Ik weet niet wat eerst mijn aandacht trekt: de stralend witte lach van Albert of zijn opgeblonken driewieler, schitterend in de Ghanese zon, alsof ook die met een tandenborstel te lijf werd gegaan. Mijn medereizigers zijn verrast door dit originele voertuig, een aangename afwisseling op de veel te krappe, veel te gammele, veel te warme trotro’s waar we tot nu toe mee gereden hebben.
“Are you Joka group? Are you miss Hilda? Come, let’s go!” Geestdriftig wenkt Albert ons, maar gehaast is hij allerminst. Hij neemt uitgebreid de tijd om ons allen te begroeten en laat me een voorbijganger een spoedcursus fotografie geven: zo houd je de camera, hier moet je door kijken en op deze knop moet je drukken. Zoals vele andere chauffeurs of gidsen die we al ontmoet hebben hecht ook Albert veel belang aan een group picta. Op de eerste foto zijn we allemaal onthoofd, op de tweede is enkel mijn achterhoofd zichtbaar. De derde foto wordt genomen door een van de vele kijklustigen die zich intussen rond ons verzameld hebben. De kadrering is niet ideaal en de trike staat er niet volledig op, maar wij tenminste wel, inclusief onze eerste fotograaf die zich duidelijk beter voelt voor de camera dan erachter.
Blonde, goedlachse Amy wordt uitgenodigd om vooraan naast Albert plaats te nemen, de zes andere vrouwen schuiven haastig op de bankjes in de laadbak. Enkel als er plaats genomen wordt in een voertuig of aan tafel reageren deze dames zonder dat ze daartoe moeten worden aangemaand, bedenk ik me. Alsof het zien van zitplaatsen hun gedachtegang aanzienlijk versnelt. In een fractie van een seconde hebben zij immers alle mogelijke voor- en nadelen van elke zitplaats geanalyseerd, alsook alle mogelijke opstellingen van ieder van ons. Besluitvorming volgt zodanig snel op deze analyse dat het gelijktijdig lijkt, en verrassend genoeg is zij onder deze zes vrouwen ook steeds unaniem. Nauwelijks hebben zij hun blanke kont op de bankjes neergevleid, of zij vatten hun meerstemmig commentaar aan. “Waarom mag zij vooraan zitten en ik niet?” “Ik hoop dat we hier niet te lang in moeten zitten, die bankjes zijn verdomd hard.” “Zie maar dat je niet achteraan zit, dan kan je eruit vallen, zo gevaarlijk als dit is!” “Oh, ik vind het nu al doodeng en we zijn nog niet weg.” “We zijn toch wel verzekerd he?” “Ik hoop dat dit niet de verrassing is waar je over sprak Hilde, en dat er ons nog iets leuks te wachten staat straks.” Ik zet mijn beste professionele pokerface op en probeer enkel klanken te ontwaren, ontdaan van elke betekenis. Ik doe dit niet voor het eerst en ik weet dat ik meer geduld heb met de kakelende kippen die nu voor mijn geestesoog verschijnen dan met deze jonge vrouwen. Helaas werkt mijn trucje deze keer niet. De trike is inderdaad de verrassing die ik voorzien had, en ik voel me mismoedig nu zelfs dit niet geapprecieerd wordt. Hoe kan ik deze mensen in hemelsnaam ooit een plezier doen? Waarom schreven zij zich in voor deze rootsreis van Joker en hebben zij niet gewoon bij Neckermann geboekt?
“Kom, ik help je erin.” Jorne neemt me bij de hand en knipoogt naar me, als ik instap geeft hij me een bemoedigend kneepje. Nu lukt het me wel om niet te luisteren naar het gekwetter van de vrouwen, al halen hun hoge gilletjes als we door een kuil of over een wortel rijden me af en toe wel uit mijn gemijmer. Ik geniet van de rood bestoven weg die onder ons heen verschijnt, van de breed lachende mannen in de schaduw van bomen, van de zwaaiende kinderen die al rennend onze snelheid proberen te evenaren, van de honden die ongegeneerd breeduit liggend de weg opeisen, van de rondborstige vrouwen met pak op hun hoofd en kind op hun rug.
“Here we are, this is tha house of tha medicine man!” Albert parkeert zijn driewieler in de schaduw van een boom, een beetje teleurgesteld stappen Jorne en ik als eersten af. Voor ons had het ritje gerust nog wat langer mogen duren, maar de vrouwen zijn beduidend opgelucht. De spanning en het heen en weer geslingerd worden bij het ontwijken van kuilen, wortels, honden of kinderen op de weg, heeft hen misselijk gemaakt. Twee van hen zijn wit als een doek, al keert hun kleur snel terug zodra ze met hun bibberbenen vaste grond raken. Dit keer hebben ze echter de kans niet om hun opmerkingen te geven, want binnen een mum van tijd hebben we elk drie of vier kinderen aan onze vingers hangen. De warmte van de Afrikaanse zon straalt nu ook in de ogen van de vrouwen en gewillig laten ze zich door de kinderen naar het erf van de medicijnman voeren.
