Lezen

Helvetia

“Wat zeg je daar opa, dit is toch het Engelse volkslied maar jij zingt iets dat op Duits gelijkt.““Klopt, jongen, ik zing: Rufst du, mein Vaterland?Sieh uns mit Herz und Hand,All dir geweihtHeil dir, Helvetia!Hast noch der Söhne ja,Wie sie Sankt Jakob sah,Freudvoll zum Streit! Weet je, die tekst ken ik al van mijn veertiende, toen ik net zo oud was als jij nu bent en telkens ik het ‘God save the Queen’ hoor zing ik die tekst. Ik hoorde hem voor het eerst op een vakantiekamp in het bergdorpje Melchtal  in Zwitserland waar een lokaal koor voor ons optrad. Sindsdien raakt het riedeltje niet meer uit mijn hoofd. Later hoorde ik dat het er tot 1961 het nationale volkslied was.”“Nou, dat is allemaal heel lang geleden, opa. Vertel eens over dat kamp.”“We waren met honderden kinderen. Ieder van ons had dezelfde kartonnen valies met onze naam en adres erop.”“Kartonnen valiezen, opa, weet je dat zeker?”“En of, enkele jaren geleden haalde op eBay zo een valiesje de prijs van 58 euro. Kan je nagaan als je weet dat om en bij het miljoen kinderen zo een ‘doos’ kregen om op vakantie te gaan.”“Zwitserland, daar ben ik nog nooit geweest. Gingen jullie dan met het vliegtuig?”“Neen, met de trein, een nachttrein, want we denderden de hele nacht door en ’s morgens vroeg kwamen we toe. Wij wisten niet waar eerst kijken: eindeloze weiden met honderden koeien en daarboven de hoge bergen en een staalblauwe hemel.”“Heb je daar dan bergen beklommen?”“Echt bergbeklimmen kon je het niet noemen, maar wij hebben wel eens een zware bergtocht gemaakt waarbij we over grote rotsblokken moesten klimmen om op de bergtop te raken.”“Hoe was het daarboven, opa?”“Dat, jongen, kan ik haast niet beschrijven. Het was oogverblindend. Ik denk niet dat ik sedertdien nog ooit zo ontroerd werd door een landschap. Zo ver je kon kijken waren besneeuwde bergtoppen en toch was het hartje zomer. Vanuit de bergen kwam een lichte bries. De lucht was zo puur. Ik denk dat ik toen mijn longen voor de rest van mijn leven heb volgezogen. ”“Waarom zijn jou ogen plots zo vochtig, opa, ween jij?”“Ach, jongen, ik had het toen en heb het nog steeds. Als iets zo adembenemend mooi is dat het je de keel snoert, zijn tranen nabij. ““Zullen wij samen eens naar Zwitserland gaan, opa?”“Misschien, jongen, misschien.”

Vic de Bourg
54 2

Ode aan Varanasi

Er zijn weinig steden die zo een indruk op me achterlieten als Varanasi. Nochtans is Varanasi redelijk toeristisch. Meestal ben ik meer onder de indruk van plaatsen waar geen toeristen te bespeuren zijn. En toch. Ik was al een aantal maanden in India. Niet voor een vakantie, wel voor een stage van 6 maanden in Chennai. Even andere oorden opzoeken deed ons deugd. Niemand van ons had kunnen voorspellen hoeveel we van Varanasi zouden houden. De drukte van de toeterende tuctuc-chauffeurs en brommers die zich zigzag een weg baanden door het verkeer, deerde ons niet. Vrezen voor je leven als je de weg overstak, deed je toch al een beetje elke dag in India. Er loopt me nog steeds het water in de mond als ik denk aan de zoete Lassi die we er dronken. Bijeengepropt in een klein kamertje genoten we van de beroemde Lassi van The Blue Lassi Shop. Enkel daarvoor zou je al terug naar Varanasi gaan. De muren waren bedekt met duizenden pasfoto's. Van mensen die er voor ons waren geweest. Honderden nationaliteiten bij elkaar gebracht op een paar muren.  's Ochtends stonden we heel vroeg op om te kijken hoe de Ganges tot leven komt. Hoewel het er meestal krioelt van de mensen, zijn er zo vroeg op de dag amper mensen te bespeuren. De normaal overbevolkte kleine steegjes vol met toeristen en verkoopskraampjes zijn nu leeg en verlaten en we lopen er zelfs ietswat sceptisch rond. De zonsondergang aan de Ganges bleef me het meeste bij. Terwijl we genoten van de zon die achter de Ganges tevoorschijn kwam, kwam er stilletjes aan steeds meer leven. Verkopers installeerden zich. Mensen begonnen zich te wassen in de meest vervuilde rivier van de wereld. Om zich te reinigen van hun zonden. Sommigen maakten van hun hand een kommetje en dronken het vervuilde goedje. Wij stonden er een beetje naar te kijken.  Er is geen groter contrast met België dan India, bedacht ik me. En opeens voelde ik me intens gelukkig. Varanasi, een stad vol dromen. Waar je een koe in de winkel ziet liggen. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Waar 's avonds rituelen worden gehouden om sorry te zeggen tegen de Ganges. "Sorry, dat we je vervuild hebben." Waar een kind je ongevraagd komt zegenen met rode verf en daarna vraagt om een duit in het zakje te doen. Al zat je helemaal niet te wachten op een zegening. Waar je op klaarlichte dag een stoet vol mensen ziet die een lijk zichtbaar door de straten dragen. Waar we varen op de Ganges en een kaars het water laten indrijven.  Close your eyes and make a wish.  Hoe je beseft dat elk land zijn eigen religies, overtuigingen en rituelen heeft. Hoe het zonde is dat mensen vaak meer kijken naar de verschillen dan naar de gelijkenissen. Hoe ik zou willen dat iedereen beseft hoe goed het is dat we anders zijn. Hoe we diversiteit moeten omarmen. Dat er nog zoveel is om te ontdekken.     

