt of wij nu bewegen, of zij.
Het is een optische illusie,
een waarneming van onze ogen die onze hersenen anders interpreteren.
Ik denk aan ‘De Kleine Prins’.
Hij tekende een boa die een olifant had ingeslikt
en grote mensen zagen er een hoed in.
Ik zie nog hoe de vrouw aan de andere kant van het raam
haar sjaal op haar schoot legt, terwijl de metro vertrekt.
Het kleine meisje friemelt aan haar paraplu.
Ze kijkt me guitig aan en ik fluister ‘kapoen’ langs mijn glimlach weg.
Opa Frons haalt zijn arm van de rugleuning,
legt zijn hand op de paraplu en houdt haar tegen.
“Niet opendoen”, zegt hij kort “We zijn er bijna. Nog één halte.”
Het kleine meisje kijkt heel even erg beteuterd.
Daarna kijkt ze me opnieuw met speelse ogen aan.
Ze plooit haar dichtgeklapte paraplu voorzichtig een stukje open.
En ze toont me – alsof ze me een geheim laat zien –
voorzichtig de prent van een prinses.
Ik denk opnieuw aan de kleine prins.
Opa Frons zag 'de hoed'. Hij zag een sjaal en een paraplu.
Het kleine meisje zag een boa en verbergt in haar regenscherm geheimen.
Zij wilde mij per se, met een zekere urgentie zelfs, nog voor ze uit moesten stappen,
de verborgen prinses tonen.
Dat had haar opa misschien nog niet goed begrepen.
Zien speelt zich immers niet af in dezelfde hersendelen als weten.