Lezen

De misstap van een duizendvoet

  Een vogeloog is iemand die zich in die dieren graag verdiept. Op een dag kruipt hij zelf. Hoog in een boom. Zijn voeten blijven koud het ijs verdragen. Het vijveroppervlak. De plassen met hun nieuwe bodem. Alles zwijgt terwijl de winter zich alvast in morgen wentelt. In hun huizen, grote zalen. Daar zitten zij te schateren. Want winnaars kennen fraai zichzelf. Het betreft een tombola en bingoballetjes. Of in eenvoud. Kopjes chocolademelk van bruine koeien. Ben ik dan de enige. Dit is geen vraag. Doch wetenschap van kalme rust. Ginds in die kruin. Waar alles loslaat, bladeren het groen vergeten. Iets knaagt er aan een tak en zelfs die specht met rode kuif kijkt doelloos om zich heen. Intussen en verweg. Mooie mensen met hun auto aan een carwash. Ze dragen soms een vuile onderbroek, zoeken daar onder een zetel naar wat opluchting. Misschien een opgedroogde passagier en zelfs de regenworm hier in de grond, hij lacht. Omdat ik weer de tranen tel die nevel aan de topjes schonk. Het parelgras is schoon vandaag. Het is zeer gewoon. Hun natuur. De aard van veel wat leeft. De wens en dat verlangen. Om begrepen te worden. Zij leven enkel in het hoofd van mens en zielepoot. Bij hem de duizendvoet. Daar ben ik niet geweest. De sporen naar zijn hacienda zijn door hazen uitgewist. Zij stormden hier voorbij. Het ontij en de tegenspoed. De zon zijn scheen. Het was nog klaar. Duisternis moest nog geboren worden, al mijn hoop nog omgebracht. Een vogeloog kijkt om zich hij heen. Voordat de maan zich moeit. Het uitzicht zwarte kanten krijgt. Een wolf mijn voet opeet. De misstappen vergeten zijn.     uit de reeks 'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
7 0

Pepe en zijn kleinzoon

Zijn gewrichten kraken en kneuren bij elke beweging om van het zonlicht te proeven. Het is donderdagmiddag en in de fraaie rusthuistuin zit de herfst nog in de wachtzaal. Nu is hij een drieënnegentigjarige beuk maar ooit was hij kwiek en onkwetsbaar. Altijd werken, zwoegen en ploegen. Een eeuwige anekdotefabriek die onversneden hard heeft geleefd, zonder virtueel of artificieel. De kolenschoppen in de aarde, rond de spade of rond het geribbeld glas.  Nu vangt hij uiltjes naast zijn kleinzoon. Hij is moe, niet van activiteit maar van zijn CV en een knoert van een rusthuismaaltijd. De stilte biedt ruimte voor dankbaarheid en verlangen naar vroeger. Toen een fietsroute uitkiezen een levensvraag leek en na school meteen opgehaald worden omdat hij het WK in Frankrijk wilde zien, een groot probleem. Herinnert hij zich die keer dat ik hem in alle vroegte voerde om op de foto te mogen met de spelers van Essevee Waregem? Of beseft hij dat we als zeventienjarigen onironisch uitkeken om met hem op vrijdag de bierindustrie te steunen in café ‘t Salonske op de Grote Markt?  Plots schrikt hij op en laat hij een uiltje ontsnappen om zijn verontwaardiging te uiten over mijn keuze voor spuitwater. Sommige dingen veranderen niet. Water is voor de cliënten. Zo is dat bij oudgedienden van de Waterleiding. Er wordt verder niet gesproken. Anders doen we toch toertjes rond dezelfde gesprekken. Mijn slabakkende carrière, de onveiligheid van mijn woonst in Brussel, waarom mijn vriendin niet mee is of hoe ze heet, vetes met verpleegster of het verdere afglijden van den Essevee: Stuk voor stuk dienen ze ter geruststelling en afleiding. Allemaal doen ze af van de diepe onuitgesproken band tussen pepe en zijn kleinzoon.  Misschien zou het beter hier stoppen. Dat uiltjes vangen een voltijdse betrekking wordt en hij zijn vast contract straks laat ingaan. Ik wil hem niet weg maar ik ben bang voor de achteruitgang. Als levensgenieter opgesloten zitten in een opgebruikt lijf is een triest lot en dat besef hangt in de lucht. Het stoel- en bedgekluister doet af van de warme herinneringen van hoe pepe echt is.  Maar net als het gemoed richting melancholie schuift, ontdoet hij zich van zijn slaap en maken we connectie. Gewoon even lachen en laten weten dat het goed is. We wisselen een paar woorden en een achterkleinzoonvermelding doet zijn belegen staarders fonkelen. Straks kan die kleine wandelen en heeft de beuk een nieuwe tak om levensvreugde aan op te hangen.  We zien elkaar volgende week opnieuw. Hopelijk blijf je niet te lang meer, maar vooral goed.   

