Lezen

Een winterwandeling vol uitdagingen

Het was januari 2021, diep in de winter. Vera en ik, fervente wandelaars, hadden een route van 15 kilometer gepland door de trage wegen van Grobbendonk. Als ex-scouts waren we gewend om avontuur op te zoeken, het onbekende aan te gaan en de natuur te trotseren. Wij waren doorbijters, niet snel bevreesd voor een uitdaging. Vera had altijd al een hoge pijngrens gehad, en ik was een echte doorduwer. Het had ons niet verbaasd als iemand ons had gezegd dat we het pad ondanks de kou en de zware omstandigheden zouden blijven volgen. De lucht was fris en ijzig, en een dunne laag rijp bedekte het gras langs de paden. Ondanks de kou genoten we van het gevoel van vrijheid dat een lange wandeling ons altijd gaf. We hadden een goede start. Het pad kronkelde door bossen en langs uitgestrekte velden, die onder een winters zonlicht lagen te glinsteren. Na enkele kilometers bereikten we een punt waar een waarschuwingsbord ons tegemoet blonk: “Deze weg is verder ondergelopen.” Het bord maakte ons nieuwsgierig. Vanaf waar we stonden, leek de weg nog begaanbaar, en het landschap zag er prachtig uit met de glinsterende waterpartijen en de stille, ondergelopen velden. We besloten het pad te volgen, ondanks de waarschuwing. De eerste honderden meters gingen probleemloos. Het pad was vochtig, maar goed begaanbaar. Na een tijdje vonden we een bank en besloten we te pauzeren. Om ons heen strekte zich een surrealistisch landschap uit van ondergelopen velden en glinsterende vijvers. Het water weerspiegelde de bomen, alsof de wereld dubbel aanwezig was. Hier leek de winter een kunstwerk te hebben geschilderd. Het onverwachte obstakel Na onze pauze vervolgden we onze weg, maar al snel werden we geconfronteerd met het deel van het pad dat werkelijk onder water stond. Het was een lange strook van ongeveer 150 meter, volledig overspoeld. Tot onze opluchting zagen we dat Natuurpunt houten blokken over het water had geplaatst als een soort loopbrug. Het zag er smal en wiebelig uit, maar het leek onze enige optie. Als ex-scouts wisten we wel raad met moeilijke omstandigheden, maar dit was toch een uitdaging die we niet hadden voorzien. “Ik ga eerst,” zei ik tegen Vera. Met de nodige voorzichtigheid begon ik mijn weg over de blokken. Mijn schoenen gleden een paar keer op het natte hout, maar ik bereikte de overkant zonder al te veel moeite. Ik draaide me om en riep bemoedigend: “Kom maar, het gaat wel!” Vera knikte en zette haar eerste stappen. Ze balanceerde voorzichtig, maar ik merkte dat ze het moeilijker had. Door haar armprothese kon ze haar evenwicht minder goed bewaren. Halverwege verloor ze haar balans. Ik zag het gebeuren in slow motion. Haar voeten gleden weg, haar lichaam kantelde en met een plons viel ze in het ijskoude water op haar “slechte” arm. Ik rende terug naar haar toe. Ze probeerde op te staan, maar haar gezicht vertrok van de pijn. “Mijn arm,” zei ze met een gebroken stem. Ik hielp haar uit het water. Haar kleren waren doorweekt, en in de ijzige kou begon ze onmiddellijk te rillen. “We moeten hier weg,” zei ik. De situatie was ernstig, dat wist ik. Maar onze auto stond nog meer dan zeven kilometer verderop, en we bevonden ons in een beschermd gebied waar voertuigen verboden waren. Er zat niets anders op dan verder te lopen. We waren allebei doorzetters, maar dit zou een test worden die ons zou herinneren dat zelfs wij mensen waren, niet onoverwinnelijk. Een loodzware tocht Met elk stapje dat we zetten, werd de tocht zwaarder. Vera’s doorweekte kleren plakten aan haar lichaam en de ijzige wind sneed in onze huid. Bovendien begon ze steeds vaker te klagen over haar arm. Een keer stopte ze plotseling en zei: “Ik hoor gekraak… in mijn arm.” Haar woorden deden me huiveren. Dat kon niets goeds betekenen. “Kun je nog verder?” vroeg ik voorzichtig. Ze knikte, maar haar gezicht was een masker van pijn. Elke stap leek een enorme inspanning te kosten. Ik probeerde haar op te peppen door over koetjes en kalfjes te praten, maar het hielp weinig. De kilometers leken eindeloos, en ik voelde me machteloos. Het enige wat ik kon doen, was haar blijven aanmoedigen en hopen dat we snel bij de auto zouden zijn. Toen we eindelijk het parkeerterrein bereikten, voelde het alsof we een marathon hadden gelopen. Vera trilde van de kou, en haar gezicht was bleek. “We gaan eerst naar huis voor droge kleren,” zei ik. “En daarna rechtstreeks naar de spoed.” Ze knikte zwakjes, te uitgeput om iets te zeggen. Een race tegen de klok Thuis hielp ik Vera om haar natte kleren uit te trekken en haar in iets warms te steken. Haar arm zag er slecht uit: opgezwollen en blauw. Ik wilde geen tijd verliezen en reed zo snel mogelijk naar het UZ Leuven. Daar werd ze meteen onderzocht. De diagnose was schokkend. De arts vertelde ons dat de holte in het onderstuk van haar bovenarm, waar haar prothese in vastzat, gebroken was. Hierdoor was de prothese niet langer gefixeerd. Kort gezegd: haar arm hing alleen nog aan haar lichaam dankzij de spieren en pezen. “We moeten opereren,” zei de arts. “Maar door de drukte van de covid-19-pandemie kunnen we haar nu niet opnemen. We hebben op dit moment geen bedden beschikbaar.” Mijn hart zakte in mijn schoenen. Hoe kon dit? Vera zou nog minstens een week met een gebroken arm moeten rondlopen voordat ze geopereerd kon worden. Het voelde oneerlijk, maar we hadden geen keuze. Een week van pijn en geduld De week die volgde was een beproeving. Vera had constante pijn, en elke beweging leek haar een marteling. Ik deed mijn best om haar te helpen met alledaagse dingen, zoals aankleden en eten, maar ik wist dat ik haar ongemak niet volledig kon wegnemen. De nachten waren het zwaarst. Vaak werd ze wakker van de pijn, en ik voelde me machteloos. Eindelijk, na zeven lange dagen, kwam het telefoontje waar we op hadden gewacht. Er was een bed beschikbaar, en Vera kon worden opgenomen voor de operatie. In het ziekenhuis werd ze voorbereid op een ingewikkelde ingreep. De artsen legden uit dat ze de gebroken holte in haar bovenarm zouden herstellen en de prothese opnieuw zouden fixeren. Het was een risicovolle operatie, maar de enige manier om haar arm te redden. Hoop en herstel De operatie duurde uren, en die tijd voelde als een eeuwigheid. Toen de chirurg uiteindelijk naar me toe kwam, was zijn gezicht gelukkig hoopvol. “De operatie is geslaagd,” zei hij. “Het zal een lang revalidatietraject worden, maar ze zal haar arm weer kunnen gebruiken.” De opluchting overspoelde me. Vera lag nog enkele dagen in het ziekenhuis om te herstellen, en daarna kon ze naar huis. De weken daarna stonden in het teken van fysiotherapie en langzaam weer vertrouwen krijgen in haar arm. Ondanks de pijn en de tegenslagen bleef Vera optimistisch. “Het had veel slechter kunnen aflopen,” zei ze vaak. En daar had ze gelijk in. Reflectie Nu, terugkijkend op die winterse wandeling, blijft het een verhaal vol emoties. Het was een tocht van schoonheid en avontuur, maar ook van pijn en doorzettingsvermogen. Vera’s moed en vastberadenheid hebben me diep geraakt. Hoewel we die dag met een gebroken arm en natte kleren eindigden, herinneren we ons ook de glinsterende vijvers, de houten blokken en het besef dat we samen alles aankunnen – zelfs in de ijskoude winter. Dit voorval had ons eraan herinnerd dat, hoe sterk we ook denken te zijn, we uiteindelijk ook maar mensen zijn, kwetsbaar in de ogen van de natuur.