Anna De Kinder
1 0

IJzerhard & Verveine I (Fragment- literaire thriller)

De 1ste van de Zomermaand Anno Lucis 6019 1 juni 2019 Profane Tijd Guy printte Lucindes mail af, vouwde hem dubbel en stak het hoopje papier in het borstzakje van zijn hemd.  Hélène verwachtte hem om half negen voor het ontbijt. Hij startte de motor van zijn Toyota, reed in gedachten verzonken de oprit aan zijn huis af en draaide de hoofdweg op. Links van hem bevond zich de middeleeuwse rotonde, het symbool van het dorp. Guy smeekte de architect van het imposante gebouw om vergiffenis. Het spijt me, maar de tijd is gekomen dat we je geheim onthullen. Even twijfelde Guy, had hij het recht om dit te doen? Zou het hem lukken om het geheim te ontsluieren en was de wereld klaar voor deze wijsheid? Hij berispte zichzelf. Uitgesloten! Door niet te handelen, zou de informatie op een dag in malafide handen komen van organisaties met minder nobele doelen. Het is nu of nooit, bedacht hij en schakelde naar de tweede versnelling. Traag daalde hij de bochtige ringweg af die zich slingerde tussen de rotsachtige heuvels van Simiane-la-Rotonde. Tien minuten later stond hij aan het voorportaal van het 16de -eeuwse kasteel van Sint Petrus. Zenuwachtig klopte hij aan. Kon hij de inwoners van het kasteel deelgenoot maken van het geheim? Veel keuze was er niet. De toegang tot het labyrint lag in hun tuin. Hélène begroette hem hartelijk en opende de deur naar de eetkamer. De geur van koffie en croissants, vers van bij de bakker in het dorp, deed Guy watertanden. Op de gedekte eettafel stonden lekkernijen uitgestald die uitnodigend naar hem lonkten. Hoe lang was het geleden dat hij nog fatsoenlijk had gegeten? Zijn intense focus op de opdracht van Lucinde had hem uitgeput. Dagen en nachten had hij zich opgesloten in zijn studeerkamer voor het nodige speurwerk en had hij druk gemaild met leden van de Orde. Uit het aanpalende salon kwamen hemelse klanken. Klavecimbel. Johann Pachelbel’s Canon In D. Robert speelde op het 17de -eeuwse  instrument dat hij vakkundig had gerestaureerd. De muziek toverde Guy’s laatste twijfels weg. Hij was in gezelschap van de juiste mensen en vertoefde op de juiste plek. Robert sloot liefdevol zijn klavecimbel en kwam zijn gast met uitgestoken hand tegemoet. ‘Ik ben blij dat je gekomen bent, Guy. Vertel ons alles, want we zijn nieuwsgierig.’ Wat kon Guy vertellen? Eigenlijk was hij zelf zoekende naar een antwoord op een prangende vraag. Lagen er vervlogen wijsheden onder de fundamenten van dit kasteel? Hopelijk vond hij vandaag een concrete aanwijzing. ‘Mag mijn kleinzoon, Maxime, bij ons gesprek aanwezig zijn?’ Hélène keek Guy verwachtingsvol aan. ‘Natuurlijk! Indien hij de toegang tot de ondergrond kent, heeft hij recht op de waarheid. De jeugd van Simiane is onze toekomst.’ ‘Maxime is in de bibliotheek aan het studeren voor zijn aankomende examens; ik zal hem roepen.’ Een lange kerel beende de eetkamer binnen met een smartphone in zijn hand. Maxime stak meteen van wal. ‘Ik ben nooit verder gegaan dan het bevoorradingsbekken. Verderop wordt het te riskant.’ Zijn blik gleed weer over zijn smartphone. ‘Sorry,’ zei hij, ‘Ik verwacht een mail met een samenvatting van enkele hoorcolleges die ik gemist heb. ‘Je studeert geologie?’ De jongen knikte bevestigend. ‘Laatste jaar, ik zit op kot in Aix-en-Provence. Mijn grootmoeder heeft me overtuigd om een paar dagen in Simiane door te brengen omdat je een speciaal verzoek voor me hebt.’ ‘Eerst eten! Jullie hebben energie nodig voor de expeditie,’ onderbrak Hélène, ‘Tast toe!’ Guy was opgetogen dat ze het gespreksonderwerp even konden vergeten. Hij at twee croissants en enkele sneden brood, rijkelijk besmeerd met zelfgemaakte confituur ‘Prunes des Jardines, recolte 2018,’ stond op het glazen potje. De datum, deze confituur wat zou hiervan resten indien hij zijn plan doorvoerde? Nadat hij zijn laatste hap van de maaltijd had doorgeslikt, haalde Guy diep adem en begon zijn betoog. ‘Het zijn speculaties. Doch voel ik me gesterkt door mijn jarenlang onderzoek. Toen ik me tien jaar geleden in Simiane vestigde, raakte ik geïntegreerd door de architectuur van de rotonde en de structuur van het plateau waarop