Lezen

Vakantievrienden

Op tiendaags jeugdkamp in het noorden van Belgisch Limburg in ‘Bosland’, een wondermooi gebied van net geen vijfduizend hectare, leer ik Arnaud kennen. Net voor de grote vakantie zijn wij beiden dertien geworden.Wij slapen in tenten die door de nabijgelegen legerkazerne werden afgedankt. Vandaag trekken wij naar de Hechtelse Duinen. Sommigen noemen het de grootste zandbak van Vlaanderen.‘Waar kom jij vandaan?’ vraag ik Arnaud.‘Ik kom uit Duinbergen’, zegt hij.'O, woon jij daar? Duinen zijn toch geen bergen’, grap ik.‘Neen, maar onze duinen liggen aan de Noordzee en als je op de zee vaart lijken ze wel een beetje op bergen.’‘Ik ben nog nooit aan zee geweest. Ik kom uit Sint-Joost-ten-Node.’‘Dat dorp ken ik niet. Is het ver van hier?’‘Het is geen dorp. Het is een van de negentien gemeenten die samen de hoofdstad Brussel uitmaken.’‘Dan woon jij dus in een stad?’‘Jazeker. Het is er superdruk. Naar het schijnt zijn wij de kleinste maar tegelijkertijd de dichtstbevolkte en armste gemeente van het land.’‘Interessant om weten. Duinbergen ligt vlakbij Knokke, dat is denk ik wel een van de rijkste gemeenten. Weet je dat de duinen bij ons uit wit zand bestaan?’‘Hoezo, niet geel zoals hier in Hechtel?’‘Neen, het strand bij ons is wit, maar niet zo wit als de kusten die je soms in vakantiefolders ziet.’ Al snel worden wij boezemvrienden. De tien dagen vliegen voorbij en binnenkort is ook de vakantie om. Bij het afscheid zegt Arnaud dat ik hem snel eens aan zee moet komen opzoeken. Dan kan hij mij het witte zand van zijn bergen tonen. Zelf heb ik hem niet gevraagd naar Brussel te komen. De armtierige buurt waar ik woon is niet meteen de plaats om een vriend te ontvangen.

Vic de Bourg
17 1
Tip

Down under

Hij had het downsyndroom. Zij was een gewone vrouw. Sjiek gekleed, gouden ringen, dure tassen en exclusieve schoenen. Ze reisden net als wij, eerste klas. De trein van Brussel naar Eupen. Met half dichtgeknepen ogen observeerde ik het tafereeltje. Ik was moe van een weekendje overdadig eten in Brugge. Dus tijdens de rit naar huis, zweefde ik tussen waken en dromen.  Nu, een week later, vraag ik me nog steeds af of ik gehallucineerd had. Mijn eerste indruk was dat dit een begeleidster was met een mindervalide. Maar naarmate de reis vervolgde veranderde het beeld. Ze voerden een vrij normale conversatie, rustig, over koetjes en kalfjes. Hele simpele koeien en kalveren weliswaar. Op een gegeven moment viel mijn oog op de trouwring die hij droeg. Zij had dezelfde ring om. Onnodig te vermelden dat ik onmiddellijk klaarwakker was. Ik probeerde zo onopvallend mogelijk te kijken. Popcorn was het enige wat nog ontbrak. Ik ving op dat ze hem verzocht om haar de volgende ochtend te laten uitslapen, terwijl ze in haar tas dook en hem een fles champagne liet zien. ‘Die is voor jou’, zei ze.‘Mag ik er dan ook kaviaar bij’, vroeg hij lachend.Als je mij laat slapen morgen’ antwoordde ze, terwijl ze onderuit zakte en haar voeten naast hem op de bank legde. Enthousiast legde hij ze op z’n schoot en trok haar sokken uit. Met een hartstocht en toewijding die ik nooit eerder gezien had, begon hij haar voeten te masseren. Smakkend, bijna kwijlend wreef hij z’n vingers tussen haar tenen, waarna hij ze aflikte. Alle tien.‘Niet doen’, kirde de vrouw. Het soort nee die eigenlijk ja betekent… Ze sloot haar ogen en onderging het. ‘Mag ik naar het toilet’, vroeg hij ineens, waarmee zij instemde. Een beetje verwilderd kwam hij even later terug en pakte teder haar gezicht in z’n handen. Ze kusten elkaar innig. Een getrouwd koppel. Ik heb er een hele week over lopen piekeren…    