Guy Van Damme
12 2

Jouwen we even samen? (3de plaats bij 'Hooray for the essay')

Toen ik nog voor de klas stond en een leerling op spieken betrapte, antwoordde die: ‘Maar mevrouw, zij was ook aan het spieken.’ In plaats van schuld te bekennen, wees de leerling een klasgenoot aan die dezelfde fout maakte. Hij legde de vinger op de grootste wonde van een startende leraar: ik was niet consequent. Ik zag de fout wel bij hem, maar niet bij die andere. De leerling bracht me in een lastig parket. Wat moest ik doen? Hem straffen, en de andere leerling van wie ik het niet had gezien ook? Die laatste ontkende natuurlijk staalhard dat ze gespiekt had. Of zou ik alleen de leerling straffen die ik wel had betrapt, en riskeren dat ik geen rechtvaardige rechter was?  Veel bedenktijd heb je niet op zulke momenten. Mijn geest zocht in sneltempo naar een oplossing. Uit de diepste krochten van mijn database borrelden er frasen naar boven die ik als kind had gehoord. ‘Leg uw polleke eerst op uw eigen hoofd, en kijk wie eronder staat’, zeiden mijn kleuterleraren als we klikten. Ook populair: ‘En als de ander in de Dender springt, doe jij dat dan ook?” (In andere regio’s bestaat die formule ook, vernam ik later. Je vervangt de Dender gewoon door de plaatselijke rivier.)  De hedendaagse leerling schudt meewarig het hoofd bij zulke stichtelijke antwoorden. Maar mijn kleuterjuffen hebben me kennelijk goed geïndoctrineerd; het jeukt nog steeds verschrikkelijk als mensen het ene kwaad proberen opheffen met een ander kwaad. Als ze niet naar zichzelf willen kijken of hun verantwoordelijkheid ontlopen. De jeuk heeft een naam. ‘Two wrongs make a right’ is een veelvoorkomende drogreden in discussies. Denk aan argumenten als: ‘Wij stoten misschien veel CO2 uit maar China nog veel meer’, waarbij je het probleem in eigen land relativeert door naar een land te verwijzen dat hetzelfde doet, maar nog erger. Op dezelfde manier kan een spreker vergoelijken dat onze begroting in het rood gaat, want die in andere landen ook. Het is aanvaardbaar, want de andere doet het ook. Iedereen rijdt wel eens met een glaasje op, toch? Naaste familie van ‘Two wrongs make a right’ is het bekendere ‘whataboutism’. Dan vergelijkt de spreker het ene kwaad met een andere misstand. Denk aan discussies waarbij beschuldigingen over ‘censuur’ van Vlaams-Nationalisten en ‘cancel culture’ van zogenaamde wokies tegen over elkaar gesteld worden, zoals Mia Doornaert hier doet: “De linkse filosoof en vakbondsman Robrecht Vanderbeeken ziet in zijn recente opiniestuk (DS 4 april) niets dan censuur en “slaafsheid” in Vlaanderen. Dat komt doordat de Vlaams-nationalisten “de VRT aan de ketting leggen” en de cultuur censureren. Je moet maar durven. De afgelopen decennia is de cultuurwereld juist slaafs in de pas gaan lopen van een ‘links’ dogma, van een taalpolitie, van een boycot (alias cancelcultuur) van foutgelovigen.”  In een opiniestuk over politieke hygiëne schreef lector Verkeerskunde Kris Peeters: ‘Kwaad zijn over de oplopende kosten van het energie-eiland, maar niet over die van de Oosterweelverbinding? Sommigen kunnen dat”. En arbeidseconoom Stijn Baert stelde in De Afspraak dat we verontwaardigd zijn over de extreemrechtse burgemeester Guy D’Haeseleer in Ninove, terwijl we amper spreken over Molenbeek, “waar Vooruit een coalitie lijkt te vormen met drie partijen die voor een stuk geloof voor verlichting stellen. Catherine Moureaux van de PS die vraagt of we een plaats kunnen inrichten waar exclusief meisjes met elkaar in contact kunnen komen, of Team Ahidar dat onverdoofd slachten heroverweegt, bijvoorbeeld. Ik denk dat dat tot ingrijpendere ontwrichtingen van de maatschappij kan leiden dan dat men in Ninove misschien Vlaams zal moeten spreken in een sportclub.” In beide gevallen drijft de boot weg van het oorspronkelijke onderwerp. Peeters blijft niet bij de oplopende kosten van het energie-eiland, Baert leidt af van de mogelijke impact van Guy D’Haeseleer.  Het jeukt nog erger wanneer ik vaststel dat ik zelf die spiekende leerling ben, en in de val trap van de vergelijkende vingerwijzing. Na de column van Herman Brusselmans werd er terecht op gewezen dat je niet elke Jood verantwoordelijk kan stellen voor de oorlog in Gaza. Maar waarom vroegen we dan in 2001 en 2016 wel dat elke moslim afstand nam van de aanslagen, gepleegd door enkele terroristen? Een vriend stelde mijn beeld bij. Ook toen waren er betogingen van mensen die het opnamen voor moslims. Het was niet zo zwart-wit als ik het me herinner. Misschien is dat ook een eigenschap van deze drogredenen. De nuance wordt van de vergelijking gevijld. Een drogreden is een schema, eerder dan een complexe wereld.  