deze gevestigd is. Simiane heeft een rijke geschiedenis, daar moet ik jullie niet van overtuigen. Zijn blik gleed langs het 17de- eeuwse behangpapier dat in de hoeken van de kamer lichtjes krulde maar in de rest van de ruimte bijzonder goed bewaard was gebleven. Hoe oud was het kasteel? Ondanks dat het gebouw meermaals was gerestaureerd, hoofdzakelijk in de 20ste eeuw, had het zijn oorspronkelijk charme behouden. De fundamenten dateerden uit de 12de en 13de eeuw toen Venetiaanse glasblazers zich vestigden op deze site op vraag van de Provençaalse adellijke familie Agoult. Vermoedelijk, nee, het was niet langer een vermoeden; hij was er absoluut van overtuigd dat de fundamenten van dit kasteel een bijzonder verhaal konden vertellen. ‘Ik baseer mijn theorie op documenten uit het archief van Digne-le-Bain. teksten uit de 18de eeuw, die verwijzen naar geschriften uit de 12de en 13de eeuw. Deze zijn gevonden in L’Abbadie, nu bekend als de abdij van Valsaintes. De archivaris gaf me toelating om een kopie te maken. Wat me verontrust, is dat bij een tweede bezoek aan het archief de documenten spoorloos verdwenen waren. De archivaris kon ze nergens meer vinden en vermoedde dat ze zijn overgemaakt aan een geologische onderzoekscommissie van het departement. Met zekerheid kon de archivaris me dit niet vertellen, want nergens is vermeld wie de documenten heeft uitgeleend.’ Robert keek Guy argwanend aan. ‘Dus de originele teksten zijn verdwenen? Waarom?’ ‘Geen idee. De archivaris heeft voor zijn baas verzwegen dat ik een kopie bezit.’ Guy hield wijselijk zijn mond over het feit dat de archivaris een persoonlijke vriend was, die hem deze gunst had verleend als een gezworen broeder. Hij haalde de documenten uit zijn dik gevulde aktentas en spreidde ze uit over de tafel. ‘De laatste toevoegingen zijn in het Frans, maar de hoofdbrok van het document is in het Provençaals en het Latijn geschreven.’ Guy leunde achterover op zijn stoel. Het moeilijkste deel van zijn verhaal was achter de rug. ‘Achterin de bundel, heb ik een vergrote scan gestopt van enkele tekeningen uit het document. Plannen uit de 18de  eeuw, maar gebaseerd op de Latijnse aanwijzingen van de monniken van L’Abbadie. Robert reikte naar de documenten en bladerde ze door. ‘Dus, het is slechts een vermoeden?’ Maxime richtte zich tot zijn oom.  ‘Dat is het niet! Guy heeft gelijk. Ik heb de gangen gezien, zelf ben ik er nooit ingelopen. Het leek me te gevaarlijk.’ ‘Ik wil niet dat je verder gaat dan het vergaarbekken, Maxime!’ Hélène klonk ongerust. ‘Luister, Guy, je krijgt toelating om af te dalen in onze waterput. Maxime zal je leiden, maar breng hem niet in gevaar.’ ‘Dat beloof ik! Ik neem geen enkel risico, Robert.’ Maxime kwam gehaast tussenbeide. ‘Luister, Guy, ik ga regelmatig in het ondergrondse waterbekken van Simiane. Onze bron is aangesloten op het waterlabyrint. Elk voorjaar vraagt mijn grootmoeder om af te dalen, zodat ik het aansluitpunt kan vrijmaken van losse stenen en slib. Het plateau van Albion waarop de heuvel van Simiane aansluit, is een kalkformatie waarin de rivier, de Calavon, met haar zijtakken ondergrondse grotten en kloven heeft gegraven. Onze bron geeft uit op een gemetselde gang, waarschijnlijk uit de 16de eeuw en deze tunnel geeft toegang tot het vergaarbekken. In de ondeugende blik van Maxime las Guy dat de jongen meer wist dan hij aan zijn grootmoeder opbiechtte. ‘Maak je niet ongerust, Hélène, ik heb me goed voorbereid en stuur Maxime weer naar boven wanneer we het bekken bereikt hebben. Ik heb twee zaklampen, een houweel en plastic zeilen om rond me te binden indien ik door water moet waden. ‘Je hebt beide handen nodig om je door de nauwe gang te wringen,’ waarschuwde Maxime. ‘Ken je de film, a Shawshank Redemption? Net zoals de bankier die wil ontsnappen uit de gevangenis, stop ik mijn materiaal in een plastic zak, die met een touw vastgebonden is aan mijn been. Zo kan ik het benodigde materiaal moeiteloos door de tunnel sleuren.’ Robert bulderde van het lachen. ‘Je bent me er eentje, Guy!’ Je inventiviteit is schitterend. Maar iets moet me van het hart. Dit dorp is heilig voor mij. Wat je ontdekt mag niet als gemeengoed worden verspreid. Beeld je in dat we in de toekomst een massa toeristen moeten opvangen zoals de Luberon. Indien de buitenwereld een vermoeden krijgt van een onderaards gangenstelsel dat leidt naar de Heilige Graal, zijn we ten dode op geschreven.’ ‘Daar ben ik me terdege van bewust en je hebt mijn erewoord als toekomstig burgemeester van Simiane. De bedoeling van mijn expeditie is om onze vriendin Manon een uitweg bieden uit haar netelige situatie en natuurlijk het bewijs vinden voor mijn theorie. Wat we ontdekken blijft tussen ons. Het zal enkel gedeeld worden met ingewijden die de wijsheid kunnen aanwenden ter vervolmaking van de mensheid.’ ‘Van dat laatste begrijp ik niets, Guy! Je sprak gisteren aan de telefoon over een boek dat Manon gaat schrijven. Een boek brengt toch alles in de openbaarheid, niet?’ ‘Haar boek zal niet gepubliceerd worden in het reguliere circuit. Het zal enkel beschikbaar zijn voor ingewijden en uit dankbaarheid stellen we het ook aan jullie ter beschikking.  De afgelopen jaren hebben jullie Manon steeds hartelijk ontvangen in het gastenverblijf en bovendien zijn jullie de rentmeesters van het labyrint onder het kasteel. ‘Daar wil ik het even over hebben,’ sprak Hélène. ‘Het gastenverblijf is in principe volgeboekt tot eind juni. De Amerikanen die op dit moment bij ons logeren, heb ik voorgesteld om hun intrek te nemen in het kasteel. Daar was weinig overtuigingskracht voor nodig want ze zijn dol op de geschiedenis van dit gebouw. De Australiërs die in december komen, heb ik gemaild met de vraag of ze willen omboeken naar een gratis verblijf in augustus.’ ‘Bedankt Hélène, we zullen de onkosten vergoeden.’ ‘Dat is niet nodig, hou je wel aan de belofte om je ontdekkingen niet wereldkundig te maken. We zijn verheugd om jou en Manon een dienst te bewijzen en een steentje bij te dragen aan de loop van de menselijke geschiedenis.’ ‘Om eerlijk te zijn, Hélène, hebben we een bijzonder periode nodig. Van 20 juni tot 22 juni 2019. En van 21 december 2017 tot 4 januari 2018.’ Hélène staarde hem verward aan. ‘Maar Guy, die laatste datum ligt in het verleden. Vergis je je niet?’ ‘Toch niet, ik leg je dat vanavond uit en help je om dat euvel organisatorisch en administratief op te lossen.’ Guy twijfelde. Zou hij in staat zijn om deze anomalie op te lossen? De tijd bracht hopelijk raad. ‘We moeten vertrekken, Guy, vanavond gaat het regen. Je kan niet het risico lopen dat de gangen volledig onder water lopen. Kom, volg me!’ Maxime trok hem ongeduldig aan de mouw. ‘Ok, ik haal mijn plastic zak en het touw uit de auto en trek mijn bergschoenen aan.’ Enkele ogenblikken later stonden Guy en Maxime in de tuin naast de bron die schijnbaar uit het niets opborrelde in een vergaarbak. Op de grond vlak naast de bron lag een vermolmde plank. Maxime tilde hem voorzichtig op. Onder het houten luik daalde een stenen trap metersdiep af in de ondergrond. Behoedzaam volgde Guy de geoloog in de onderaardse tunnel. ‘Deze stenen trap en gang zijn redelijk recent en in goede staat. Nadien wordt het moeilijk en moeten we ons door de kalksteengroef werken, deze is heel smal en mondt uit in het centrale vergaarbekken een paar honderd meter verderop. Het bekken ligt, denk ik, onder het pleintje aan de Faubourg, het lagere gedeelte van het dorp. Aan het einde van de tunnel bind je best je materiaal aan je been, want je moet je kruipend  verplaatsen.’ Guy deed wat de jongeman hem opdroeg en bond de zak stevig vast. Samen klauwden ze zich een weg doorheen de claustrofobisch nauwe kloof. Ze vorderden heel langzaam en het putte Guy uit. Hij had moeite om de jongen bij te houden die behendig en met de nodige ervaring zich door de nauwe engte duwde. Tot zijn opluchting naderden ze inderdaad na enkele tientallen meters een ovale ruimte waarin ze rechtop konden staan. De ruimte was tientallen meters hoog, het plafond had de vorm van een gotische koepel waaraan stalactieten dropen. Aan hun voeten strekte zich een klein ondergronds meer uit dat aan beide zijden was begrensd door kalkstenen rotswanden. ‘Ik heb gelogen,’ zuchtte Maxime, ‘maar, vertel dit niet aan mijn grootmoeder. Deze gangen inspireerden me om geologie te studeren, dus mijn nieuwsgierigheid heeft me reeds verder gedreven ondanks het mogelijke gevaar. Kijk daar!’ De jongen wees richting de wand. ‘Zie je die uitsparingen in het gesteente? Deze zijn deels natuurlijk, het water heeft de wanden uitgesleten, maar ik denk dat het gesteente ook door mensenhanden is uitgehouwen. Wanneer je het stenen pad neemt rond het meer kom je uit in een wirwar van ondergrondse gangen. Daar stopt mijn kennis, want ik had tot nu geen enkele aanwijzing waar die gangen naartoe lopen en ze zijn in erg slechte staat. Indien je dat wenst, ga ik met je mee. Het is al te idioot dat ik als toekomstig wetenschapper nooit verder ben durven  gaan.’ ‘Een verleidelijk voorstel, Maxime, maar ik heb Hélène beloofd om je terug te sturen. Indien ik voor het vallen van de avond niet op jullie stoep sta, sla dan alarm. Ofwel keer ik terug, langs het pad dat je me hebt aangewezen, naar jullie tuin. Maar aan de andere zijde bevindt zich waarschijnlijk ook een uitweg. Indien mijn theorie klopt, zal jij de eerste zijn die ik meeneem op een volgende expeditie, hopelijk langs de zijde van de rotonde.’ Hij omhelsde de jongen en keek vervolgens toe hoe hij zich murwde door de nauwe doorgang waaruit ze gekomen waren. Guy rustte even uit aan de rand van het meer en haalde een kopie van het plan uit de plastic zak die tot zijn opluchting het gewroet doorheen de tunnel goed had doorstaan. Met zijn zaklantaarn belichtte hij het document en bestudeerde het voor de zoveelste maal aandachtig. Het plan vertoonde overeenkomsten met wat hij momenteel waarnam. Voorzichtig klauterde hij de steile wand op en zocht naar houvast op de glibberige stenen. Hoe verder hij zich verwijderde van het meer, hoe meer grip hij kreeg. Tot zijn verbazing steeg het pad steeds hoger tot hij opnieuw in een ondergrondse kamer terecht kwam. Uit de wanden vertrokken verschillende gangen, waarvan enkelen half afgesloten waren door stenen. Dit wordt een moeilijk karwij, bedacht hij. Hoe ga ik al dat gesteente in mijn eentje verplaatsen? Niet alleen dat, nog steeds was het een raadsel welke van deze gangen hij moest nemen. Met een geconcentreerde lichtstraal van zijn halogeenlamp streek hij de wanden af op zoek naar een aanwijzing. Nogmaals inspecteerde hij het plan. Er stond maar één tunnel getekend die zogezegd uit deze ruimte hoorde te vertrekken. Hoe was dat mogelijk? Indien hier ooit mensen, vermoedelijk de monniken, hadden gelopen dan hadden ze deze gangen  toch opgemerkt? Nogmaals speurden zijn ogen de donkere ruimte af, maar zijn lamp verlichtte enkel de delen waarop hij de lichtbundel richtte. Hij moest het grotere geheel zien. Dat kon enkel door stap voor stap de ruimte in zich op te nemen en in zijn hoofd de verschillende delen te reconstrueren tot een groter geheel. Twaalf open gangen en drie gesloten of half gesloten. Twaalf gangen dat kon geen toeval zijn. Vermoedelijk waren de tunnels door mensenhanden gesloten. Het was te toevallig dat de natuur de getallen twaalf en drie had gekozen. Maar welke gang leidde naar de rotonde? Het kompas! Dat kon hem helpen oriënteren. Hij had het vanmorgen in één van de zakken van zijn jagersvest gestoken. Waar was het oosten? Gevonden! Hij scande de oostelijke wand af. Nauwelijks zichtbaar voor niet ingewijden maar zeer duidelijk voor zijn analytische blik, ontrafelde hij een vertrouwd symbool. De meest oostelijke gang droeg een door menshanden gekerfd symbool in de sluitsteen. Het Egyptische anch-teken. Dus toch! Guy kreeg een fikse energiestoot. Hij wrong zich de tunnel in die steil en met een wijde boog trapsgewijs heuvelopwaarts liep. Guy’s longen piepten van inspanning. Maar zijn ijzersterke wil spoorde hem aan om vol te houden. Wat zou hij vinden? De gang was droog, er stond slechts een plasje water in. Wanneer hij aandachtig keek, merkte hij dat er in de vloer kleine putjes zaten, een drainagesysteem dat het overtollige water afvoerde naar de lager gelegen tunnels en waterbekkens. En dan zag hij het! Eureka! In de verte scheen een vaag licht, bijna uitnodigend. Na enkele meters bereikte hij een ander vergaarbekken, de waterbron op het binnenplein aan de rotonde. De wanden van dit bekken liepen trechtervormig samen in een nauwe zijde naar de bodem. Zodat je van bovenaf niet kon opmerken dat ze uitliepen in een ondergronds labyrint. Het vergaarbekken had dezelfde structuur als het eerste dat Maxime hem had aangewezen. Alweer zag Guy een schijnbaar natuurlijk uitgehakt pad in de rotswand. Gehaast werkte hij zich naar boven. Met zijn houweel prikte hij in de wand en duwde zijn romp in de richting van de verscholen gang die slechts een halve meter omtrek had. Met een laatste krachtinspanning duwde hij zich centimeter voor centimeter doorheen de opening. Wat als het instortte?  