Heidi Schoefs
73 1

Wifi-slurpers

Daar zit hij dan. De wifi-slurfer. Zijn ogen verankerd aan het scherm, de blauwe gloed als een vloeibaar masker over zijn gelaat gegoten. Een nomade van de bandbreedte, een digitale schaduw zonder vaste grond. Hij zwijgt en zuigt, slikt en slurpt, een bedelaar zonder hoed, een dief zonder lockpick — een dwaalgast die leeft van signalen die niet de zijne zijn. Hij glijdt door de stad als een windvlaag zonder naam, tastend langs cafés, sluipend langs bibliotheken, snuffelend naar een zwak wachtwoord, een gastnetwerk dat zich argeloos opent als een deur op een kier. "Gratis wifi," mompelt hij, een mantra, een wichelroede die hem leidt. Zijn god? Een stroom van nullen en enen, onzichtbaar en alomtegenwoordig, een fluisterende geest die hem voedt, hem draagt, hem — ironisch genoeg — verbindt. Ik aanschouw hem en vraag me af: ben ik echt anders? Ook ik leef van etherische golven, ook ik klamp me vast aan onzichtbare netwerken om mijn stem de wereld in te sturen. Wie ben ik om te oordelen? Ik, die net als hij gevangen zit in de ongrijpbare draden van dit digitale web. Ik schrijf, knedend aan taal als aan deeg dat zichzelf opeet. Maar zonder wifi? Dan zouden deze woorden verdampen in de leegte. Misschien is hij geen parasiet. Wellicht is hij een pionier. Een zendeling van het informatietijdperk, een zwijgende sjamaan die slechts neemt, nooit geeft. Of — en dat ligt voor de hand — een schaduw die leeft van de kruimels van andermans data, zich vastklampend aan een illusie van toegang, een stille echo die niets creëert en alles consumeert. En toch, op een vreemde manier, ben ik jaloers. Waar hij enkel ontvangt, ben ik gedoemd te zenden. De wifi-slurfer slikt en zwijgt … en slurpt. Ik denk, ik schrijf — ik schep — en wat is vermoeiender dan scheppen in een wereld waar alles al geschapen is? Terwijl hij zwijgend slurpt, blijf ik schrijven. Misschien is hij de slimste van ons beiden — of is hij gewoon de vrijste. Mephis (aka) Evelyn Mérida 

Mephis
12 1

Lambiorix (5)

  Als er twee wezens zijn die mij, Roeland, recht houden, ook het gevoel geven dat ik echt besta, dan zijn dat Hannelore en Ignace. Als er twee plaatsen zijn, waar ik me echt thuis kan voelen, dan zijn dqt het huis, de tuin van Hannelore en dat frietkot te Sint-Michiels. Daarnaast ervaart elke ziel die zich wat ongedwongen probeert te voelen het al zeer snel: Vlaanderen is een uitermate enghartige streek, zo pietluttig en benepen dat het vaak aangenaam is om weg te kruipen in kleine paradijzen van vrijheid, in afzondering te gaan van die vastgeroeste menigte. Ignace en ik, wij hadden tijd zat om gedachten te wisselen toen wij samen in De Instelling zaten. Hij was wel meer een bron van inspiratie voor mij dan ik dat voor hem kon zijn. Zijn blik op de wereld is danig scherp dat velen zich gekwetst voelen wanneer hij ongeremd zijn mening geeft en die wereld waarin wij leven blijkt bij momentenn danig preuts dat men daardoor zelfs in de problemen kan geraken. Ignace kwam in De Instelling terecht na een Vonnis op basis van Middeleeuwse Gebruiken inzake Kuis Gedrag. Ik zat daar omdat ik nog geen achttien was en mijn ouders dat op een Zieke Zondag zo beslisten , nadat zij op een Zielige Vrijdag dat besproken hadden met een Dokter in Geesteswelzijn. Zij dachten met z'n drieën dat zo'n Opsluiting mij Goed zou doen. Zo ver is men geraakt, hier in dit Platte Land met zijn Moerassen uit 1302, met zijn Vlaamse Klei waarin het altijd ploeteren is om vooruit te geraken. Het is zoals Igance het zei. De Franse Revolutie is niet veel verder geraakt dan de Ridders in 1302. De Verlichting heeft de Vlaamse hoofden nooit gevonden. De vaardigheden in kritisch denken van die Noorderlingen, die wijzere Opstandelingen, zijn helaas nooit in de genen van de Vlaming verschenen. Het is al die tijd gebleven wat het al sinds mensenheugnis was, een lomp en bekrompen boerenvolk.     uit de reeks 'Roeland Wittebolle'