En toch ben ik niet de enige die als een gek op inconsequenties jaagt. O wee als je een rijke socialist bent, een christendemocraat met een maîtresse of een ecologist met een verleden als vliegende reporter. Je gesprekspartner kan die eigenschappen uitvergroten, waardoor men geen oren meer heeft naar je inhoudelijke argumenten. Hier gaat het om de tu quoque-variant, of ‘jij ook’ voor wie het Latijn minder machtig is. Die specifieke vorm van de ‘two wrongs make a right’ wordt ook wel de jij-bak genoemd, of in het volkslatijn: de pot verwijt de ketel. Bijvoorbeeld, een spreker wijst erop dat vlees eten slecht is voor het klimaat, en jij werpt tegen dat je hem onlangs met smaak een steak zag verorberen. Maar is het dan echt niet geoorloofd om hypocrisie aan te klagen? De twee maten en twee gewichten, weet u wel. Die moet je toch blootleggen? In haar column ‘Er is niks mis met een drogreden’ fulmineert wijlen Beatrijs Ritsema tegen wat ze ‘het zoveelste vrome preekje tegen het tu quoque-argument’ noemt, een column van Suzanne Wuesten. ‘Als vergelijkingen met overeenkomstige situaties taboe verklaard worden, kun je helemaal nergens meer een discussie over voeren’, betoogt Ritsema. Als voorbeeld haalt ze de airconditioned mansion van ‘profeet van de planeet’ Al Gore aan. ‘Zelfs als je níet Al Gore persoonlijk wil aanvallen, geeft het argument alsnog inzicht in de al te menselijke kloof tussen idealen en de dagelijkse praktijk, toch zeker relevant voor de klimaatkwestie.’ Ritsema beschouwt de retorica als een kunstvorm, waarin alle argumenten in een redenering erop gericht zijn om het gehoor te overtuigen en mee te slepen. ‘Een gloedvol spreker gooit zijn hele hebben en houden in de strijd en het publiek bepaalt zelf waardoor het zich laat begoochelen. Wie het er niet mee eens is, roept altijd: drogreden!’ Ze heeft ergens een punt: het is wat geconstipeerd debatteren als je de hele tijd beducht bent voor drogredenen. Misschien is het wel iets diepmenselijks om tegenstrijdigheden te detecteren. Toch jeuken de tu quoque (het is best een mooie naam voor een kriebelig beestje, de toe-kwokwee) en de andere drogredenen, vooral wanneer de spreker er zijn passiviteit mee wil rechtvaardigen. Ik hoef niks goeds te doen, want die andere doet ook niks goeds. Maar dan komt de spiekende leerling me weer voor de geest, met zijn treiterige glimlachje, en hij fluistert me in: “mevrouw, u doet het toch ook wel? Bent u niet net zo kleingeestig als ik wanneer u hypocrisie aanklaagt? Of denkt u echt dat uw rechtvaardigheidsgevoel dan spreekt?” “Je bent een hardleerse tu quoque-ist”, zeg ik hem, maar ik gun hem wat terrein. “Misschien mag het wel, als iemand echt een morele autoriteit is en zich daar niet naar gedraagt. Maar ik wil gewoon dat debatten om inhoud draaien, is dat dan zo erg?” “U krijgt weer rode vlekken in uw hals”, antwoordt hij me. Voor ik het weet, krab ik me.  Ritsema wijst in haar column op een kil aspect van mijn rechtvaardige logica. ‘Het kind dat roept “wat je zegt ben je zelf’ gaat geen inhoudelijke discussie aan, maar kaatst simpel terug. […] Er is niets op tegen om die gevoeligheid of angst te exposeren.” Zonder het zo te benoemen, raakt ze aan wat Freud projectie noemde: men schrijft onderdrukte gevoelens of verlangens onbewust toe aan een externe bron. De verliefde leest aspecten van zichzelf in haar liefdesobject, de pestkop valt de kwetsbaarheid van zijn slachtoffer aan. Terwijl hij zijn eigen kwetsbaarheid wegduwt. En wie een ander van zedeloosheid beschuldigt, laat misschien zijn eigen seksuele verlangens niet toe. Jezus wees al op dit mechanisme in het Nieuwe Testament: “Waarom kijkt u naar het splintertje in het oog van uw broeder en besteedt u geen aandacht aan de balk in uw eigen oog?” Zo, de tu quoque is een psychologisch verdedigingsmechanisme. Verslijt de spreker dus niet voor een huichelaar, zoals Jezus deed, maar breng begrip op voor zijn onderliggende onrust. Is dat geen fijn krabben tegen de jeuk? Maar wat als het om bewuste afleiding of misleiding gaat? In de VS win je verkiezingen als je zegt dat je tegenstander in de cel hoort, terwijl er rechtszaken tegen je lopen. Of als je beweert dat je tegenstander dom is, terwijl je eigen argumenten soms kant nog wal raken. Daartegenover is begrip toch wat naïef.  Moeten we niet alle zeilen bijzetten om die drogredenen te ontmaskeren, misschien met AI die ze instant rood kleurt in een tekst of het geluid dempt in een video? Ook in opiniestukken van weldenkenden, en liefst nog voor de publicatie. Misschien is dat te betuttelend. En is het hard opboksen tegen het commerciële succes van die redeneringen, tegen de herkenbaarheid en de populariteit van het retorische kunstje.  Op zoek naar een nog gepastere zalf tegen de jeuk, ging ik te rade bij de virtuele apotheker. ChatGPT. Vindt u dat een essayist onwaardig? Ach, ik durf wedden dat u ook al een keertje bij ChatGPT aanklopte, misschien wel om slimmer te lijken dan u bent. O, die verdomde jeuk, daar brandt ie weer.  ChatGPT geeft je meteen een masterclass. Maak de drogreden expliciet, breng de discussie terug naar het oorspronkelijke punt, gebruik feiten en framing, blijf kalm en professioneel, vat samen en stel een directe vraag,… Goede tips, maar je moet er al een geoefend journalist of gehaaid politicus voor zijn. En je spreker zal ongetwijfeld geïrriteerd reageren als je hem publiekelijk van een drogreden beschuldigt.  Misschien ligt het beste krabben wel in de gelijkheid. Want de two wrongs en tu quoque onthullen dat we fouten van dezelfde orde maken en dezelfde dingen ondergaan. Kortom, dat we op elkaar lijken. Enkele weken geleden stonden er twee politica’s voor het Gentse stadhuis, die elkaar zeer goed hoorden.  Desondanks riep de ene: “Wij werden uitgejouwd. Door jullie aanhangers.’ Waarop de andere iets zei als: ‘Maar wij werden ook uitgejouwd. Door jullie aanhangers.’ Toen de camera’s weg waren, besloten ze:  “O, dan werden we allebei uitgejouwd. Goed dan. Jouwen we nu even samen?”                                

