Lezen

Herinneringsprotocollen

MATRAS Ik meen mij te herinneren dat mijn nonkel Sjarel de uitvinder van de beste bijnaam voor mijn achterlijke zuster is. ‘De Matras van T.’, doelend op de puberale, seksuele activiteiten van zus Katrien. Mooi zo. Nonkel Sjarel is jong gestorven, achtenveertig, lymfeklierkanker. Mijn dwaze zuster leeft helaas nog.   VOGEL VOOR DE KAT Ik meen mij te herinneren dat mijn vader, na het drinken van enkele borreltjes Hertenkamp, zei: ‘Jij bent een vogel voor de kat!’ Dat heeft mij ertoe aangezet altijd mijn best te blijven doen en, indien nodig, de clown uit te hangen. Ik zuip. Ik ben kettingroker. Ik ben een gevierd kunstenaar. Ik adem.   HET STINKT HIER Ik meen mij te herinneren dat mijn tante zaliger al haar waardevolle spullen had verkocht aan een oplichter. ‘Ik ben nog veel te goed om naar het rusthuis te gaan,’ zei ze vaak. Ze had last van constipatie en decorumverlies. De verpleegkundigen van het Wit-Gele Kruis hebben me meermaals gebeld met de onrustwekkende mededeling: ‘Ze doet niet open.’ We vonden haar dan naast het bed in een plas pis en braaksel. Overgeven deed ikzelf op het balkon. De verpleegkundigen gaven geen kick. Eentje zei een keertje: ‘Het stinkt hier. Zet jij het venster even open?’   LEO PLEYSIER Ik meen mij te herinneren dat op de begrafenis van grootmoeder (102) een fragment werd voorgelezen van kloothommelschrijvertje Leo Pleysier uit Rijkevorsel. ‘Geef haar het schoonste wit!’ Ik had erg veel zin de festiviteiten en de kerk te verlaten om een sigaret te roken en de ganse familie te vervloeken, vooral de nonkels die zich een mislukt pater voelen. Het college van burgemeester en schepenen van dat dwaas Kempens dorp hebben de naam van de openbare bibliotheek veranderd in de Leo Pleysier- bibliotheek. Stel je voor! Ik vind dat een openbare bibliotheek altijd de Openbare Bibliotheek moet blijven ongeacht de kwaliteit van de kloothommelschrijvertjes in het dorp. Ik heb zin om met een Black & Decker boormachine, geleend van een middelmatig beeldhouwertje uit hetzelfde dorp, een gaatje in Leo’s schedel te boren, zodat ik er met de blote hand een spijker van dertien centimeter kan inslaan, en er hersenbrij, bloed en andere sappen uit de oogkassen, de neus, de oren en de mond loopt. Daarna snij ik hem met mijn Zwitsers zakmes de keel over, zodat ik het hoofd als trofee kan meenemen. Het zal dan later tentoongesteld worden in het Gevangenismuseum van Merksplas. Het wordt een Kempens antropologisch topstuk waar het Volkenkundemuseum van Leiden jaloers op zal zijn. Cultuur kortom, interessanter dan zijn kutboekjes. De Poolse filosofiehoer die Chopin kan spelen likt dit kloothommelschrijvertje zijn gat. Mijn complimenten!   HET WELKOMSTCOMITÉ Ik meen mij te herinneren dat het voltallige welkomstcomité van de Schrijversacademie, een vereniging zonder winstoogmerk, zich afvroeg waarom ik zo boos was. De brave biograaf van den Berckmans deed een beetje zijn best. Lul Willem van Zadelhoff heeft me twee seconden aangekeken, zijn armen gekruist en me verder geen blik meer waardig gegund. Een idioot viswijf uit Oostende vroeg of ik nog andere plannen had. Stomme trut Anne Provoost uit Borgerhout kan niet lezen laat staan schrijven. Ze heeft een prachtig CV en palmares. In 2014 wint ze een nominatie voor de Prijs van het Vrije Denken van de Raymond Maeckelberghe Foundation. Proficiat! Mijn complimenten! Ze is een uitmuntend coach. De maatschappij en de gemeenschap zijn haar eeuwig dankbaar. Tülin Erkan mocht toen voor deze vereniging de telefoon opnemen en mij herinneringsmails sturen met het vriendelijke verzoek de bende onbekwamen te betalen. Mocht ik die dikke Hollander van een Zadelhoff nog éénmaal in mijn leven tegenkomen dan sla ik zijn hersenpan in met een zwartgeblakerde koekenpan die ik altijd in mijn achterbroekzak heb zitten. Al de rest, behalve de secretaresse met Turkse roots, zal rotten in de hel. Thrillerspecialist John Vervoort van de Standaard der Letteren zal vierentwintig op vierentwintig en zeven op zeven accordeon spelen met de Duivel. De tekst die hun interesse had gewekt was getiteld: ‘Oranjelettertjestekst.’   ANESTHESIST OP ZWEEDSE KLOMPEN Ik meen mij te herinneren dat ik wakker word in een ziekenhuiskamer van de dienst Intensieve Zorgen met een plastic buis in mijn bakkes, een plastic buisje in mijn urinebuis, en jawel hoor, allerhande buisjes die naar baxters en andere plastic zakjes lopen. Er piept vanalles, maar het is niet mijn ademhaling. Ik vroeg me af: ‘Wat is dit nu allemaal?’ Op de kamer naast me is er beweging en lawaai. Er wordt gehuild. Ik kan dat duidelijk horen. Er is een jongeman zo dood als wat. Pas veel later stelt de anesthesist op Zweedse klompen vast dat ik bij bewustzijn ben.   RUZIE MAKEN Ik meen mij te herinneren dat ik twee jaar geleden ruzie maakte met de algoritmes van Deezer en Apple Music. Ik maakte een merkwaardige afspeellijst met de titel ‘I try to fuck up up algoritmes. Greetings. T.’ Hij begint met ‘Dreams’ van Fleetwood Mac en eindigt met ‘La queuleuleu’ van Leon Petit. Misschien noemt men dat een psychose. Gevaarlijk!   HONDERDVIJFENZESTIG Ik meen mij te herinneren dat ik met mijn SAAB 900 uit 1989 honderdvijfenzestig kilometer per uur reed tussen Chaam en Baarle-Nassau. Ik rookte een Gitanes en het cassettebandje speelde Têtes Raides. Tussen Weelde Station en T. reed ik zeventig en zag twee reigers, drie konijnen en één klein, vluchtend reetje. Ik kwam van Breda, alwaar ik op de zolder van de Nieuwe Veste een prachtig fotootje had afgedrukt in de Doka. Ik ben zowel de negatieven als de print kwijt. De SAAB doet het nog steeds uitstekend.   VALSE PALINDROMEN Ik meen mij te herinneren dat ik daarnet dacht dat het tijd wordt om deze confabulaties op te sturen naar de redactieraad van een literair tijdschrift en een kopje koffie te drinken. Morgen ben ik weer verbaasd, ‘Wat een onzin allemaal!’ Ik luister voor de vierentwintigste keer vandaag naar ‘Fake Palindromes’ van Andrew Bird en overweeg een mail te sturen naar Jean Paul Van Bendegem. Die begrijpt de logica achter alles volgens mij. Ik ben ook fan van zijn doordenken over dooddoeners. Meer dan je best kan je niet doen.       KORTENBERG Ik meen mij te herinneren dat er in het Universitair Centrum Sint-Jan in Kortenberg op de afdeling Sint-Rita (observatie en hopeloze gevallen) een gek zat die in detail beschreef hoe een jong meisje zichzelf met succes in de fik stak. Hij was mijn kamergenoot. Ik deed geen oog dicht. Twee weken later, op de afdeling Sint-Augustinus, verhangt een uitermate mager meisje zich. Ze had een eetstoornis. Haar lief, dat uitsluitend naar de Rolling Stones luisterde, huilt mateloos. Het maakt een huiveringwekkend geluid vergelijkbaar met wat ik hoorde op Intensieve enkele jaren tevoren. Het is dus alle hens aan dek, want zelfmoord is besmettelijk. De lange Anderlechtsupporter presteert het een juffrouw van Sint-Anna zwanger te maken. Ik vraag hem of hij al gehoord heeft van ‘het condoom’. Ook de therapeute, mevrouw Cobbaert, is boos. Achteraf blijkt er een moordenaar in de gespreksgroep te hebben gezeten. Tot mijn grote verbazing mag ik tijdens de uren plastische expressie met olieverf en gerectificeerde terpentijn aan de slag. Een schizofreen is geobsedeerd door mijn reproductie van Juan Miró op de kaft van mijn dagboek. Ik vermoed dat hij iets anders ziet. Het portret van een vrouw door Modigliani op de achterkant van de kaft vindt hij oninteressant. Er vallen verder geen doden meer tijdens mijn verblijf. Een chronisch depressieve vrouw geeft me goede raad: ‘Zoek u een lief meisje!’ Een studente van de KUL mag, onder toezicht van een professor neurologie, naalden in de zool van mijn holle voeten steken. Vervelend. Mijn mecenas Jos en het ziekenfonds betalen de facturen. De WAIS geeft honderdnegenendertig als resultaat.    