Onverhoeds en vastberaden als een horde mieren op weg naar hun koningin, dringen daar de meest weerzinwekkende reukpartikels onze neusgaten binnen. Er is geen tijd om zelfs maar een hand voor onze neus te slaan, aan een rotvaart rukken ze genadeloos op. Hoe ver we onze mond ook opensperren en proberen hen te verjagen door diep in te ademen of te kokhalzen, toch kunnen we deze aanslag niet afweren. Mijn ogen tasten het erf af op zoek naar de bron van deze stank en ontwaren daar, naast een pruttelende kookpot, de resten van een geit, haar poten opengesperd in totale weerloosheid.
De kinderen drijven ons het huis in waar ze zelf onmiddellijk weer worden buiten gejaagd. We bevinden ons in een donkere salon, onderuitgezakt in een comfortabele lederen zetel zit daar de medicijnman. Hij is dik, zijn vingers en lippen glinsteren van het vet van de kippenbouten waar hij als een uitgehongerde het vlees af scheurt. Sabbelend op een botje roept hij een man bij zich en in een ons onverstaanbare taal geeft hij hem te kennen dat hij klaar is voor een gesprek met ons. Hij gooit het botje uit het raam, waar honden erom vechten, boert luid, knoopt zijn jeans en zijn hemd open en zakt zo mogelijk nog meer onderuit. Wij mogen plaats nemen op de bank tegenover hem. De vrouwen zijn intussen blijkbaar weer helemaal de oude, want ik hoor hen schaamteloos commentaar leveren op de man die onmogelijk een medicijnman kan zijn, want waar zijn zijn amuletten, zijn dierenvachten en zijn masker? Het is toch overduidelijk dat deze ongemanierde dikzak in jeans een charlatan is? Jorne, Amy en ikzelf converseren via een tolk met de medicijnman en verontschuldigen het onbehouwen gedrag van de anderen. We spreken over verschillende denkkaders, afwijkende culturele gewoontes, de nood om opgedane indrukken te ventileren bij gelijkgestemden. De medicijnman glimlacht gemoedelijk, “not everybody is ready for Africa”. Het zijn zijn enige woorden in het Engels en het is de enige keer dat hij ons aankijkt.
Na het onderhoud met de medicijnman worden we uitgenodigd voor een drum and dance op het erf, de traditionele manier om gasten te verwelkomen. De vrouwen rollen met hun ogen, weeral een drum and dance. Gelukkig zijn er hier talloze kinderen die voor afleiding kunnen zorgen en zonder al te veel morren zetten ze zich tussen de toegestroomde dorpelingen in de kring. De drummers, uitgedost in traditionele kledij, nemen hun plaats in en als ook de medicijnman - dit keer wel degelijk uitgedost met amuletten, dierenvacht en masker - de kring betreedt, is het tijd voor de kinderen om op de achtergrond te verdwijnen. De vrouwen gooien stukken vlees op het erf, de kinderen vliegen erop af als honden op een kippenbot en vechten om een stukje. Ze krabben, ze bijten, ze schreeuwen, ze slaan, ze duwen en trekken om toch maar iets lekkers te bemachtigen. Verstomd en verlamd kijken we toe, en pas als een vrouw een pot vlees voor de allerkleinsten brengt, durven we terug te ademen. Het wordt stilaan te veel voor mijn deelnemers, ik weet dat ik hen daar snel moet weghalen. Maar weg gaan nog voor de drum and dance is begonnen, is grof en respectloos. Ik beloof mijn medereizigers dat we maximum tien minuten naar het spektakel zullen kijken alvorens te vertrekken en neem me voor om vanavond voor het slapen gaan een kringgesprek te houden over de indrukken die we vandaag hebben opgedaan.
Op dat moment verschijnt er een danseres. ze stampt met haar voeten op de grond, zwaait haar hoofd in haar nek, gooit haar armen in de lucht. De drummers drijven het tempo op, de voeten stampen sneller en sneller. Armen gaan op en neer en lijken wel van elastiek, handen bewegen zo snel dat het lijkt alsof ze twintig vingers hebben elk. Zweet stroomt over voorhoofden en ruggen, ogen worden wijd opengesperd. De danseres valt op de grond en slaakt een kreet, haar ogen draaien weg, schuim komt op haar mond, haar armen, benen en hoofd schokken. Vier mannen lopen de kring in en halen haar weg. We kijken naar elkaar, beduusd, en vragen ons af of we allemaal hetzelfde hebben gezien. Net als we aanstalten maken om te vertrekken, komt ze terug. Ze beschikt over een bovenmenselijke kracht en schudt de vier mannen van zich af. Ze steekt haar vingers in een pot, tekent strepen op haar gezicht en graait met haar handen in het stof op de grond. Ze slaakt onmenselijke kreten en gooit het stof over zich heen, tolt rond, bukt, neemt nog meer, gooit dit over de toeschouwers. Ze graait en gooit en graait en gooit en graait en gooit en tolt maar in het rond. Bruusk sta ik recht, mijn reisgezellen volgen onmiddellijk. Voor mij uit haasten ze zich naar de trike, ik richt nog enkele woorden van dank tot de medicijnman en maak me dan ook snel uit de voeten. Buiten gekomen haal ik diep adem. Wat. Was. Dat.
Op de terugweg wordt geen woord gesproken. Eenmaal terug haast iedereen zich naar zijn kamer, niemand wil vandaag nog in een kring zitten. Ik blijf alleen achter en rol een sigaretje. Ik kijk toe hoe de rook langzaam oplost. Als mijn sigaret op is, rol ik een nieuwe.