Niet aan denken!  Hij moest zich focussen op het hier en het nu, dat was alles wat telde. Eenmaal hij het einde van het gat naderde, zag hij een nieuw gangenstelsel. Nu waren het er zeven. Zou hij opnieuw de meest oostelijke moeten nemen? Dat zou te eenvoudig zijn. Het duizelde in zijn hoofd en twijfel maakte zich van hem meester. Hoeveel van deze gangen moest hij nog doorlopen? Hoe lang zou hij nog tegen de vermoeidheid kunnen vechten? De tekening maakte hem niet wijzer. Deze zeven gangen stonden er niet op. De laatste aanwijzing op het papier was de gang richting de waterbron aan de rotonde. Waar was hij nu? Welke kennis bezaten de wezens die deze natuurlijke grotten hadden aangewend om een ondergrondse toegang naar de rotonde te maken? Eerst had hij het oostelijk pad gekozen. Maar nu? Natuurlijk! Logischer kon het niet! De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen, waarna ze de volgende ochtend weer in het oosten opkomt. Resoluut stapte hij de westelijke gang in. Deze was voldoende ruim om rechtop in te lopen en steeg slechts enkele tientallen meters schuin bergopwaarts. Maar de gang liep dood! Zijn moed verdween. Dit kon niet waar zijn! Al die moeite voor niets! Had hij dan toch de oostelijke tunnel moeten nemen? Zijn intuïtie liet hem vast niet in de steek. Koortsachtig onderzocht hij in het vale schijnsel van zijn zaklamp de wand en het uiteinde van de tunnel. Niets te zien. Geen enkele aanwijzing. Geen inscripties. Enkel glibberig verweerde stenen! Wat een vreselijke vergissing! Er zat niets anders op dan het hele eind terug te lopen en alsnog de oostelijke gang te kiezen. Hij wilde zich omdraaien en verplaatste zijn volledig gewicht op zijn rechtervoet om rechtsomkeer maken. Onder zijn voet knerpte iets. Het klonk niet als steen, maar metaalachtig. Metaal? Hier? Hij bukte zich en keek onderzoekend naar de grond waar hij voor het laatst zijn voet had neergezet. Onder een dikke laag stof die hij met zijn bergschoen had weggevaagd, lag een grote metalen ring. Zo te zien honderden jaren oud en aangetast door oxidatie. Met zijn houweel geritselde hij de rest van de stoflaag weg zodat de volledige ondergrond zichtbaar werd. Hij voelde een houten luik dat zich langzaam maar zeker aftekende onder de centimeters dikke stoflaag. Het massieve eikenhout had de tand des tijds beter doorstaan dan de metalen ring. Hij trok voorzichtig aan de ring. Met een diep krakende zucht gaf het luik mee. Onder het houten luik liepen stenen treden die toegang verleenden tot een ondergrondse tempel. Guy kon zijn ogen amper geloven. Hij stond in een exacte kopie van de bovengrondse rotonde in miniatuurvorm, deze was slechts enkele vierkante meters groot. Twaalf ornamentale zuilen die een spiraalvormig koepelgewelf ondersteunden, maar het oculus ontbrak. Of toch niet? De nok van de koepel was zo te zien dichtgemetseld. Centraal in de tempel stond een bizar mechanisme. Een rad met twaalf tanden, het deed hem denken aan de oude persen die in de Provence gebruikt werden om olijven te pletten tot olie. Hij was er vrijwel zeker van dat het mechanisme een andere functie had. Twaalf tanden? Zijn theorie klopte als een bus. Hij had niet alleen de gangen gevonden maar ook de ondergrondse tempel! Hij moest de grootmeester, Lucinde, waarschuwen. Met zijn smartphone nam hij een foto en maakte aanstalten om terug te keren. Wacht eens even, had deze ruimte misschien een uitgang? Nu al de fragmenten van zijn hypothese op zijn plaats waren gevallen, durfde hij ook te hopen dat deze onderaardse tempel een opening had naar de toegangspoort van de middeleeuwse omwalling rond Simiane. Deze omwalling bestond