TEQUILA Ik meen mij te herinneren dat ik een keertje met een Mexicaanse vriend uit Amsterdam een feestje heb gehad op het graf van Herman Brood. Ik moest midden op de snelweg een gedichtje voordragen. Levensgevaarlijk! Dat werd met de telefoon gefilmd. De beste zin uit dat gedicht is een dreigement: ‘Dan weet ik je te vinden!’ Daarna ging het naar het kerkhof en het graf van Herman dat Juan had omgetoverd tot een altaar met vierhonderd kaarsjes. Er was uitsluitend tequila te drinken. De befaamde tatoeage-artiest Hankie Pankie Schiffmacher en zijn echtgenote deden een dansje en gaven een speech. Iedereen was dronken en blij. Ik werd wakker tussen het struikgewas aan de andere kant van Amsterdam. Een bejaarde vrouw die haar teckel uitliet vroeg vriendelijk of alles in orde was. Ik zei: ‘Uitstekend! Dankjewel!’   VERSCHRIKKELIJK Ik meen mij te herinneren dat het lijk van mijn vader nog niet koud was toen mijn zuster met een loodgieter stond te leuteren over hoe de badkamer eruit moest komen te zien. Ze stonden voor de deur van mijn kamer waar ik sinds 1988 sliep. Ik probeerde te slapen. De verschrikkelijkste dag uit mijn leven. Mijn zus woont in het ouderlijke huis. Ik woon in een sociale woning in een rustige straat. Ik betaal driehonderddrieëntachtig euro huur. Vader stierf aan de gevolgen van keelkanker in een ziekenhuisbed in zijn eigen bureau. Mijn zus leeft helaas nog. Ze begroet haar moeder niet. God weet waarom.   NON-LITERAIRE AUTOFICTIE Ik meen mij te herinneren dat ik ooit een boekje heb gelezen met gedichten van Monika Rinck. Het begon telkens met dezelfde openingszin. Een andere dichteres met een burn-out uit Berchem -haar demonen liepen niet meer aan de leiband- heeft dat boekje uitgeleend. Literair-verhaaltechnisch is mijn tekstje dus niet zo origineel. Misschien is het non-literaire autofictie. Bij gelegenheid moet ik dat terugbezorgen. Ik mag dat niet vergeten. Ik hoop dat het haar goed gaat. Ik hoop dat het Claire Louise Bennett, Isabelle Oostenrijk en Monika Rinck goed gaat. Herman Brusselmans moet stoppen met zeiken en roken. Het LGBTQ+ slapjanus uit Gent, kloothommelschrijvertje eerste klas, moet zijn baby borstvoeding geven!    ALBENA Ik meen mij te herinneren dat ik als zesjarige in Albena, Bulgarije in een chique hotel met één welgemikte tik van een koffielepeltje een groot porseleinen bord aan gruzelementen sloeg, waardoor de garçon die net een pannenkoek wou flamberen in de fout ging. Zijn haar, waaronder een korte, zwarte baard, vatte vlam. Binnen de kortste keren stond ook zijn witte hemd en het eveneens witte tafellaken in vuur en vlam. Twee opmerkzame Duitse toeristen uit Rheinland-Westfalen hebben het brandje geblust door het aquarium met de kreeften op accurate wijze om te kieperen op de brandhaard. Godzijdank. Eerder op de dag was ik in hetzelfde hotel verloren gelopen. Ik weet niet meer precies op welke verdieping ik rondhing, ik denk de elfde. Een vriendelijke, Tsjetsjeense militair heeft me geholpen. We zijn naar Bulgarije gevlogen in een Tupolev.   JEF Ik meen mij te herinneren dat mijn goede vriend en junkie Jef plots beschuldigd werd van gedeeltelijke dienstweigering en insubordinatie. Hij vertrok elke ochtend zogezegd naar de kazerne van Brasschaat, maar is daar nooit gearriveerd. Hij zat in zijn uniform in zijn zilvergrijze Citroën C15 aan de waterpijp te lurken in plaats van zijn legerdienst te vervullen. De radio speelde reggae of zoiets. Op de passagierszetel stond een bak Primus uit Haacht. Een vervelende bemoeial belde de politie, want die vond het verdacht dat er een militair heel de dag in een idiote, Franse auto zat. Jef werd opgepakt. De persoonlijke redenen van Jef om te weigeren zijn dienstplicht te vervullen of bevelen op te volgen ben ik vergeten. Jef is ondertussen getrouwd in Thailand. Hij sloeg zijn vrouw en haar dochter uit een vorig huwelijk. We zijn allang niet meer bevriend. Ik weet wel dat er in 1997 een videoband met porno van The Hustler geklemd zat in de recorder. Dat elektronisch apparaat heeft Jef in zijn geheel- met VHS-cassette en al- in de grijze restafval container geflikkerd. Jef was fan van Bob Marley en Jules Deelder. Aan jazz had hij een hekel, want als snotaap verplichtte zijn kolerieke vader Eddy hem naar de muziekschool te gaan om klarinet te leren spelen. Ik heb hem nooit als een lafaard beschouwd.   FLUANXOL Ik meen mij te herinneren dat Fluanxol een slecht idee was van een competent psychiater. Mijn bewustzijn was niet op zijn gemak. Ik kon niet stilzitten. Het schuim stond op mijn lippen. Ik was eerder angstig. Mijn brein had een zware verkoudheid. Welk zelfbeeld? Mijn zenuwen zouden een blikseminslag kunnen verdragen. Honderd miljoen volt zou deugd hebben gedaan. Welke kortsluiting?    DONKERPAARS Ik meen mij te herinneren dat ik een keertje, na het zien van een Afrikaanse beauty met kniehoge laarzen en een mini minirokje, vijf keer na elkaar onaneerde tot de eikel van mijn kromme piemel donkerpaars zag. Ook mijn hand en onderarm deden pijn. Dokter Ackaert, geneesheer specialist, heeft op de feestdag van de Franse republiek mijn voorhuid weggeknipt. Ik mocht het verband er enkele dagen later en onder een warme douche zelf afhalen. De draadjes zouden vanzelf vergaan. Een tijdje heb ik mijn te krappe voorhuid gemist, want het masturberen voelde anders. Ik moet vierendertig jaar oud zijn geweest; vrijgezel sinds mijn geboorte. De doortastende uroloog is ondertussen al drie jaar met pensioen als ik me niet vergis.   VOETBAL Ik meen mij te herinneren in 1986 samen met mijn vader te zitten kijken naar België-USSR. Mijn vader heeft, net als de trainer van de Belgen, een sigaar in zijn mond. Ik heb in mijn rechterhand een plastic Tupperware beker met Cola. We zien dat de Rode Duivels uitmuntend presteren. De lange bonenstaak Jan Ceulemans scoort. Ik ben door het dolle heen en gooi mijn bekertje Cola tegen het plafond. De schitterende commentaar is van Rik De Saedeleer. Mocht ik wat ouder zijn geweest dan had ik een bak Stella Artois leeggezopen, want voetbal is een mooi excuus. In vergelijking met Jean-Marie Pfaff is Thibaut Courtois een onethisch vetbetaalde strandjeanette eerste klas met een lief waarvan de tieten nog moeten groeien. Ik vermoed dat ze fotomodel is.   WASVERZACHTER Ik meen mij te herinneren dat mijn dwaze zus ooit éénmaal mijn vuile was heeft gedaan. Alles stonk naar goedkope wasverzachter. Mijn moeder heeft dat al twee biljoen keer gedaan en doet dat tot op de dag van vandaag nog steeds.   GEORGE THOROGOOD AND THE DESTROYERS Ik meen mij te herinneren dat ik geboren cafébaas Danny ‘den Dax’ voor het laatst in levende lijve gezien heb op het Sjockfestival één uur voor het optreden van de legendarische George Thorogood and The Destroyers. Den Dax at een vettige hamburger en keek uit naar dat muzikale optreden. Enkele weken later heeft hij een hersenbloeding in de kelder van zijn café terwijl hij een paar bakken bier herschikt. Naar het schijnt heeft hij het overleefd. Ik vermoed dat hij ademt en bij bewustzijn is en daar is alles mee gezegd. Zijn café vlakbij de watertoren staat al maanden te koop.   DE ETHICA Ik meen mij te herinneren dat ik in zaal Stanislas in Berchem les kreeg van de fantastische Peter De Graeve. Het onderwerp? Zijn boek ‘Gilles Deleuze en het materialisme.’ Ik hoorde het in Keulen donderen. Gelukkig ging het al snel over Spinoza. Het exemplaar van de Ethica (Nederlandstalige) dat Peter gebruikt is een loszittend geheel. De bladeren en het boekblok zitten dus los. Je moet dat boekje langs onderen met twee handen vasthouden en ondersteunen. Laat het zeker niet vallen! Peter kwam meteen terzake door de definitie van de aandoening blijmoedigheid te vermelden en me er op te wijzen dat blijmoedigheid iets dynamisch is. Het varieert. Het gaat van laag naar hoger en van hoog naar lager. Vergis u ook niet met het woordje aandoening. Een memorabele lezingenreeks kortom. Negentig procent van de tijd wist ik van toeten of blazen, maar het was leuk en belangrijk. Wat Peter vandaag de dag allemaal uitsteekt weet ik niet. ’s Middags na de les moest ik me altijd haasten, want op zaterdagnamiddag verkocht ik laptops, printers, fototoestellen, en zo meer. In die tijd mocht je Antwerpen nog binnen met een vervuilende auto. Hier komt de definitie: ‘Blijheid is ’s mensen overgang van geringer tot groter volmaaktheid.’ Quizvraag: Wat is dan droefheid? Terwijl ik dit neerschrijf moet ik hoesten. Het klinkt als de hoest van een beroepsmilitair. Ik ga eindigen zoals Deleuze als ik het niet klaarspeel te stoppen met roken.     STOCKHOLM Ik meen mij te herinneren dat ik in 2016 met mijn ouders een citytrip naar Stockholm heb gedaan. Ik had een digitaal fototoestel bij, een Leica Digilux II. We vlogen van Brussel/ Zaventem naar Arlanda/Stockholm. De rit van de luchthaven naar het hotel deden we in een prachtige SAAB 9.5. Het hotel hing vol namaak Pop-art. Al snel kreeg ik het aan de stok met mijn vader die zich gedroeg als een mislukte, gefrustreerde kolonel in het Belgisch leger op missie in Congo. We gaan dit doen, we gaan dat doen, daarna doen we dat, gevolgd door daarna doen we dit. Ik zei hem: ‘Fuck joe! Ik ga wat rondlummelen met mijn fototoestel. Tot later!’ Ik belandde op een klein eilandje waarop zich het Moderna Museet bevindt. Ook dat hangt, volgens mij, vol met namaak Pop-art. Verderop, naast een bibliotheekje, bevindt zich het Fotografins Hus. Ik zie fantastische, klassieke zwartwit fotografie van een fotograaf uit één van de Baltische staten die een leuke foto heeft gemaakt van Jean-Paul Sartre. De Franse filosoof loopt voorovergebogen met zijn armen en hoed op zijn rug door een wit landschap. Het kan niet anders of het waait sterk tijdens deze opname. Ik heb die foto al eerder gezien en dacht: ‘Aha, de filosoof in de sneeuw!’ Wat blijkt? Het landschap is een strand! Jawel, geen sneeuw! Magnifiek! De fotograaf in kwestie had ook kleurenfoto’s gemaakt van stevig gebouwde huismoeders in een kleurrijke bloemetjesjurk die de dorpel en de stoep en de gang poetsen. Magnifiek! In het huis van de fotografie koop ik ook een dun boekje van de Zweedse fotograaf Gerry Johansson. Het zijn foto’s gemaakt in de Verenigde Staten. Een bloedmooie blondine van zesentwintig en één meter drieëntachtig raadt me aan zeker het Nordiska Museet te bezoeken, want daar loopt een tentoonstelling van diezelfde Gerry Johansson. ’s Avonds eet ik op mijn eentje vis in een taverne. Mijn ouders zitten op het terras van het hotel. Er wordt een staakt-het-vuren afgesproken. Enkele weken later ging de Leica stuk. Een probleem met de sensor. Enkele maanden later ging de computer stuk. Weg foto’s.   WILFRIED Ik meen mij te herinneren in Wilfried, voormalig heroïne junk – maar dat wist ik toen nog niet – een aangename gesprekspartner te hebben gevonden, want hij leest erg veel, altijd gedaan. Hij vraagt me op het internet een boek van John Cheever te bestellen dat nog niet in zijn collectie zit. In ruil leent hij me enkele boeken van de onvolprezen Kurt Vonnegut. Ik herinner me ‘Slaughterhouse five’ ooit gelezen te hebben op een eenvoudige hotelkamer in een pension in Der Eifel. Een grappig boek over het bombardement op Dresden. Ongeveer vijfhonderd duizend doden. So it goes. Ettelijke weken nadat Wilfried zijn obscure Cheever heeft ontvangen en ik in het bezit ben van een kleine greep uit zijn verzameling van het werk van Vonnegut wil ik hem de boeken terugbezorgen. Het is al lang geleden dat ik hem nog zag zitten op het caféterras naast de watertoren. Geen probleem. Ik heb zijn telefoonnummer. Ik bel hem op. Ik krijg zijn vrouw aan de lijn. Ik vraag haar: ‘Kan ik Wilfried even spreken?’ Zij antwoordt: ‘Wilfried is dood.’ Ik sta met mijn mond vol tanden. Na wat gestommel en gewauwel van mijn kant meldt de vriendelijke, Afrikaanse weduwe en moeder van zijn kinderen me dat ik de boeken gewoon mag houden. Dat zou Wilfried zelf wel oké gevonden hebben. Na nog wat gewauwel en gestommel van mijn kant wens ik haar het allerbeste. In het Engels heeft men daar een mooi woord voor: ‘flabbergasted’. Ooit raadde hij mij Arnon Grunberg aan, maar dat werd geen succes. Ik leende hem Richard Brautigan’s ‘So the wind won’t blow it all away. Dust, American dust.’ Dat ikzelf geweldig vind. Wilfried vond er geen zak aan. Mooi zo!     FREUNDLICHER Ik meen mij te herinneren dat mijn moeder ooit een verhaaltje vertelde over een vakantie in haar jeugd. Ze was met haar ouders op reis in het Zwarte Woud. Haar vader reed met een VW Kever op de Schwardzwald Hochstrasse, een zogenaamde Kurvenreichenstrecke. Ze reden een heuvel op met hier en daar leuke panorama’s. Plots stopt mijn grootvader. Hij is angstig en durft niet meer vooruit of achteruit te rijden. Iedereen moet uitstappen en bidden, te beginnen met drie maal de akte van berouw en vier weesgegroetjes. Een Duitse jongeman die met een Opel en zijn lief ook de heuvel oprijdt heeft prijs. Hij wordt vriendelijk verzocht om met de VW Kever van de familie uit België tot op de top te rijden, rechtsomkeer te maken en de heuvel af te dalen met het Belgische gezelschap in de VW. Veilig beneden in het dal wordt de jongeman bedankt voor bewezen diensten en wordt er opnieuw gebeden. Mijn grootvader is nog steeds aan het bekomen van het voorval. Het lukt hem niet om geld in de parkeerautomaat te steken. Mijn moeder wil haar vader helpen, maar slaagt daar niet meteen in. Er duikt weer een Duitser op die hulpvaardig is. Hij zegt luidop en duidelijk articulerend tegen mijn moeder: ‘Seihen Sie etwas freundlicher!’ Het is mijn moeder altijd bijgebleven. Ik heb de anekdote meermaals weten vertellen door mijn moeder. Vaak nadat er enkele glazen witte wijn gedronken waren. De anekdote ‘J’aime tant les croquettes!’ behoort tot diezelfde categorie omdat er een soort van anderstalige leuze is ontstaan. Mijn jonge ouders zijn aanwezig op een chique diner. Rechts van mijn vader zit er een schatrijke, Franstalige barones die na het hoofdgerecht zonder te verpinken drie overgebleven kroketten in haar handtas stopt. Ze kijkt mijn verbaasde vader glimlachend aan en zegt vriendelijk: ‘J’ aime tant les croquettes!’ Over de kwaliteit van de rode wijn bestonden geen klachten.       VERANTWOORDING Ik meen mij te herinneren dat achterin mijn eerste bundel er een toffe verantwoording stond. Ze ging als volgt:   Verantwoording   Het gedicht ‘Moeder had maar één long’ en ‘Reisplan naar de Franse Ardennen’ verschenen eerder in de Gedichten Gazet, nummer 3, 2027.   De verzen ‘Vrolijk Gefrustreerd’, ‘Ontboezemingen’ en ‘Dienstmededelingen over creatieve mensen’ stonden in het literair tijdschrift In Medias res, nummer 141,  p.O, p.1 en p.4, en p.21.   De huichelende ezel publiceerde de gedichten ‘Is er in de Chaos veel lawaai?’ en ‘Talking Business’ in het nummer 7, april 2028.   De gedichten ‘Mijn Brein Had Een Verkoudheid’, ‘Beginnersfout’, ‘Bambi is een bofkont’ en ‘Is hij kunstenaar?’ ontstonden op basis van een residentieproject van café Den Boemel en de Ursula foundation for contemporary art in samenwerking met Universitair Centrum Sint-Jan van de Broeders Alexianen in Tienen.   Het gedicht ‘Handleiding bij het vinden van erogene zones’ verscheen eerder in de International Review of manuscript studies, nummer 9, 2026.   De gedichten ‘Ik heb prijs!’ en ‘Hoe Patje Baelus de dood vond.’ wonnen de eerste prijs van de Hendrik Prijs-prijs van de stad Sint-Truiden, 2026   Deze bundel ‘Moeilijk gaat ook, want er zijn herinneringsprotocollen en wanbeheerwerken’ was genomineerd voor de Kees Pudding prijs voor beste poëziedebuut in Noord-Brabant, Nederland, 2027   Dit boekje won de eerste prijs van het Vrije Denken van de West-Vlaamse ambtenaar en leraar Wiskunde, de Raymond Maeckelberghe Foundation, 2028                  Tot zover.           