Pons
29 0

(Actuagedicht) “Mijn land, geworteld in een geschiedenis die niet buigt”

Een bliksemoffensief van rebellengroepen en oppositietroepen heeft in Syrië het jarenlange regime van president Bashar al-Assad ten val gebracht. StampMedia-reporter Yanaal Madani heeft Syrische roots en schreef haar gedachten en gevoelens over de recente gebeurtenissen in haar vaderland neer in deze poëtische tekst.   Mijn erfenis, mijn eeuwig compas Een mozaïek van eeuwen, gebroken en toch heel, waar bergen verhalen fluisteren en rivieren tranen dragen van vervlogen hoop.   Het land van mijn vader, van zijn warme adem die de geur van jasmijn omarmde en meenam, waar de aarde rood is als bloed, maar vruchtbaar met de belofte van morgen.   De taal van mijn moeder, die mij woorden schonk. Een zee van klinkers en medeklinkers, golven van poëzie die mijn ziel beroeren. Het is de stem van mijn grootmoeders, de wiegeliederen van duizend nachten, de echo van een beschaving die nooit volledig verloren kan gaan.   Mijn mijn mijn. Maar nooit alleen van mij. Mijn woorden reizen als vogels, vleugels klappend in een wereld zonder grenzen. Mijn land, geworteld in een geschiedenis die niet buigt, maar ook gevangen in de adem van verdriet.   En toch, ondanks alles: hoop. Want mijn vaderland leeft in mijn hart, en mijn taal in mijn adem, onuitwisbaar, als de sterren die waken boven de stille woestijnen.   Een vaderland en een moedertaal. Geen bezit, maar een bestemming, een verbond tussen verleden en toekomst, tussen mij en de wereld die mij heeft gevormd.   © 2024 StampMedia / Yanaal Madani

StampMedia
0 0

(Opinie) Wanneer maken we werk van erkenning, inclusie en onderwijs voor dove mensen?