Bernd Vanderbilt
1 0

Lambiorix (4)

  Het is dankzij een oorlog, dankzij die onnozele drang om voor een half vaderland te vechten dat de liefde tussen Hannelore en mijzelf mogelijk geworden was. De partner van Hannelore was een Oekraïense jood die eerst in de Dombas Russen in de kop ging schieten en eenmaal hem dat tegelijk begon te vervelen, daarnaast ook tot weinig overwinning leek te leiden, heeft hij zich laten inlijven bij het Israëlische leger. Hoe Hannelore ooit op hem verliefd geworden is? Blinde hormonen moeten de oorzaak geweest zijn. Deze man, met naam Gideon, bleek immers een wanschepsel te zijn, een monster dat zich met kermende zielen voedt, die ervan geniet om laatste adems te zien verdwijnen in de wind. Toen Hannelore mij voor het eerst en tegelijk zeer intens zoende, voelde dat voor ons beiden als een verlossing, een bevrijding van wat een dwaling geweest was. Zij wierp herinneringen aan de taaie huid van Gideon van zich af als een mantel die te stroef en kil geworden was. Tegelijkertijd verdween de zinloze twijfel die ik had. Ik was niet je jong voor haar, we voelden geestelijk verwantschap en haar lichaam liet zich graag beminnen door die schaamteloosheid die ik in mezelf begon te ontdekken. Ze heeft mijn maagdelijkheid gestolen op een manier mooier dan ik had durven dromen. De rijpheid die haar zo mateloos met erotische verlangens vulde, was een godgeschenk dat een duivelsengel voor ons stal uit een gutsende vulkaamond.     uit de reeks 'Roeland Wittebolle

Bernd Vanderbilt
0 0

Free-fall

A freedom I had long forgotten both made me ecstatic and fear for my life. I was released into the wild without a warning. The forest breathed a sigh of relief, welcoming any new visitor indiscriminately.  Light tinted green sifted through the treetops.  There was no way to retrace my steps as nothing was left standing from where I used to come. In a world where animals could speak, I had no authority. Their breath held in an expectantly waited for me to take the first wrong turn. Power was accorded strength, violence rewarded with violence. Years of domestication had made me prey in their kingdom. Water and food were my highest priority, but hunting meant being hunted. I would have to run forever, and I had already run forever. I resigned to walk and listened for the sound of water blending with the wind. Not far off, a stream of veins flowed into a river. I yearned to bathe and forgot to drink until I sullied the water with my body. Cleanliness was an absurdity that I afforded myself as a luxury. I felt watched by benevolent eyes from above. Birds perched to behold my bath as I had done with similar condescendance. Surviving on the lowest hanging fruit, I started to forget of the sweetness in the trees I could not reach. Light green became dark green before I knew it, the cold settled in my bones and the silence of the woods interrupted with occasional hoots after nightfall. By the next morning, I stood on the edge of an open grass field. I wanted to run and catch the sun, but the fear of preying eyes kept me in the dark for another day to live.  The morrow, I watched my first hunting game. The body left bare was abandoned, its wounds bled into dirt to be reclaimed. For all the cruelty I had to bear as an insignia of humanity, the deer's rotting carcass was most composed in its decomposition. I was the last one they said. I was the lost one because I was the worst one. Redemption would be the end as this place let me live without pardon. In the days to come, I wandered and wondered of the irony through which faith kept me alive. Justice was done for, only a mind game I played  before sleeping.  Dew drips drops down the leaves crowned trees.  I was proclaimed innocent by the rain that washed away the blood stains on my hands.  The search for meaning outpaced the search for food. I struck in hunger against nature. Unyielding, it left me for dead, so I turned around and ate her. My sweet revenge rewarded with her Triumphant indifference.

elsiepelsie
0 0