GinDin
0 0

Scharlakenrood (herwerkt)

De omgevallen fles wodka rustte op de vloer. De opgedroogde druppels lagen als vlekken op het parket. Het glas van een fotolijst die aan de muur hing, vertoonde spinnenwebbarsten. Daaronder zat een foto van vader die je nog amper kon herkennen. Moeder lag verdoofd in de zetel tot grote ergernis van haar zestienjarige dochter. Met een zucht draaide het meisje zich om en liep naar de keuken. Deze keer zou ze niet wachten tot haar moeder nuchter genoeg zou zijn om naar grootmoeder te rijden. Ze had haar al twee jaar niet meer gezien. Ze vulde gauw een rieten mand met speculaaskoekjes, die ze gisteren voor grootmoeder gebakken had.  Vastberaden dook het meisje in haar wijnrode jas en ze bedekte haar hoofd met een rode schouderdoek. Zonder moeder nog een blik te gunnen, beende ze naar buiten. De weg naar grootmoeder was lang en het meisje vervloekte het feit dat ze nog te jong was voor een rijbewijs.  In de loop van de dag had ze al een eind afgelegd. Omdat haar voeten pijn deden, zette ze zich neer op een bankje in het stadspark en liet de mand op haar schoot rusten. Op de achtergrond loeiden sirenes van politie- en ziekenwagens. De beelden doemden terug in haar op. Nog geen jaar geleden had ze haar vader gevonden in de garage met een koord rond zijn nek. Ze huiverde toen ze aan de blauwpaarse kleur van zijn gezicht dacht. En hoelang zou het duren met moeder, die zich om de zoveel weken liet verleiden door de drankduivel. Er liepen zilverkleurige lijntjes over haar wangen.  “Waarom zit je daar zo treurig te snikken?” Hoorde ze plots. Ze veegde abrupt haar tranen weg. Voor haar stond een man, gehuld in een lange, zwarte jas. Op galante wijze zwaaide hij zijn arm en boog zich voorover. “Ik ben Wolfgang…, Amadeus.” “Die is al lang dood.” Hij speelde met zijn borstelige wenkbrauwen terwijl hij glimlachte. Hij wendde zijn blik naar de mand. “Wat zit daar onder die theedoek? Het ruikt naar speculaas.” “Die koekjes zijn voor mijn grootmoeder,” stammelde ze. Ze keek verwonderd naar zijn gotische klederdracht, terwijl hij de geur van haar onschuld in zich opnam. “Woont ze in dat afgelegen huisje aan het begin van het bos?” Ze knikte. “Nu je het zegt, je lentegroene ogen lijken sprekend op die van haar.” “Ken je mijn groetmoeder?” “Natuurlijk, ik verhuur het huisje aan haar.” Ze fronste haar wenkbrauwen. “Wat is nu je echte naam?” Hij plofte zich naast haar neer. “Die vertel ik je later wel, mijn speculaasprinsesje,” fluisterde hij. “Maar eerst wil ik je iets tonen.” Hij diepte in de zakken van zijn jas en haalde enkele pilletjes tevoorschijn. In verschillende kleuren rusten ze in de palm van zijn hand. Zijn woorden klonken als parelmoer toen hij over de opwekkende kracht sprak. Ze verdronk in zijn gletsjerblauwe ogen.  "Kijk naar mij. Je moet eens zien wat ik daardoor allemaal kan.” Hij stond recht en maakte een onverwachte salto. En toen liet hij zijn benen om beurten opzij zwaaien. Op dat moment leek hij wel een prinselijke hofnar. Er verschenen plooitjes rond haar mondhoeken.   “Zie je niet dat het jouw treurige blik in een zonnige glimlach kan doen veranderen?” Sierlijk draaide hij om het bankje heen en streek vervolgens over haar ontsnapte haren uit haar schouderdoek. Hij liet zijn vingers, waarop een hartvormig pilletje rustte, tegen haar mond tikken. “Wil je niet net als mij door het leven walsen, de geluiden van de lawaaierige stad als een klankconcert ervaren en jezelf de hoofdrolspeelster van het leven voelen?” Er verscheen een zwart gaatje tussen haar lippen. Ze liet het pilletje in haar mond glippen.   “Als jij als eerste aankomt bij je grootmoeder, dan schenk ik je al die pilletjes.” “En wat als…” “Dan krijg ik van jou een kus… op de mond.” “Wat?” Ze keek hem verfoeilijk aan. “Zie dan maar dat je wint.” “Dat zal ik zeker doen!” Zijn hand maakte een draaibeweging. Vervolgens blies hij haar een onzichtbaar kusje toe. Toen verdween hij tussen de bomen. Ze vervolgde de weg die naar het huis van haar grootmoeder leidde. Ze versnelde haar tred.     De zon wierp haar licht tussen de sparrenbomen die als reuzen achter grootmoeders huisje stonden. Het meisje was intussen toegekomen. Haar pupillen stonden wijd open terwijl ze op de deur klopte. De scharnieren piepten.  Er ontwaakte een groene nijd toen de grootmoeder haar volgroeide kleindochter in de deuropening zag staan. De Goth zat in een schommelstoel met zijn armen over elkaar gekruist, grijnzend naar het meisje te kijken, van wie de doodlopende jeugd nog ver achter zich lag. Het meisje wist niet dat grootmoeder hem soms in natura betaalde om de achterstallige huur in te lossen. De grootmoeder, waarvan haar huid nog de nodige strakheid bezat die aan een eeuwige jeugd deed denken, spendeerde haar pensioen aan botoxkuren. De Goth schoot recht en liep haar kleindochter tegenmoet. Hij zwaaide zijn arm om haar heen. “Belofte maakt schuld.” Aarzelend bewoog het meisje haar hoofd naar zijn mond, terwijl hij haar zachtjes naar zijn lippen duwde. Ze smaakten voor haar naar rode vruchten. In haar buik leek zich een dansfeest af te spelen. Haar ziel lag als een verdoofde toeschouwer weg te dromen.   “Smeerlap, blijf van mijn kleindochter af. Je zou je moeten schamen!” schreeuwde grootmoeder. Zijn schuifelende vingers maakten een geldbeweging. Grootmoeder perste de lippen op elkaar. “Ik denk dat ze een beetje jaloers is,” fluisterde hij in het meisjes oor. Haar kleindochters gegiechel deed pijn aan haar puntige oren,zijn bedrieglijke reuk irriteerde haar platte neus, enzijn brutale woorden snoerden haar brede mond. De nukkige grootmoeder verliet stilzwijgend het huis. Diep in het bos kleedde ze zich uit, terwijl haar botten kraakten. Er groeide een asgrijze pels uit haar huid. De reeën en edelherten maakten zich uit de voeten, terwijl de Goth een spel speelde met het gedrogeerde meisje in grootmoeders bed. Zijn tedere aanrakingen ervaarde de kleindochter als een omzwachteling van warmte. Ze hallucineerde over een jonge markies. De Goth ruilde zijn welbespraakte woorden en zijn zachte aanrakingen in voor het opdringerig losknopen van haar blouse. Toen de rok al raspend openscheurde, verloor ze haar spraak. Verdwaald en niet begrijpend wat er in de rimpeling van het beeld gebeurde, hoorde ze vaag hijgende echo’s. De schouderdoek lag als een rode vlek op de grond. Het gehuil van de getransformeerde grootmoeder in een wolvin zorgde voor de geboorte van een instinct waarvan het meisje niet wist dat ze het bezat. Ze ontnuchterde. Het hoofdbord van het bed bonkte tegen de muur en de poten schuurden over de houten vloer. De Goth was verdoofd in zijn onbeheersbaar ritme. Het meisje beantwoordde de roep met een schelle, lange schreeuw. Haar beenderen maakten knakkende geluiden. Het dons op haar armen en benen verdikte en wierp een bruine vacht over haar naakte lichaam. Ze kronkelde onnatuurlijk. De Goth verkrampte, terwijl haar ledematen hem krachtig omstrengelden. Plots boorde ze haar langer wordende hoektanden in zijn hals. Hij krijste. Haar groeiende vingernagels scheurden in zijn gulzige vlees. Het bloed stroomde als riviertjes langs zijn dijen naar beneden. De grootmoeder huilde in symfonie met de wakker geworden kleindochter. De linnen lakens waarop de opengereten Goth zijn prooi had gepenetreerd, kleurden scharlakenrood.  

Mainscript
19 0