56 miljoen dove mensen, vooral vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden, ontvangen helemaal geen onderwijs, schrijft Bo Van Overstijns, kind van dove ouders. “Hoewel televisie soms een Vlaamse gebarentaaltolk toont, is er nog veel werk nodig om gebarentalen en dovencultuur te integreren in de samenleving.” Toen ik klein was, droomde ik ervan om astronaut te worden. Ik krabbelde sterren en Saturnussen tussen de alinea's van voorleesboeken die valselijk beloofden dat je alles kunt worden en zijn wie je wilt zijn.  Deze dromen contrasteerden sterk met de realiteit en de verwachtingen van de maatschappij. Ik heb geleerd dat maandag komt zodra zondag vertrekt, dat je niet tekent in boeken, en dat men vroeg beslist wie jij zal zijn, waarna je moet conformeren. Elke dag na school huilde het belsignaal en zwermde de ouderhorde binnen om hun kinderen te bevrijden, gewapend met de klassieke ‘Hoe was het op school?’-bom. Mijn moeder stormde resoluut de school binnen, duwde andere ouders opzij, pakte mijn arm vast, zette me op de kinderstoel van haar met plakband opgelapte fiets en reed zeven straten verder. "Alles goed? Ja? Nee?" vroeg ze, en gaf me vijf nanoseconden om te antwoorden, waarna we van een heuveltje afvlogen.  Wanneer ik mijn stoute, roze schoenen aan had getrokken, en bij de schoolpoort, nadat ik verlegen mijn blik naar de afschuwelijke, door-onkruid-omsingelde vloer wierp en mijn moeders jasmouw zes en een half rukken gaf en toch durfde een zin aan wereldrecord uit te spuwen, suste mijn moeder mij. "Ze kijken, Bo. Ze kijken", en voelde ik me plots omsingeld door de oordelende ogen en fluisterende monden: “Die mevrouw is doof.” In mijn vroege schooljaren werd ik vaak geconfronteerd met de ongemakkelijke realiteit dat verbale communicatie de norm was, terwijl mijn thuistaal - gebarentaal - de uitzondering vormde. Voor mijn leerkrachten en medeleerlingen was mijn moeders bestaan iets wat uitleg en verklaring vereiste, en vragen.  Veel vragen, variërend van een vleugje “Kan je mijn naam zeggen in gebarentaal?” en een scheutje “Hoe zeg je ‘Jij onfortuinlijke samenvoeging van een wafelijzer en een kapotte fietspomp, met de gratie van een dronken flamingo en de charme van een uitgewrongen dweil’”, tot een snuifje “Waarom ben je niet normaal?” en een theelepeltje “Ben je niet beschaamd om jezelf?” Maar vooral veel: “Wou je dat je horend was?”, waarop je de bal “Wou je dat je doof was?” teruggekaatst mag verwachten. Het fetisjisme rond diversiteit en inclusie, inclusief mensen met beperkingen, brengt vaak oppervlakkige bewondering met zich mee, maar zelden een diepgaand begrip van de werkelijke uitdagingen waarmee men geconfronteerd wordt.  Men prijst mensen met beperkingen snel voor diens moed, maar nemen zelden de tijd om stil te staan bij de dagelijkse barrières die men moet overwinnen. Onze samenleving boekt geen vooruitgang door mensen te vereren vanwege hun verschillen. Verandering vereist een dieper begrip, respect voor de autonomie van mensen en de vastberadenheid om structurele obstakels weg te nemen die hun volwaardige deelname aan de maatschappij belemmeren. Het is belangrijk om te erkennen dat mensen meer zijn dan enkel hun beperkingen of verschillen. Hoewel televisie soms een Vlaamse gebarentaaltolk toont, is er nog veel werk nodig om gebarentalen en dovencultuur te integreren in de samenleving. De Vlaamse Gebarentaal is een volwaardige, erkende taal met een eigen grammatica en regionale varianten, inclusief dialecten, en is niet afgeleid van het Nederlands.  Daarnaast bestaat er ook Home Sign, een reeks niet-gestandaardiseerde gebaren die binnen een bepaald huishouden worden ontwikkeld als gemeenschappelijke taal. Helaas hebben veel dove individuen in de wereld geen toegang tot onderwijs of de mogelijkheid om gebarentaal te leren, waardoor hun communicatie beperkt blijft. Volgens de Wereldfederatie van Doven ontvangen van de 70 miljoen dove mensen in de wereld 56 miljoen helemaal geen onderwijs. Dit geldt vooral voor dove meisjes en vrouwen in ontwikkelingslanden. Veel dove mensen lopen het risico om buitengesloten te worden door de maatschappij en kunnen gemakkelijker geïsoleerd raken.  Dove personen beheersen soms de lokale horende taal niet of slechts beperkt, waardoor ze moeilijkheden ondervinden bij schriftelijke communicatie en het begrijpen van brieven en officiële documenten. Wanneer er een brief in de postbus verschijnt, lees ik deze en vertaal ik het voor mijn moeder, omdat zij het geschreven Nederlands niet goed begrijpt.  Het weerspiegelt de kloof tussen horende en dove gemeenschappen en toont aan hoe belangrijk begrip en communicatie tussen deze werelden zijn. De dovencultuur heeft eigen normen, waarden en communicatievormen en verschilt van de horende cultuur. Dit betekent niet dat ze elkaar niet kunnen omarmen en van elkaar kunnen leren. Er is een dringende noodzaak voor meer bewustwording en actie om de kloof tussen deze werelden te overbruggen en ervoor te zorgen dat iedereen, ongeacht hun beperkingen of verschillen, volwaardig kan deelnemen aan de samenleving. Dit vraagt om inspanningen op verschillende niveaus, van infrastructuur en onderwijs tot sociale inclusie en culturele erkenning. Alleen door samen te werken en begrip te tonen, kunnen we een samenleving creëren waarin diversiteit echt wordt omarmd en iedereen zich thuis kan voelen. © 2024 StampMedia / Bo Van Overstijns