Hubert Grimmelt
0 0

Fietstocht naar Amerika

Waren we niet op weg naar een begrafenis en lagen de voorbije jaren niet als een spijkermat tussen ons heen, dan was Nino’s plan even geniaal als onze fietstocht naar Amerika destijds. ‘Ik kan je meenemen naar Colorado, als je wil!’, had hij voorgesteld toen we wat doelloos rond fietsten. Uit nieuwsgierigheid ging ik mee in zijn spel en reed hem achterna. Nino’s tocht leidde eerst steil omhoog over het rimpelig asfalt van een drukke weg. Er was geen fietspad en de auto’s reden ons rakelings voorbij. Ik stampte hard op de trappers maar raakte amper vooruit. Behendig fietste Nino in een boog rond me heen.  ‘Voor Amerika moet je wat over hebben’, lachte hij.  Hij stapte af en duwde me terug op gang.  ‘Zo meteen gaat het naar beneden!’  Hij had gelijk, na een kort plateau denderden we langs een steile kasseiweg door een bos. Ik probeerde even snel als Nino de helling af te fietsen. Hij keek om: ‘Ca va?’ Ik riep ‘ça va’ en mijn a’s trilden op het ritme van de kasseien. We begroetten een vrouwtje dat voor haar bungalow een kleurrijke lap breide.  ‘Salut Louise!’, riep Nino, ‘on part pour l’Amérique!’  ‘Bonne chance!’ schreeuwde ze in de vlucht.  Uit mijn ooghoek zag ik haar glimlachen, een fractie van een seconde, toen was ze weer weg. De kasseiweg was omgeven door bomen die een donkere tunnel vormden. Mijn hoofd werd licht van de snelheid waarmee de wind langs mijn oren suisde. We spurtten naar het gat waar het bladerdek stopte en de volle zon de wereld aan ons toonde. Die was immens, Nino had gelijk. Langs de weg lag een enorme krater, zeker honderd meter diep. Kleine tinnen mannetjes liepen op de bodem en maakten de Canyon nog groter. ‘Van hier gaan we te voet’, zei Nino. We stalden onze fiets in de berm.  ‘Dit is Amerika’, fluisterde ik. ‘Helemaal’, zei Nino. De wanden van de krater waren niet roestkleurig zoals bij de Grand Canyon, maar van grijsblauwe steen. ‘Porfier’, zei Nino De enorme rotswanden waren zo grillig als versplinterd hout, de krater maakte een gigantisch gat in het vlakke landschap. Ik keek over de rand en tuurde de diepte in.  In de wand waren trappen gehouwen, maar over enkele meters was er geen reling. ‘Mevrouw, bent u klaar om de Grand Canyon te verkennen? Ik ben Nino, uw gids voor vandaag.’ Ik keurde elke trede van die ruwe trap, mijn adem stokte. ‘Ik geloof dat ik hoogtevrees heb.’ ‘Erg onhandig als u canyons bezoekt.’, zei hij en stak zijn hand uit. Ik veegde mijn zwetende handpalm snel af aan mijn t-shirt, wat Nino meteen imiteerde. ‘Voilà, nu we proper zijn, kunnen we gaan.’  ‘Je knijpt’, zei hij toen ik mijn hand om de zijne knelde. ‘Loop door!’, gierde ik. We bereikten een plateau vanwaar we de werken konden overzien. Oranje mannetjes bestuurden heftrucks en drilboren, vonden ze ons vervelende bezoekers? Ik maakte me klaar om de trap zo snel mogelijk op te lopen, in het geval we hier niet gewenst waren. Nino tuurde naar het landschap alsof we onzichtbaar waren, of zo gewoon als de begroeiing hier, maar de werkmannen schreeuwden zijn nonchalance aan flarden. ‘Nino, c’est ta copine?’. Hij fezelde iets in de aard van ‘gewoon een vriendin’ en de mannen bulderlachten dat hij maar veel vriendinnen moest maken. Ze beklommen de trap zonder een zweem van hoogtevrees, alsof ze in deze krater geboren waren. Elke pas hadden ze al honderd keer eerder gezet, net als Nino. Ik tastte met mijn schoenpunt de bodem af, gleed even weg op kleine steentjes en kneep nog harder in Nino’s hand. Langs mijn slapen parelde een druppel zweet en ik werd duizelig, mijn benen trilden en ik voelde me belachelijk. Wie was dit lichaam dat meer emoties had dan ikzelf?  Nino wees naar een reiger die over de bouwput vloog, en ik bewonderde de S-vormige hals van het beest, hoe zijn bek en zijn poten op een perfecte lijn het luchtruim doorkliefden, zoals wij mensen op het water dreven. ‘Kijk jij of er nog meer reigers zijn?’, vroeg hij me. Het trucje werkte: door me op de hemel te concentreren, kon ik in de krater afdalen.  ‘Heb je honger?’, vroeg hij. Mijn maag grolde boven het gekap en de drilboren uit. Nino nam mijn hand en loodste me langs de kloof terug naar onze fietsen. In het dichtstbijzijnde dorp kochten we een broodje met olijven bij een bakker die Nino begroette alsof hij familie was. Nino stelde me voor, maar de bakker sprak zo snel dat ik hem niet begreep en me schaamde omdat ik geen antwoord gaf. ‘Ze spreekt Nederlands’, zei Nino. ‘Ah, une flamande. Oe gaat et?’, zei de bakker. ‘Très bien, merci, et vous.’, antwoordde ik. ‘Oh, tu peux me tutoyer, ik ben de koning niet’, lachte hij.   Ik dacht dat Nino’s behulpzame uitstraling en zijn goedhartig karakter hem geliefd maakten. Een paar weken later ontdekte ik dat de begroetingen niet alleen voor hem waren, maar ook voor zijn vader. Een arbeider die omkwam door de berg steenpuin die hij zelf met zijn graafmachine had opgehoopt. De oranje mannen bij de steengroeve hadden de berg tot leven zien komen, eerst wat stoffige golfjes, dan één grote, onstopbare lawine. Nino’s vader werd in zijn cockpit bedolven onder zijn eigen werk. Iedereen was ontzet, daarom zorgden die werkmannen samen voor Nino, zonder er grote besprekingen over te houden. De ene kwam langs om een kapotte dakgoot te herstellen, de andere nam Nino mee op een uitje met zijn kinderen. Ik gruwde van het beeld dat Nadia op fluistertoon tot leven bracht, in het café van Bubu, terwijl Nino een nieuw vat bier en wat bakken cola uit de kelder haalde. Nadia voelde zich verplicht me wat achtergrond te verschaffen, aangezien ze wist dat Nino dat niet uit zichzelf zou doen. Maar Nino werd er nog vager van.  Dit is een fragment uit mijn manuscript ‘Nino’. Twee ex-geliefden reizen op een tractor naar de begrafenis van een oude vriend. Tussen hen in ligt een pak onverwerkt verleden, dat met mondjesmaat komt bovendrijven.