niet meer, maar de toponymische naam La Brèche was behouden gebleven en verwees naar de oude poort. Anno 2019 staat op de ruïnes van de omwalling de Provençaalse mas La Brèche van de familie Dautry. Jaren geleden had monsieur Dautry hem gevraagd om samen poolshoogte te nemen in zijn kelder. Monsieur Dautry vermoedde dat er onder zijn kelder oude gangen liepen, want de vloeren klonken hol. De veronderstelling van monsieur Dautry was niet uitzonderlijk, bijna al de kelders in het middeleeuwse heuveldorpje Simiane hebben een dubbele bodem. Maar bijna niemand neemt de moeite om te onderzoeken wat er zich onder hun voeten bevindt. De enige uitleg die de inwoners zichzelf gunnen, is de ondergrondse loop van de Calavon, de rivier die het dorp voorziet van drinkbaar water tijdens de kurkdroge zomers. Wie had ooit durven vermoeden dat zich in deze onderaardse gangen eeuwenoude geheimen verscholen? Guy danste een vreugdedans. Al die jaren van naarstige studie en opzoekwerk in archieven hadden zijn vruchten afgeworpen. Zou er een toegang zijn naar de kelderruimte onder La Brèche? Vermoedelijk wel, maar het zou onmogelijk zijn om deze te openen. Door de jaren heen was de toegang door verschillend bouwlagen volledig afgesloten. Er zat niets anders op dan op zijn voetstappen terug te keren. Maar Guy had vleugels gekregen. Hij had de poort naar de hemel ontdekt. De toegangspoort naar de sterren.

ManonvandeBron
14 0

IJzerhard & Verveine II (Fragment- literaire thriller)

Renaissance Gisteren heb ik heel de nacht geschreven. Dit boek moet af voor mijn verjaardag. Maar hoe oud word ik? Ben ik nu drie, vijf of zeven jaar? De tijd is mijn slaaf, leerling, gezel en meester. Hij vertelt me dat ik haast heb. Mijn buurvrouw vereenzaamd zoals iedereen in deze tijden. Ik nodigde haar uit voor een borrel in de tuin onder de geurende seringenboom. ‘Meen je dat? Oh, wat ben ik blij, want ik heb gezelschap nodig. Tot morgen,’ stuurde ze via Messenger. Heel de ochtend haastte ik me om de sporen uit te wissen van mijn schrijftrance, de vuile wijnglazen, een uitpuilende asbak, de resten van een opgewarmde maaltijd. Schrijven is verdwijnen uit de realiteit, je lichaam verwaarlozen in een pijnlijke gevangenis achter je computer. Het was middag toen mijn buurvrouw opbelde. ‘Ik heb me bedacht. We mogen niet afspreken. In jouw tuin kunnen ze ons zien zitten. Stel je voor dat we een gasboete krijgen.’ Ik respecteerde haar keuze, ieder zijn manier om mentaal te sterven. Daarom trok ik mijn voordeur dicht en liep naar de Grote Markt. Midden op het plein zette ik me op de rand van de fontein. Aan de gevel van het stadhuis wapperden verfomfaaide witte lakens als eerbetoon aan de frontsoldaten van de zorgsector die elke dag strijden tegen de nieuwe vijand. Van ver zwaaide een vriendin vanop het verlaten terras van haar restaurant. ‘Hoe gaat het met je? Ben je het nog niet beu?’ Kotsbeu zijn we het, de gedwongen eenzaamheid, al onze vrijheden die zijn verschrompeld in deze oorlog tegen een onbekende vijand. Maar ik heb nog één vrijheid; mijn pen. Er rest me nog één hoofdstuk te gaan. Het laatste dat ik steeds heb uitgesteld. Door het voor me uit te schuiven, blijf ik ademen en ben ik geen moordenaar. Zolang dit hoofdstuk niet geboren wordt, ben ik onschuldig en slechts een onschuldige passant in de wereldgeschiedenis. Wanneer ik het op papier brandt, eindigt alles. Dan kiest de geschiedenis hopelijk de beste versie van zichzelf. Ik heb notities van de gruwelijke feiten, een versie in de profane tijd, in de maçonnieke tijd en nu herschrijf ik het in de retrotijd. Lucinde had me bij ons afscheid in Simiane een lederen koker meegegeven. Het was een brouwsel van Michel. Een blauwe en een rode pil, onschuldig op zichzelf, maar met elkaar vermengd veranderden ze in een gifbeker die ik moest schenken om de Orde te redden. Nog steeds is er de twijfel of ik blind orders volgde of net gekozen heb om vrij mijn levensloop te kiezen. Er zijn de beelden in mijn hoofd; geen feiten maar flarden van de route van één van de tijdsdimensies. Ik ben een moordenaar in één van de ruimtekrommingen van het universum. De moord voltrok zich op het feest van Madeleine. We hadden de