StampMedia
9 0

Gedicht over lianen zonder decennium

Evolutie is een vorm van aanwezigheid zonder verschijning Als je iets herleidt tot eenvoud wordt het dan één gedicht of alle gedichten Kwaliteit is een oordeel van veiligheid Gedicht over lianen Samenhang is bepalend voor overweging Enkel als samenhang bepalend blijft voor overweging kunnen twee uiterste overtuigingen verenigd worden Klimlig Oorsprong is dan onkruid Klimop is de oplossing voor je jaren negentig in 1995 Mode bepaalt de natuur niet We waren gewoon op aard in plaats van op aarde vandaar mijn babylonisch onderscheid Originaliteit is een inclusie en dat is de voorwaarde voor alle kunstvormen Einde Het einde van poëzie is een nieuw idee Ik voelde medelijden met een bestaansvorm in reactie Inspiratie Waarom is inspiratie dan geen nieuw idee elementair grammatische deling omdat mensen woorden weglaten vader en daarom heb ik woorden gevonden Verbod op drangwillige ingenieusiteit Waarom verstaan mensen drie onderwerpen maar geen drie categorieën Zij onthouden en ik vergeet Er hangen lianen aan je plafond als je vanop afstand niet tegen je vrouw praat maar hoe moet je ze dan kennen? met insteek een doolhof van verwijzingen een insteek in een doolhof van verwijzingen is geen totstandkoming van bekomendheid de situatie werd verleend door overmacht Ik ben ego verhuizing van intentie simultane aanvoeling Kijken naar de jaren negentig zonder woorden te vinden In de jaren negentig was jaloezie een tillift naar de liefde In 2000 is jaloezie een traplift naar de liefde In het volgend decennium is gelijk het voorgaand concept en dan gaan we weer in evolutie Het bestaat niet omdat het tijdloos onze redeneringsvorm naar de zeespiegel in Antwerpen is maar hoe kan je verlangen naar iets dat nog nooit zo geweest is met verkreukeling want alles behoeft een oorzaak Is oorzaak een toekenning vader Niet voor mij, maar zolang het bedoeld is, is het goed Niet voor mij, maar zolang het bedoeld is, is het in orde Waarom moet ik dan al dan niet een komma laten voor de maar in een volzin Zonder probleem geen genezing zeg ik tegen de dna-cyclus terwijl ik nederlands spreek in Hongarije Welkom in 2000 Het leven in een decennium  Hoe kan ik beslissen wat mij toekomt die drang naar niet-vertaling is het begin van een poëet  Het verschil tussen 2000 en de jaren negentig is 1995 Herinner je toen ik uit droogde in 1994 poëzie Aanspreektitel die overbrenging is onmogelijk maar omdat het ofwel plots stond een mens voor de tergende aanvulling "voor alle keren dat ik uit droogde in 1994" of "voor alle sensitieve waarnemingen"

Robijn Bodijn
12 0

Getatoeëerd op haar arm, motie 36600-XV-18

2025, het russisch leger rijdt Amsterdamned binnen,  Zij hebben Hollands trots op haar knieën gekregen.  De opperbevelhebber Valeri Gerasimov,  Opent de gemeentelijke registers op zoek naar het vuile geloof.  Er staat luid en duidelijk:  Migrant # 53872:   Mohamed,  32 jaar, Moslim, Vervolgd, Gezin Vermoord. Migrant # 1015210:   Abderahman,  24 jaar, Moslim, Vervolgd, Homosexueel. Migrant # 687710:   Mustapha,  11 jaar, wees, Moslim. Migrant # 36600-XV-18:  Latifa,   82 jaar, Terminaal ziek, Moslim, Getatoeëerd, Geregistreerd.  Bente Becker, 39 jaar, Nederlander, VVD kamerlid, Diende een motie in, dat de normen en waarden,  Van elke ongewenste migrant moest gaan bepalen, Geen enkele filosoof vond ooit een sluitend antwoord, wat ging er hier mis?  De meerderheid van de kamer heeft “in favour” gestemd,  Dat zegt angstig veel en ernstig alles over haar onwetende als werkelijke intent. De 4 mei herdenking aan de Amsterdamse Dam,  Frist jaar naar jaar mijn geheugen en geweten weer op,  Wij hebben een eeuwige schuld aan de vervolgde doden,  Niet één of twee maar zes miljoen joden, Omdat wij toen elk geloof ambtelijk stipuleerde, waren wij te goed gelovig? Dit was uit respect voor elk mens dat eenzaam zou sterven,  En begraven konden worden bij de juiste goden. Mijn nederland, menswaardig,  zo’n erkentelijk en verstandig land,  En vandaag.. verloren en zoekend, derhalve tegen iedereen en alles gekant. 1940, het land keerde, twijfel en angst groeide meer en meer… De Nazis konden zich vermaken om op de joden te jagen,  Bewegingloze schietschijven om zich kostelijk te vermaken… Naam en toenaam, adres en geloof, stonden in elk register open en bloot,  Noch kosten noch moeite bereiden de Wehrmacht hun voorspelbare dood, Om die aankomende stervelingen op te pakken en te vergassen.  Woede, ophef, spijt en berouw, hypocriete superlatieven tekort,  Elke volksvertegenwoordiger zag zijn carrière bij de volgende verkiezing gekort,  En waarom bleef het CIDI zo stil, bij het aanschouwen van een herhaaldelijk verleden,  Niet enkel voor de Joden maar voor de zwakkere uit andere bloedende werelddelen,  Een nederlands parlement dat instemde voor een replay van onze eigen gemaakte gruwelijkheden.  4 mei 2025, zal een moment zijn van menselijke bezinning,  Zelfs met deze gruwelijke, onmenselijke, onwetende en onwenselijke regering… Silex Bron: Nederlands parlement: Motie van het lid Becker over gegevens bijhouden over culturele en religieuze normen en waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond.