Pons
1 0

Avontuur en Angst in Skhirat

In 1973 vertrokken mijn beste vriend Dirk, mijn zuster Ginette, Chris (de broer van Dirk), Arie (de broer van Dirk en Chris), Andre (de initiatiefnemer van de reis), Mieke (een goede kennis) en ik, Guy (de verhaalverteller), met twee Renault 4’tjes richting Marokko. Dit verhaal is gebaseerd op waargebeurde feiten die onze reis onvergetelijk maakten. De band tussen ons allen was de Scouts van Keerbergen, en dat avontuur zou ons voor altijd verbinden. We hadden een vast doel voor ogen: Skhirat bereiken, een kustplaats aan de Atlantische Oceaan, gelegen op ongeveer 20 kilometer ten zuiden van de hoofdstad Rabat. Hier runde de schoonbroer van Andre een plantage van tropische bloemen voor een Belgisch bedrijf. We zouden daar twee weken vertoeven, genieten van het zonnige klimaat en het leven in de stad, waar koning Hassan II, de koning van Marokko van 1961 tot 1999, zijn paleis had. De reis was een aaneenschakeling van avonturen. Terwijl we door schilderachtige dorpjes en eindeloze weilanden reden, voelde het alsof we de wereld aan het ontdekken waren. De Renault 4’tjes zoemden als kleine bijen door het landschap. De geur van bloeiende bloemen en vers gemaaid gras vulde de lucht, en we lieten ons meeslepen door de opwinding van wat ons te wachten stond. Elke dag was een nieuwe ontdekking, van de gastvrijheid van de lokale bevolking tot de prachtige landschappen die zich voor ons uitstrekte. Op een dag, terwijl de zon hoog aan de lucht stond en de temperaturen stegen, besloten Dirk en ik om de omgeving te verkennen, terwijl de anderen genoten van een plons in het waterreservoir van de plantage. Het was een warme, zonnige dag in Skhirat, en de bloemen op de plantage straalden in hun volle kleurenpracht. Terwijl we in de Renault 4 stapten, voelde ik de opwinding stijgen. “Laten we kijken waar deze weg ons brengt,” stelde Dirk voor, zijn ogen glinsterend van avontuur. We verlieten de plantage en slingerden door de smalle wegen, omringd door palmbomen en kleurrijke bloemen. De zon scheen fel, en met elke bocht die we namen, steeg ons gevoel van vrijheid. “Dit is de perfecte manier om het gebied te verkennen,” zei ik, terwijl ik de ramen opendraaide en de frisse lucht naar binnen liet stromen. De bries was warm en zwoel, en het geluid van de natuur omringde ons als een rustgevende symfonie. We lachten, maakten grappen en deelden onze dromen over de toekomst. Maar hoe verder we van de plantage raakten, hoe meer de spanning in de lucht toenam. Na een tijdje rijden, kwamen we in de buurt van het koninklijke paleis. De grote, witte muren en het gouden dak staken prachtig af tegen de blauwe lucht. Het was een indrukwekkend gezicht, en het idee om het paleis van dichtbij te bekijken bracht een nieuwe golf van adrenaline in ons. Terwijl we dichterbij kwamen, daagde Dirk me uit met een uitdagende blik. “Durf jij niet op de oprit naar het paleis te rijden?” vroeg hij, de spanning tussen ons voelbaar. “Jij durft niet!” reageerde ik met een grijns. Dirk, altijd de waaghals, nam het woord bij de daad. “Ik ga het doen!” riep hij, en zonder aarzeling reed hij de oprit van het paleis op. De adrenaline gierde door ons heen. We keken elkaar aan, een mengeling van opwinding en nervositeit in onze ogen. Maar al snel veranderde die opwinding in een knoop in mijn maag. Zonder waarschuwing stonden er plotseling soldaten voor ons, gewapend met mitrailletten en met strenge blikken. Het was alsof de lucht om ons heen bevroren was, en de wereld rondom ons vervaagde. “Wat doen jullie hier?” vroeg de leider, zijn stem vol autoriteit en vastberadenheid. In dat moment, terwijl de glimmende lopen van de mitrailletten op ons gericht waren, voelde ik een intense angst door mijn lichaam gieren. Mijn hart bonsde in mijn keel, de adrenaline maakte plaats voor paniek. Wat als ze ons niet geloofden? Wat als ze ons niet lieten gaan? Het idee dat we in de problemen konden komen, dat we misschien zelfs gearresteerd zouden worden, vulde me met een ijzige paniek. “Uh, we zijn toeristen,” stamelde ik, met stotterende woorden, terwijl de realiteit van de situatie me overspoelde. Dirk keek naar de soldaten, zijn gezicht een mengeling van angst en ontzetting. De spanning was om te snijden, en de stilte die volgde leek eindeloos. De soldaten kwamen langzaam onze richting op, hun ogen strak op ons gericht. Het besef dat we ons in een gevaarlijke situatie bevonden, deed mijn ademhaling versnellen. Ik voelde de rillingen over mijn rug lopen. “Jullie hebben hier niets te zoeken,” zei de leider met een doordringende blik. “Dit is een beveiligd gebied. Draai om en ga weg.” De realiteit sloeg in als een klap in het gezicht. De angst voor de soldaten met hun wapens en de dreiging van het onbekende vulden me met paniek; ik voelde mijn hart in mijn keel bonzen. Wat als we hier nooit meer weg zouden komen? De gedachte aan een gevangenis, ver van huis, vulde me met een diepere wanhoop. De soldaten keken ons met ondoorgrondelijke blikken aan, en ik voelde de spanning in de lucht toenemen. Het idee dat we misschien onze vrijheid konden verliezen, was een zwaard dat boven ons hing. Maar na een gespannen stilte, waarin de soldaten ons nauwlettend in de gaten hielden, leken ze te twijfelen. Hun houding verslapte iets, maar de dreiging bleef hangen. “Jullie moeten nu omkeren,” herhaalde de soldaat. “Dit is geen plek voor toeristen.” Opgelucht draaide Dirk de auto om. We reden snel terug, onze harten nog steeds in onze keel. Toen we de oprit afreden, keken we nog eens om. De soldaten stonden nog steeds als wachters, en het besef dat we hen zo dicht waren genaderd, gaf me een rilling. Toen we terugkeerden naar de plantage, zagen we de anderen nog steeds genieten van het waterreservoir. Mieke en Ginette spetterden in het water, terwijl Chris en Andre op de oever zaten te lachen en te kletsen. “Jullie zijn er weer!” riep Mieke enthousiast. “Wat hebben jullie gedaan?” “Een klein avontuur gehad,” grijnsde Dirk, maar ik kon niet helpen het verhaal voor onszelf te houden. De ervaring had ons nog dichter bij elkaar gebracht, maar ook de realiteit van wat we zojuist hadden meegemaakt, hing als een schaduw boven ons. Die avond zaten we met zijn allen rond een vuurtje op de plantage, de sterren helder boven ons stralend. Terwijl we verhalen deelden, voelden we de band tussen ons sterker worden. Het avontuur met de soldaten zou een blijvende herinnering zijn aan de onbezonnenheid van onze jeugd en de vreugde van samen zijn in een vreemd land. We realiseerden ons dat wat ons had overkomen ons niet alleen had laten schrikken, maar ons ook een les had geleerd over de risico's van avontuur. Soms kon de nieuwsgierigheid ons in gevaarlijke situaties brengen, maar het had ons ook dichter bij elkaar gebracht. Dat moment in Skhirat, waar avontuur en angst hand in hand gingen, zou voor altijd in ons geheugen gegrift staan. De geur van de bloemen, het geluid van het water en het knisperen van het vuur zouden ons altijd herinneren aan die onvergetelijke reis, waar we samen de wereld verkenden, onze grenzen opzochten en uiteindelijk de ware betekenis van vriendschap en avontuur ontdekten.  

Guy Van Damme
5 0

Je naam was Dikkie

Het was 2003, een stralende ochtend. De zon scheen door het keukenraam en danste op de ontbijttafel. Buiten zongen de vogels, en de geur van versgebakken brood vulde de lucht. Maar plotseling hoorden we een klagend miauw. Het trok onze aandacht. Toen we naar het venster keken, zagen we jou staan: een jonge kat, misschien 2 of 3 jaar oud, met een vacht die glinsterde in het ochtendlicht. Je was waarschijnlijk in het bos gedropt, een zwervertje op zoek naar een nieuw thuis. En dat nieuwe thuis had je gekozen. Welkom, vechtertje zonder naam. Je had iets innemends, een charme die ons raakte. Met grote, nieuwsgierige ogen keek je naar binnen, alsof je vroeg om binnen te komen. En dat deden we. Onze harten zwollen van empathie, en zonder aarzeling sprongen we in actie. Een warme mand, een krabpaal, een kattenbak, een eet- en drinkbakje; alles kreeg een plek in ons huis. Je kreeg zelfs een check-up bij de dierenarts. Daar ontdekten we dat je een gecastreerde kater was, kerngezond en vol levensenergie. Je zocht aandacht, en je kreeg het. En toen kwam het moment waarop we je een naam moesten geven... Dikkie. Met die naam begon je nieuwe leven bij ons. Geen enkele boom was veilig voor je; klimmen was jouw topsport. Je had een ondeugende geest en enorme energie, waardoor je constant in beweging was. We vonden muizen op het terras, zorgvuldig neergelegd als dankbetuiging voor alles wat wij voor jou deden. Je jachtinstinct maakte ons trots. Soms verraste je ons met onverwachte cadeaus. Om de vogels te beschermen, droeg je een belletje om je nek. Maar je begreep het niet helemaal. Altijd verbaasd waarom die kleine wezens telkens weer wegvlogen. Het was hilarisch om te zien hoe je, met je grote ogen, er helemaal in opging. Iedereen in de buurt kende Dikkie. Je ging overal binnen, altijd sociaal en nieuwsgierig. Het leek wel alsof je een eigen sociale kring had opgebouwd. Je leven was niet alleen gevuld met jagen en spelen; je had ook een liefde voor het huishouden. Stofzuigen was voor jou pure wellness. Met een ondeugende blik volgde je ons, je snorharen trilden van opwinding. Divo, je onafscheidelijke vriend, was altijd aan je zijde. Samen zaten jullie op de vensterbank, genietend van elkaars gezelschap, de wereld buiten in de gaten houdend. Jullie waren een prachtig duo, en het was mooi om te zien hoe jullie elkaar aanvulden. Dikkie… de vriend van iedereen. Je had een bijzonder ritueel elke ochtend. Zodra de eerste zonnestralen binnenkwamen, was je paraat aan het venster, je kopje nauwelijks boven je mandje. Je was altijd klaar om Vera na te kijken wanneer zij naar school reed. Dit was meer dan een ritueel; het was een dagelijkse gebeurtenis die we verwachtten. Het bracht een gevoel van normaliteit en gezelligheid. Als er vlees of kip in de keuken werd bereid, was jij de eerste die zich aandiende, je snorharen trilden van opwinding. Het was alsof je wist dat er iets lekkers op komst was. Wanneer er mensen op bezoek kwamen, zorgde jij ervoor dat ze je begroeting kregen, met een zachte aai langs hun benen. Het was jouw manier om te zeggen: "Jullie zijn welkom." Olivier, je vriend van het eerste uur, kreeg altijd de eerste aandacht van jou. Jullie ontwikkelden een speciale band, een connectie die alleen de liefde tussen een kat en een kind kan creëren. Dikkie… jouw invloed was groter dan ik ooit had gedacht! Naarmate de tijd verstreek, groeide je uit tot een ware patriarch van ons huishouden. Je had je plek veroverd. De mensen in de buurt kwamen regelmatig op bezoek, niet alleen om ons te zien, maar ook om jou te begroeten. Je was als een kleine koning die door zijn rijk paradeerde, genietend van de aandacht. Het gaf je een gevoel van trots, dat merkte je aan je houding. Maar zoals met alle goede dingen in het leven, kwam er een dag waarop alles veranderde. Vandaag, 31 januari 2017, is een sombere dag, zowel letterlijk als figuurlijk. De lucht is grijs, en de regen valt in kille druppels. De afgelopen dagen voelde ik de schaduw van onheil. Je at nauwelijks meer, je drinkbakje bleef vaak onaangeroerd. Soms rilde je, en ik kon de pijn in je ogen lezen, als een boek dat zijn laatste bladzijde naderde. Wat wil je, na 16 of 17 jaar leven? Klimmen deed je niet meer, jagen was er niet meer bij. Maar je had nog steeds een goede eetlust. Je sliep veel, maar je was nog alert, altijd op zoek naar een glimp van wat er om je heen gebeurde. In de afgelopen dagen merkte ik dat er iets niet klopte. We hoopten op beterschap, dat je misschien nog een laatste sprankje levenslust zou vinden. Maar in ons hart wisten we dat de tijd was gekomen voor een moeilijke beslissing. Uit liefde kozen we voor een waardig afscheid. We besloten je thuis in slaap te brengen, omringd door de mensen die van je hielden. We maakten een rustige plek voor je, in je vertrouwde mand, omringd door je favoriete deken. Terwijl je daar lag, voelden we de liefde die we voor je hadden. We keken in je ogen en wisten dat je begreep. Het was hartverscheurend om je los te laten. Terwijl we je in onze armen hielden, voelden we de liefde die we voor je hadden. Je pijn zou nu voorbij zijn, maar ons hart zou voor altijd een leegte dragen. Nadat je was ingeslapen, maakten we een klein grafje voor je in de tuin, op een plek waar je altijd vrolijk rondliep. We legden bloemen op je graf, en met tranen in onze ogen zeiden we onze laatste woorden. Het voelde goed om je daar te leggen, in de aarde die je zo goed kende. Nu ben je in je eeuwige jachtvelden, en je kunt weer vrij rondrennen, zonder pijn en verdriet. Je mandje is nu leeg, en de traditionele “goede nacht” is er niet meer. De kamers zijn stiller, en de lege plek aan de vensterbank herinnert ons aan de vreugde die je in ons leven bracht. Wij gaan je missen, Dikkie, want dat was je naam! Je blijft voor altijd in ons hart, een herinnering vol liefde en vreugde. Je impact op ons leven was onmiskenbaar. Terwijl we je missen, weten we dat je altijd bij ons zult zijn, in onze gedachten en in onze harten. Je was niet alleen een kat; je was een vriend, een familielid, een stukje van ons leven. Dikkie, je naam zal altijd in ons hart weerklinken, als een zachte echo van vreugde en liefde.  