Silex
0 0

De Magie van de Wintertuin

Dit kerstverhaal is geïnspireerd door de omgeving waarin ik woon, in de Jagerslaan in Tremelo. Koen, mijn buurman, is een man die graag in zijn tuin werkt, ongeacht het seizoen. Zijn tuin is een constante bron van zorg en aandacht, iets wat ik vaak heb opgemerkt terwijl hij door weer en wind bezig is met zijn planten. In dit verhaal heb ik geprobeerd enkele van deze elementen te verweven: de rustige sfeer in onze straat, de liefde voor de natuur die Koen uitstraalt, en de kleine momenten van verbondenheid in onze buurt. Ik schrijf beter wanneer ik vertrek van werkelijke elementen, belevingen, waarnemingen en emoties om een verhaal op te bouwen. Vandaar dit fictieve kerstverhaal, met een non-fictief persoon. Het personage Bas is ontstaan binnen het verhaal en is dus fictief. De Magie van de Wintertuin Koen woonde in een charmant huis aan de Jagerslaan in Tremelo, een straat die zich als een kronkelend pad door het winterlandschap van de stad slingert. Zijn tuin was een betoverende plek die met elk seizoen veranderde, een wonderland in allerlei vormen. In de lente groeiden de bloemen in alle kleuren, in de zomer bloeiden de rozen in geurige tinten van dieprood tot zachtgeel, en in de herfst kleurden de bomen de lucht oranje en goud. Maar de winter… de winter was wanneer Koen zijn ware magie toonde. De sneeuw bedekte alles in een zachte deken, en de takken van de bomen leken te fluisteren in de stilte van de koude lucht. Koen was vijftig jaar oud, een man met een rustige ziel en een onmiskenbare liefde voor de natuur. Waar anderen zich op koude dagen binnen terugtrokken bij de haard, werkte Koen met vastberadenheid in zijn tuin. Zelfs wanneer de temperaturen onder nul daalden en de aarde hard aanvoelde als steen, was hij buiten. Zijn handen graafden diep in de kou om de planten te verzorgen, takken te snoeien en zijn tuin voor te bereiden op de lange, slaperige maanden van de winter. Op kerstavond, terwijl de eerste sneeuwvlokken van de avond neerdwarrelden en de straat een betoverende gloed van kerstlichtjes kreeg, was Koen weer buiten. De lucht was helder en koud, maar het voelde niet als een belemmering voor hem. Hij verzamelde dennenappels en takken voor een kerststukje. Zijn handen waren rood van de kou, maar zijn hart voelde warm. Het was het enige moment van het jaar dat Koen zich helemaal verbonden voelde met de wereld buiten zijn tuin. Mensen liepen voorbij, druk in gedachten of gezelschap, maar Koen bleef staan, zonder haast, genietend van de stilte om zich heen. Niemand stopte om met hem te praten, en dat was precies zoals hij het wilde. Net toen Koen de laatste takken in een mand had gelegd, hoorde hij voetstappen in de sneeuw. Verbaasd keek hij op en zag een jongen van ongeveer tien jaar oud voor zijn tuinhek staan. Het was Bas, een jongen uit de buurt die hij af en toe had gezien, maar nooit echt had gesproken. "Dag, Bas," zei Koen, terwijl hij de jongen aankeek. "Wat brengt jou hier?" Bas keek omhoog naar Koen met grote ogen en een onzeker glimlachje. "Mijn kerstboom ziet er… leeg uit," zei hij zacht. "Mama zegt dat u de mooiste takken heeft. Mag ik een paar lenen?" Koen glimlachte en knikte. "Natuurlijk, kom maar mee." Hij zwaaide naar Bas en leidde hem de tuin in. De tuin was als een magische plek in deze tijd van het jaar, vol met dennen, hulstbessen en klimop die zich kriskras door de ruimte slingeren. De sneeuw bedekte alles in een zachte deken, maar de planten stonden stevig in de grond, geduldig wachtend op de komst van de lente. Koen wees naar een paar dennetakken die onder de sneeuw verborgen lagen, en samen verzamelden ze takken, bessen en dennenappels. Koen voegde zelfs wat klimop toe aan het mengsel, waardoor de takken een prachtige groene glans kregen. "Dit moet genoeg zijn om je boom op te vrolijken," zei Koen terwijl hij de bundel aan Bas overhandigde. Bas keek verwonderd naar de tuin en vroeg, zijn stem vol nieuwsgierigheid: "Waarom werkt u altijd in de tuin, ook als het zo koud is?" Koen dacht even na. "Planten herinneren me eraan dat alles weer groeit, zelfs na de koudste winter," zei hij. "Ze hebben geduld, en dat probeer ik ook te hebben. Ze wachten op het juiste moment, en dan bloeien ze weer." Bas knikte langzaam, zijn ogen groot van begrip, alsof hij een geheim had ontdekt. "Dank u wel, meneer Koen," zei hij, zijn stem zacht maar oprecht. "Mag ik morgen met papa komen kijken? Ik denk dat hij uw tuin heel mooi vindt." Koen lachte zachtjes en knikte. "Jullie zijn altijd welkom." De volgende ochtend, op eerste kerstdag, was Koen al vroeg bezig in de tuin toen er geklop op zijn deur was. Toen hij opendeed, stond Bas er opnieuw, dit keer samen met zijn vader. Bas' vader, een stevige man met een vriendelijk gezicht, keek nieuwsgierig naar Koen. "Goedemorgen, meneer Koen," zei Bas' vader. "Bas vertelde me over uw tuin, en ik dacht, waarom niet eens komen kijken?" Koen glimlachte en leidde hen door de tuin. Terwijl ze wandelden, vertelde Koen met passie over de planten die zelfs in de winter hun groene bladeren behouden, over de dennenbomen die de kou trotseerden en de rozenstruiken die zich voorbereidden op hun winterslaap. Bas' vader bleef stil, maar zijn ogen straalden van bewondering, alsof hij iets herkende, iets dat hij lang niet had gezien. "Het is echt mooi hier," zei hij uiteindelijk, zijn stem zacht, maar vol respect. "Het doet me denken aan mijn eigen jeugd. Mijn vader had ook een tuin zoals deze. Ik ben het vergeten, maar dit doet me herinneren aan hoe belangrijk het is om te zorgen voor dingen, zelfs als de winter komt." Koen knikte. "De natuur leert ons geduld. Alles heeft zijn tijd." Terwijl de ochtend vorderde en de zon zich langzaam door de bewolking heen worstelde, namen Koen, Bas en zijn vader de tijd om door de tuin te dwalen, de planten te bewonderen en te praten over het leven, de natuur en de kracht van geduld. Bas' vader leek elke stap in de tuin meer te begrijpen. Het was niet alleen een tuin, maar een plaats waar herinneringen en nieuwe vriendschappen werden gevormd. Later die dag, toen Koen weer buiten werkte, vond hij een kleine mand voor zijn deur. Er lagen verse koekjes in, met een kerstkaart die simpel maar hartverwarmend was. "Voor de man die de winter warm maakt," stond erop geschreven. Koen voelde een onverwachte warmte in zijn hart. Het was een geschenk van dankbaarheid, een klein gebaar dat hem diep raakte. Vanaf die kerst veranderde Koens tuin. Het was niet langer alleen zijn eigen rustige toevluchtsoord, maar een plek waar de buurt samenkwam. Mensen stopten vaker om te praten, om een paar planten te bewonderen of om advies te vragen over hun eigen tuinen. Zelfs in de winter, wanneer de meeste mensen hun tuinen vergaten, vond Koen steeds meer bezoekers die zich aangetrokken voelden door de rust en schoonheid van zijn tuin. De tuin was geen plaats van lawaai of drukte, maar van stille vriendschap en gedeelde momenten. En terwijl de planten geduldig wachtten op de komst van de lente, groeide er in de Jagerslaan iets dat niet in de tuin geplant was – een soort warmte die niet door sneeuw kon worden gedoofd. Het was de warmte van verbondenheid, van mensen die begrepen dat het niet alleen de lente was die nieuwe dingen bracht, maar ook de winter, waarin geduld en zorgzaamheid de mooiste vruchten droegen. De tuin van Koen was veranderd, en ook de mensen die er kwamen. Het was niet meer alleen een plek van bloemen en planten, maar een plek van menselijke connectie, van stille gesprekken en een simpele, oprechte zorg voor elkaar. Zelfs op de koudste dagen, wanneer de sneeuw de wereld in stilte hulde, was er altijd warmte te vinden, verborgen in de zorg die Koen had voor zijn tuin en voor de mensen om hem heen.