Guy Van Damme
8 0

Krijscontrole

Dat hij zich suf zocht, piepte hij. Naar een oorzaak. Een aanleiding.Maartens stem klonk dunnetjes, alsof de lucht zich vanonder een puinhoop naar boven moest wurmen (wat ook wel een beetje zo was).Hoezo, writer’s block? Er was niets speciaals gebeurd — geen ingrijpende gebeurtenis — en hij zwoor ook nog altijd bij zijn vaste schrijfrituelen. Die wierpen al jaren vruchten af.Nu, dáár raakte ik even afgeleid. Dat hij zwoer en zwoor door elkaar haalde, bedacht ik, waardoor ik onbedoeld een etterbuil aan zijn fruitboom zag hangen. Dat je dan beter zweerde kon gebruiken: altijd juist. Maar ach, bracht ik mezelf terug bij de les, in spreektaal heb je nu eenmaal geen grammaticacontrole. En toen, toen moest ik weer aan Facebook denken — waarom, dat komt zo meteen.Eerst Maarten. Ik had uren met hem mee kunnen jammeren, maar ik had die dag nog wel wat anders te doen.‘Maarten. Punt één? Laat je niet gek maken door het lege blad. Schrijven en néérschrijven zijn heel verschillende dingen. Je kan stranden op een eiland en een boek schrijven in je hoofd. Of tweehonderd gedichten. Opschrijven kan ook later nog.’Die bedenkelijke frons van hem besloot ik te negeren.‘Twee, verveling. De kern van je probleem. Zoals je net zei: niets speciaals gebeurd. Dus stop met willen schrijven en trek eropuit. Maanden, een jaar als het moet. Als je genoeg gezien hebt, komen de zinnen wel terug. Tenslotte, drie: routines overboord! Dat is schrijven met cruisecontrol — de hele weg geeuw geeuw en op het eind ligt de lezer in slaap.’En zo stuurde ik Maarten de straat op. Maar Facebook dus. Laatst was daar een gedicht gepost. Het stond stevig op zijn poten en had het potentieel om te ontroeren. Toch kon ik er geen duimpje voor opsteken of hartje laten kloppen. Niet met een spelfout en een dikke dt-kemel erin. Ik liep net niet rood aan.Hallo, auteur-in-spe? Je bent niet onfeilbaar. Je maakt tikfouten. De spelling van een woord, kijk eens aan, kan anders zijn dan je al levenslang dacht. Dus neem jezelf niet te ernstig, maar het schrijven by all means wel. Snoei routine weg, maar behoud één automatisme: tekstnazicht. Ja, die vervelende zigzagjes en dubbele onderlijningen. Zet die stoorzenders aan. Niet dat zíj de bal nooit misslaan, maar dan porren ze je tenminste richting woordenboek en taalwebsite. En je houdt het niet voor mogelijk: daar leer je soms iets bij. Of doe het anders voor ons, je lezers. Want voorlopig, hou me tegen, hebben wij nog geen toets voor krijscontrole.

Marc Terreur
36 0

depressie

We lagen er vroeg in gisterenavond. Om half tien verdween Tine al naar boven, zonder iets te zeggen. Nadat de kinderen zo rond half acht in hun bed gestoken waren, was er sowieso weinig of niets gezegd. Tine had allerlei filmpjes op de SD-kaarten van de tablets van de kinderen aan het zetten geweest. “Overmorgen vertrekken we met de bus naar Spanje en de kinderen moeten genoeg filmpjes hebben om ze stil te kunnen houden,” zei Tine. Tijdens het overzetten van de gegevens had ze door haar socials gescrold. Ikzelf gaf me over aan mijn akelige depressie en mijn angsten, vooral of het wel een goed idee was om naar Spanje te gaan in mijn mentale toestand, en lag in de zetel. Ik keek uitgesteld naar het journaal. Terwijl het nieuws zijn verontrustende inhouden spuide, deed ik mijn ogen toe en concentreerde me op de stemmen. Daarna het weerbericht. Daarna nog een klein stukje ‘Thuis’ en wat zappen. Een beetje voetbal en ‘Digging for Brittain’ op BBC. Ik wachtte tot Tine nog even bij me in de zetel zou komen zitten. Wat ze niet deed. Ze rommelde wat in de badkamer en verdween dus naar boven. Ik schakelde de tv uit, wilde de tafel voor morgenvroeg al dekken, maar deed dat uiteindelijk niet. Ik doofde de lichten. In de badkamer lag mijn tandenborstel klaar met de tandpaste er al op aangebracht. Het was kwart voor tien als ik de trap op ging. Tine lag in bed te lezen. Ik ging kijken naar de kinderen, gaf ze een zoen en keek naar hun slapende gezichtjes. Ik installeerde me op mijn plaats in het bed naast Tine met mijn boek, maar hield al snel op met lezen en kroop dicht tegen Tine aan. Kuste haar schouder en zei dat ik van haar hield. Heel veel. Er kwam geen antwoord. Ik had nochtans graag gehad dat ze ‘ik ook van jou’ zou gezegd hebben. Even later deed ze haar nachtlampje uit en ik hoopte dat de nacht me met slaap zou verwelkomen. Dat deed ze verrassend snel. De ochtend kwam veel te vroeg met draaien en keren. Tine stond als eerste op en ik wou dat de dag nooit begonnen was.

Hans Van Ham
16 0

Een kale reis.

In de laatste sigaret op Spaanse bodem proefde ze de ontgoocheling van een reis die voorbij was en niet had gebracht wat ervan te verwachten viel. ‘Een kouwe kermis’, dacht ze terwijl ze naar de homp vlees keek die onhandig in een rieten hotelstoeltje gepakt zat en haar ex was. Zijn ogen diep in z’n kassen, zoekend bijna, naar het laatste beetje ziel, aangetast door drank en het leven zelf. Hologig staarde hij naar de luttele druppeltjes bier in zijn glas. Hij mompelde iets als ‘in schoonheid afsluiten’, maar kwam niet uit zijn woorden en koos voor turen in de verte in plaats van moeite. De reis was geboekt toen ze nog geen exen waren. Het was misschien allemaal een beetje te snel gegaan, achteraf gezien. Maar achteraf is het zicht altijd beter dus dat telt niet. De luchthaventaxi’s kwamen bij bosjes aangereden en verzamelden zich voor de ingang van het hotel. Mannen met hemden, uit hun broeken, hielden zich in stilte bezig. Toeristen sjokten hun valies achter zich aan, de vakantie was gedaan en de frons in het voorhoofd kneedde zich weer als vanouds. Waar was het fout gelopen? Waar tegen was de relatie niet bestand geweest? Kon hij nog zeggen waar de schoen wrong? Zei hij maar waar het gekneld zat, dan kon ze daar iets aan doen, maar hij zei niets. Nooit echt gedaan. Was ze toch in de val getrapt. De val van blijvend polonaise springen terwijl het feest over was, willens wetens melden dat alles prima was terwijl de duisternis haar intrede deed. De val, die ontzettend venijnige val, dat leven passeert zonder grip op de teugels. ‘Ik mis je en ik wil een knuffel’, hoopvol keek ze zijn kant op terwijl ze deze zin schoorvoetend en verlegen mompelde. Hij zag haar mond buigen en tuiten. Dat er woorden te horen waren wist hij al verstond hij ze niet. Hij dacht aan die keer met dat feest, dat er Duvel was en dat hij met drie anderen om ter hardst had gelachen om niets. Een lach die vanuit de onderbuik resoneerde, verder opzwol in de keelholte en vervolgens los liet in de met vlaggetjes en flauwe spots beklede feestzaal waar het betrekkelijk warm maar dus tamelijk donker was geweest. Het geluid klokte. Zo bleven ze bezig tot ze uitgeteld waren. Gek toch dat ik daar nu aan denk, op een terras in Benidorm. Hij greep zijn pint vast en proefde het genot van een goudgele rakker die zijn mond fris spoelde. Ze was gestopt met praten, dat kon hij zien. De taxichauffeurs, die eerder rustig stonden te wachten, maakten nu meer lawaai en begonnen actief mensen te ronselen. Ook voor hen was het tijd om te gaan. Dus dat deden ze. Er gebeurde niets en dat was goed zo. Straks, na de vlucht, was er weer bier. Doordoen dus. Onzeker waggelend naar een zeker einde. Lachen, vast en zeker. 