Guy Van Damme
45 4

Fugu

Sushi met kogelvis. Doen of niet doen? Suki zit in een tempel, ergens in Japan. Ze droomt weg tijdens het eten van sushi. Haar gedachten dwalen af naar haar mama. Zij stierf onlangs door het eten van fugu. Dit is kogelvis en mag alleen maar door gespecialiseerde chefs klaargemaakt worden.  Suki zit eenzaam en alleen in de tempel. Er is niemand rond haar. Het is er stil. Iedereen wacht in hun eigen huis bang de voorspelde aardbeving af.  Suki ziet er heel mooi uit. Ze draagt een traditionele roze kimono met witte bloemen. Haar lang zwart haar zit in een dot, met roze strikjes rond. Haar vader heeft haar al een paar keer geroepen, maar Suki is eigenwijs. Ze wil niet naar binnen gaan, ze wil op de plaats blijven waar ze zich verbonden voelt met haar mama.  De aardbeving komt. Ze is zwaar. De aarde schudt en beeft. Maar in de tempel staat de wereld stil. Suki wordt beschermd door de ziel van haar mama.  De tempel was mooi. Nu liggen de bloemen op de grond, de standbeelden zijn kapot maar Suki is weg, weg van de aarde. Ze zit nog altijd met haar gedachten bij haar mama. Ze ziet haar mama. Ze is blond, ze heeft een blauwe kimono met rode visjes aan. Ze praat met haar mama. Ze is blij. Opeens is ze weg. Suki roept. Er komt geen antwoord. Ze kijkt rond. Ze ziet alleen maar kapotte dingen. Ze ziet ook haar papa. Hij huilt. Haar papa kijkt naar haar. Hij kijkt snel weg. Suki gaat naar haar papa. Ze denkt: 'Wat is er mis met hem? Ligt het aan mij?’.  Ze maakt een grap: ‘Mama had zo’n slechte kledingstijl’. Haar papa grinnikt: 'inderdaad schat, inderdaad’. ‘Waarom huil je papa?’, vraagt Suki. Hij antwoordt niet.  Een paar minuten later vraagt haar papa: ‘Heb je kogelvis gegeten?’ Suki antwoordt: ‘Neen, ik kan het niet.’ Suki lacht en zegt: ‘Nu nog niet, ik weet niet hoelang het gaat duren, maar ooit gaat het lukken.’ Haar papa antwoordt: ‘Maak niet uit schat.’   Hij stelt een vraag: 'Wil je vanavond naar filmpjes van vroeger van jou kijken?’ Suki antwoordt: ‘Neen, ik blijf liever hier, ik ben hier bij mama.’ 

fifiworstje
0 0