Thomas De Mulder
11 0

Een Nacht in de Steengroeve: Onze Avontuurlijke Reis naar de Provence

Dit waargebeurde reisverhaal speelt zich af in de jaren '70, toen disco de dansvloeren overnam en wij nog geloofden dat het mogelijk was om alles zelf te repareren met een schroevendraaier en wat plakband, besloten mijn vrouw en ik met onze Ford Granada en onze trouwe Wawa-caravan richting het zonnige Zuiden van Frankrijk te trekken. De bestemming: de Provence. Het was dé zomer om die lavendelvelden en pittoreske dorpjes te ontdekken. En voor wat extra avontuur namen we onze goede vriend Chris mee. Chris was een man die altijd in was voor een spontane actie en dat zou ons die zomer zeker niet ontgaan. We hadden besloten om de reis niet in één keer te maken, maar lekker in etappes. Dit hield ons flexibel en gaf ons de mogelijkheid om onderweg steeds op zoek te gaan naar een charmant plekje om de nacht door te brengen. Dat was tenminste het plan. Hoe moeilijk kan het zijn, dachten we nog, om ergens een rustige plek te vinden waar je de caravan kunt neerzetten, een paar uur slaap kunt pakken en de volgende ochtend vol energie verder te trekken? Na een lange dag rijden, waarbij Chris achterin de auto voornamelijk bezig was met het geven van ongevraagde rij-instructies ("Je moet echt sneller die bocht ingaan, hoor!") en het lezen van een halve Michelingids, vonden we ergens laat in de avond een plek die er best goed uitzag. In het donker zag het er rustig uit en de vlakke ondergrond leek ideaal voor de caravan. Hier zouden we het wel redden voor de nacht, dachten we. Chris gaf zijn goedkeuring: "Dit is perfect! Geen auto's, geen lawaai, en zelfs een mooi uitzicht als je daar kijkt." We keken. Niks te zien, want het was pikdonker. Maar ach, we waren moe en wilden gewoon slapen. De Ford Granada werd geparkeerd, de Wawa-caravan netjes op z’n plekje gezet en we installeerden ons voor de nacht. Terwijl de stilte ons omringde en de sterren langzaam aan de hemel verschenen, vielen we alledrie in een diepe slaap. Die ochtend was het zonlicht onze wekker. Het was een van die ochtenden die je in de Provence verwacht: helderblauwe lucht, een zacht briesje, en... het oorverdovende geluid van zware machines? We schoten wakker, compleet in de war. Wat was dat lawaai? Waarom voelde de grond alsof een kudde olifanten er overheen aan het denderen was? Chris was als eerste buiten. Hij opende de caravan deur, en wat hij toen zag, zal ik nooit vergeten. We stonden niet op een rustiek veldje zoals we hadden gehoopt, maar midden in een steengroeve! Om ons heen reden vrachtwagens af en aan. Grote kranen takelden enorme rotsblokken omhoog en mannen in fluorescerende werkkleding keken ons aan alsof we een attractie waren in hun werkschema van de dag. Mijn vrouw stond inmiddels naast Chris en staarde ongelovig naar het tafereel. "We zijn in een steengroeve beland," zei ze, met een mengeling van ongeloof en ontzag. Alsof we per ongeluk op een filmset terecht waren gekomen, waar het scenario nu volledig uit de hand liep. Chris, die normaal gesproken altijd wel een kwinkslag klaar had, stond daar met zijn mond open. "Hoe... hoe hebben we dit niet gezien?" vroeg hij uiteindelijk. Het antwoord was simpel: het was donker, we waren moe, en we hadden geen idee waar we naar keken. We probeerden het nog even te relativeren. "Misschien denken ze dat we toeristen zijn, op zoek naar een industriële kampeervakantie," grapte ik halfslachtig, terwijl we snel begonnen met het inpakken van de caravan. Maar elke keer dat we naar boven keken, zagen we weer een nieuwe vrachtwagenchauffeur of bouwvakker hoofdschuddend naar ons kijken. Het was alsof we een natuurdocumentaire waren, maar dan met ons in de hoofdrol: "De onwetende toeristen in hun natuurlijke habitat, vastgelopen in een steengroeve." Het ongemak nam snel toe toen een van de werklui ons vriendelijk doch dringend vroeg om "als de wiedeweerga" te vertrekken omdat ze "die grote rotsblokken écht nú moeten verplaatsen." Oh, en of we voortaan misschien "iets beter wilden kijken waar we ons neerzetten." In een recordtijd pakten we de caravan in, verbonden hem aan de Granada en maakten dat we wegkwamen. Het was geen moment te vroeg, want net toen we de bocht omreden, zagen we dat de plek waar we net nog sliepen nu werd overspoeld door bulldozers en enorme trucks. Nog even en we waren zelf tot steengruis vermalen! De rit naar de Provence verliep verder redelijk vlekkeloos, op een paar verloren landkaarten en onbedoelde omwegen na – waar Chris uiteraard zijn rij-instructies nog even verder aanscherpte. Maar die eerste ochtend in de steengroeve bleef het gespreksonderwerp van de reis. "Kun je je voorstellen wat die kerels dachten toen ze ons daar zagen?" lachte Chris telkens weer. "Die dachten vast dat we gek waren!" Bij aankomst in de Provence, waar de lavendelvelden inderdaad net zo prachtig waren als beloofd, hadden we het steengroeve-incident nog steeds niet helemaal verwerkt. Elke keer dat we een vrachtwagen zagen, moesten we weer gniffelen. Chris, die het altijd wel goed zag in situaties, besloot zelfs dat we onze volgende vakantie “industriële toeristen” moesten spelen en doelbewust op zoek moesten gaan naar bouwterreinen om te overnachten. Maar dat idee werd door ons snel afgeschoten. Het bleef niet bij die ene vakantie, en jaren later, zelfs vandaag de dag, lachen we nog steeds om dat ene moment. We hebben talloze vakanties gehad, prachtige plekken gezien, en de wereld ontdekt op onze eigen manier, maar die ene ochtend midden in een steengroeve is de herinnering die ons steeds weer weet te verrassen. Als we tegenwoordig langs een steengroeve rijden, halen we altijd even diep adem en kijken we elkaar aan. "Niet hier stoppen, hè," zegt mijn vrouw dan met een knipoog. En ik weet dat ze gelijk heeft. Eén keer een bezienswaardigheid tussen vrachtwagens en bulldozers is meer dan genoeg voor een heel leven. En Chris? Die heeft het er nog steeds over op verjaardagen. Hij heeft het verhaal inmiddels zo vaak verteld dat het bijna een legende is geworden in onze vriendenkring. "Wist je dat ze een keer in een steengroeve sliepen?" hoor ik hem dan zeggen, terwijl hij zijn ogen groot opzet en de toehoorders vol spanning naar hem luisteren. Ja, dat was de zomer waarin we onszelf per ongeluk midden in een Franse steengroeve terugvonden. Maar het was ook de zomer waarin we leerden dat zelfs de meest gênante momenten vaak de mooiste herinneringen opleveren – al duurt het soms even voordat je erom kunt lachen. Dus als je ooit op zoek bent naar een plek om te overnachten tijdens een roadtrip door Frankrijk: kijk alsjeblieft goed waar je neerstrijkt. En als het eruitziet als een stille, verlaten plek... controleer dan even of er niet ergens een bord staat dat waarschuwt voor "zwaar materieel in gebruik." Je weet maar nooit waar je de volgende ochtend wakker wordt.

Guy Van Damme
27 0

Schrijven Zonder Poespas

Schrijven is voor mij geen verheven kunstvorm of een ingewikkeld proces. Het is eerder een natuurlijke manier om mijn gedachten, gevoelens en ervaringen om te zetten in woorden. Ik hoef geen sierlijke zinnen te bedenken, me te houden aan complexe literaire regels, of de poëtische kant op te zoeken. Wat ik op papier zet, vloeit direct uit mijn hoofd en mijn hart, zonder dat er een filter of verfraaiing aan te pas komt.   Het is alsof ik een gesprek voer met mezelf, waarbij ik de innerlijke chaos van gedachten en emoties probeer te ordenen en vast te leggen. Voor mij draait schrijven om eerlijkheid. Het gaat om het rauwe, het pure, om wat er daadwerkelijk in mij omgaat. Het hoeft niet per se mooi te zijn, en het hoeft al helemaal niet aan te slaan bij een breed publiek. Wat ik schrijf, hoeft niet te inspireren of te raken. Het belangrijkste is dat ik mezelf erin herken. Dat is voor mij voldoende.   Het schrijfproces geeft me de ruimte om helderheid te scheppen in de wirwar van gedachten die soms door mijn hoofd raast. Het helpt me mijn gevoelens te begrijpen en de wereld om mij heen te plaatsen. Het is geen middel om indruk te maken op anderen, noch een streven naar perfectie. In plaats daarvan draait het om echtheid, om het authentieke vast te leggen zonder te oordelen over de vorm of de inhoud.   Schrijven is voor mij een soort spiegel, waarin ik mijn innerlijke wereld kan zien en begrijpen. Soms is dat beeld mooi, soms lelijk, maar dat doet er niet toe. Wat telt, is dat het oprecht is en dat ik er iets van mezelf in kan herkennen. Schrijven biedt me een manier om te groeien, om te reflecteren en om dichter bij mezelf te komen.   Het gaat niet om perfectie, maar om echtheid.

Guy Van Damme
16 0

Brooddronken deel 2 hoofdstuk 13

13 ‘Opstaan, lege fak!’ Het went nooit, denkt Jimmy, ook al zijn de koosnaampjes over een vermeende inactiviteit stukken ouder dan zijn prille postcarrière. Vroeger echter, deelden ze beiden, Billy en Jimmy, in de scheldwoorden, maar sinds Billy’s vlucht oostwaarts heeft Jimmy nu het monopolie op het zijn van verbale – en soms fysieke – boksbal. Hij rekt zich uit – slechts enkele dagen oud is zijn postcarrière en het is net alsof hij al jaren roofbouw heeft gepleegd op zijn lichaam. Gedaan met kwiek en monter uit het bed te springen en naar de deur te schrijden als een schaatser op het ijs. Hij wil blijven liggen, hij kan niet opstaan. Zijn lichaam zegt neen, zijn hart zegt neen, zijn alles weigert nog deel te nemen aan deze mallemolen – het ritje heeft al lang genoeg geduurd, veel te lang. ‘Opstaan, heb ik gezegd!’ klinkt het nu dreigender van onderaan de trap. ‘Ik wil niet! Ik ga niet terug!’ roept Jimmy terug. ‘...’ ‘Jimmy, ga naar beneden,’ roept Marjolein, ‘ge weet hoe hij is als…’ ‘Als ik wat? Hé? Als ik wat? Stomme geit. Maakt gij maar dat de beesten eten gekregen hebben als ik terug kom. En gij, Sabbe, uit uw nest. Nu! Direct!’ Als de “nu direct” er aan te pas komt, maakt hij maar beter haast. Jimmy wil wel verlamd zijn. Het is zijn schuld niet, hij kán er niet uit. Kon hij maar. De trapdeur slaat dicht. Jimmy schraapt zijn moed bijeen. De pijn van gisteren is nog niet helemaal weg, slechts bedekt met een vernislaagje van verkwikkende maar ontoereikende slaap. Zijn benen voelen aan alsof ze niet willen. Ook al zou de rest van zijn lichaam wel willen. Het begin van een hernia. Of een depressie. Maar depressie, dat kan niet. Reginald heeft het hem al dikwijls gezegd. Depressies, psychologen, hij is toch niet zot!? Op de één of andere manier lukt het wonderwel om op te staan, zich te wassen en naar beneden te komen. De blik van Reginald zegt boekdelen wanneer hij zijn tweede, of is het al zijn derde, blik bier aan zijn lippen zet. De kamer ruikt naar Camel-sigaretten. Jimmy wil hoesten, maar houdt zich in. Elk geluid, elk teken van zwakte, zou werken als een rode lap op de Jupilerstier in de kamer. In alle stilte duwt hij twee boterhammen naar binnen. Zijn ogen tranen. Van de rook. Of iets anders.   Er heerst een grote bedrijvigheid in de sorteerzaal van Kortrijk 1, 1 ste afdeling. De spanning is te voelen; het einde van het jaar nadert en, voor velen, ook het einde van de werkmethode zoals ze die decennialang gewoon waren. Ook Jimmy is naarstig aan de slag. De brieven vliegen gezwind door zijn vingers en worden, tot grote ogen van de collega’s leidend, tot stapels gereduceerd. De woorden “natuurtalent” en “ancien” vliegen door de postsorteerzaal, waardoor een chef polshoogte komt nemen. Bruno wenkt hem. ‘Ge moet keer kijken, chef, hoe dat Sabbe die brieven trieert!’ zegt hij, niet zonder enige trots in zijn stem. ‘Ge moet zo preus niet klinken zulle,’ zegt … ‘’t Is uwe kleine niet hé? Of ten ware…’ ‘Neen gij, da’s er één van Sabbe, zulle. Kijkt hoe dat hij die brieven trieert, ’t is gelijk of dat hij nog nooit iets anders heeft gedaan.’ De chef kijkt even over de schouder van Jimmy. ‘’t Is inderdaad niet mis,’ zegt hij, met de handen in de heup. ‘’’t Is gelijk zijn vader, chef, toen dat zijn handen nog niet beefden van de drank.’ Jimmy draait zich om. ‘Zijn handen beefden anders nooit om ma, Billy of mezelf troef te geven, hoor,’ zei hij. De collega’s lachen. ‘Ja, neen,’ zegt de chef, ‘ik ga hem ne keer meegeven met Kake. Die dienst heeft nog een goeie vervanger nodig.’ Jimmy werkt weer verder. ‘En ik vind dat onzen Jimmy hier het wel heel goed doet, eigenlijk,’ zegt Bruno. ‘Gij wilt gewoon uwen dienst niet kwijt zijn voor een maand of drie, da’s al,’ zegt de chef, ‘maar ge hebt wel gelijk, die gaat dienen voor de dienst van Kake.’ Jimmy draait zich wederom om en kan zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. ‘Waarom noemen ze hem Kake?’ ‘Hoeveel kaken hebt gij, Jimmy?’ vraagt Bruno. ‘Vier, twee aan zijn kop en twee aan zijn gat,’ roept Reginald van de andere kant van de werkpost. ‘Welja, Kake heeft er vijf. Ge zult het wel zien. Lucien noemt hij.’t Zit nen bol op zijn kaak, een tumor of iets dergelijks. Vandaar dat we hem Kake noemen.’ Een keel wordt geschraapt. Bruno kijkt achterom en ziet Lucien achter hem staan. Zijn kepie scheef op zijn hoofd. Hij bromt iets en gaat naar zijn werkpost, met een rode postbak onder de arm. Lucien slentert als een gebroken man, door de plaagstoten om zijn tumor en de windstoten van de natuurelementen. Hijzelf is in zijn jongere jaren ook een natuurelement geweest. Een briesende storm, vol van joie de vivre en geluid, bulderend, ’s middags meer dan ’s morgens. Nu is hij herleid tot een kabbelend beekje, voortstromend, als dat het juiste woord is, tot aan zijn pensioen. Als hij er geraakt, zegt hij altijd. ‘Lucien zegt nooit niet veel,’ zegt Bruno, ‘sinds zijn vrouw dood is zegt hij in ’t hele niets meer.’ Jimmy vindt het sowieso al niet echt goed hoe iedereen in De Post commentaar heeft op een ander, een hecht team zoals ze dat in andere bedrijven noemen, zal je hier niet vinden, denkt hij. En toch, ze staan voor eenzelfde opdracht, werken samen, maar behandelen elkaar en soms ook zichzelf alsof ze elkaar – en soms ook zichzelf – het licht in de ogen niet gunnen. Iemand die mankt? Die noemen we hinkepoot. Een homoseksueel, dat moet wel een janetje zijn en wie een graag een pintje lust, die noemen ze zonder schroom Jantje Palm. Stotter je? Dat wordt zeker opgemerkt. En wie aan overgewicht lijdt, die noemen we Patapoef of Dikken Herman. Het ergste aan heel dit verhaal is, dat Jimmy weet dat het verkeerd is. Hij wéét dat de weinige eigenwaarde die sommigen van zijn collega’s  meer over hebben, wordt uitgeperst door directe orders, schertsende opmerkingen en weersomstandigheden. En dat is nu het ergste: hij wéét dat hij over de tong zal gaan, wellicht iets met zijn vader, en hij weet dat, spijts de beste pogingen, ook hij mee zal doen aan dit circus.

Miguel
0 0

De misstap van een duizendvoet

  Een vogeloog is iemand die zich in die dieren graag verdiept. Op een dag kruipt hij zelf. Hoog in een boom. Zijn voeten blijven koud het ijs verdragen. Het vijveroppervlak. De plassen met hun nieuwe bodem. Alles zwijgt terwijl de winter zich alvast in morgen wentelt. In hun huizen, grote zalen. Daar zitten zij te schateren. Want winnaars kennen fraai zichzelf. Het betreft een tombola en bingoballetjes. Of in eenvoud. Kopjes chocolademelk van bruine koeien. Ben ik dan de enige. Dit is geen vraag. Doch wetenschap van kalme rust. Ginds in die kruin. Waar alles loslaat, bladeren het groen vergeten. Iets knaagt er aan een tak en zelfs die specht met rode kuif kijkt doelloos om zich heen. Intussen en verweg. Mooie mensen met hun auto aan een carwash. Ze dragen soms een vuile onderbroek, zoeken daar onder een zetel naar wat opluchting. Misschien een opgedroogde passagier en zelfs de regenworm hier in de grond, hij lacht. Omdat ik weer de tranen tel die nevel aan de topjes schonk. Het parelgras is schoon vandaag. Het is zeer gewoon. Hun natuur. De aard van veel wat leeft. De wens en dat verlangen. Om begrepen te worden. Zij leven enkel in het hoofd van mens en zielepoot. Bij hem de duizendvoet. Daar ben ik niet geweest. De sporen naar zijn hacienda zijn door hazen uitgewist. Zij stormden hier voorbij. Het ontij en de tegenspoed. De zon zijn scheen. Het was nog klaar. Duisternis moest nog geboren worden, al mijn hoop nog omgebracht. Een vogeloog kijkt om zich hij heen. Voordat de maan zich moeit. Het uitzicht zwarte kanten krijgt. Een wolf mijn voet opeet. De misstappen vergeten zijn.     uit de reeks 'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
7 0