tafel feestelijk gedekt met porselein uit Limoges en Philippe had zijn kooktalent aangewend om ons te verwennen. De abt had zijn beste fles uit de kelder gehaald, een fles bubbels uit de abdij van Haute Combe. Na de maaltijd werden we zoals gebruikelijk verwacht in het oratorium voor filosofisch overleg. Ik treuzelde en bood aan om koffie en gebak uit de keuken te halen. Ik stapelde de kopjes en de onderbordjes. In één van de kopjes goot ik de inhoud van Michels pillen en roerde stevig tot beide substanties zich vermengden. Tot mijn opluchting was het goedje kleurloos. Het leek alsof de kopjes net waren omgewassen onder de kraan. Voorzichtig liep ik met het dienblad naar het oratorium en zette het neer op het dressoir dat het verst verwijderd was van het salon waarin de kloosterlingen waren neergeploft. Hitsig discussieerden ze over de verschijning van Madeleine. Er was de Rastafari met zijn vrolijk gekleurde muts, de boeddhist met een sereen witte broek boven zijn blote voeten en de hindoe in een okergeel gewaad; het symbool van zijn geliefde India. Allen waren ze blind getuige van mijn letaal dessert. ‘Voor mij zonder suiker, puur zwart, bedankt.’ Die wens herkende ik en zou ik respecteren. Armands zwarte koffie zou zijn laatste worden. Zijn gifbeker bewaarde ik voor het laatst. Volgens de regels van de etiquette bediende ik eerst de abt, dan Frère Hôtelier, dan de vrouwen en tot slot de mannelijke retraitanten. Armand knipoogde. ‘Merci, c’est très gentil.’ Frère Hôtelier wees naar de lege stoel naast hem. ‘Schuif aan, Manon en vertel ons over het Belgisch bier. Heb jij enig idee hoeveel soorten Trappist er bestaan?’ Ik kon niet meer tellen en al mijn kennis was vervlogen door mijn instinct om te doden. Daarom deed ik alsof ik me verslikte in de Franse taal, begon te stotteren, zocht naar woorden en sprak in tongen. Gisèle verloste me van mijn spraakangst en vertelde over vergiffenis en oordeel. In de ochtend was er een man in haar boetiek verschenen. Hij wilde olijfolie en zeep, die de paters vervaardigen, om cadeau te doen aan goede zielen die hem hadden gered. De dag voordien had hij motorpech gehad omdat hij zonder benzine was gevallen. Hij stapte uren en ging aanbellen aan een huis dat toebehoorde aan vluchtelingen. Hij kreeg niet alleen gratis brandstof maar ook eten en drank. De abt stond recht, zegende de koffie en deelde gebakjes uit. Iedereen dronk, maar Armand liet zijn koffie onaangeroerd staan. Hij was nog steeds druk in gesprek. ’s Morgens had een retraitante het lef gehad om te vragen waarom de vrouw gedoemd is om in pijn te baren. Nu haalde Armand de Bijbelteksten aan die volgens hem illustreerden dat Jozef wordt voorgesteld als de man van Maria en niet omgekeerd, zijnde dat Maria de vrouw van Jozef was. Volgens Armand het ultieme bewijs dat de vrouw wel degelijk een bijzonder plaats krijgt binnen het christendom. De vrouw die het lef had gehad om de erbarmelijke rol ter sprake te brengen, gniffelde. ‘Gelukkig heb ik Simone de Beauvoir gelezen, Le Deuxième Sexe. Dat heeft me meer wijsheid gebracht.’ Armand probeerde zijn woede te verzachten met koffie. Slechts een halve seconde bedacht ik me en wilde de koffie uit zijn hand rukken. Maar het was te laat. Hij slurpte gretig en gaf me een compliment. ‘Je zet goede koffie; lekker smeuïg.’ Er gebeurde niets, hij snakte niet naar adem en viel niet morsdood op de plavuizen. Hij bleef praten over zijn wens om Frankrijk te bevrijden uit de macht van vrijdenkers en republikeinen. ’s Nachts hoorde ik geroezemoes op de binnenplaats. Een helikopter vloog over het domein en landde in het open veld achter de groentetuin. Om me te wapenen tegen de herrie en het gedaver trok ik mijn laken over het hoofd. Ik onderdrukte mijn nieuwsgierigheid en weigerde te gaan onderzoeken wie in nood was. Ik wist wie stervende was en dat schuldgevoel sloeg een gat in mijn wil. In de late ochtend, pas na de sext durfde ik mijn celdeur te openen. Gisèle zat op het muurtje te roken. ‘Wat is er gebeurd? Ik hoorde gestommel, maar was te moe om op te staan.’ ‘Armand is vannacht onwel geworden. De pompiers uit Forcalquier hebben hem met de helikopter naar het ziekenhuis in Digne gevlogen.’ ‘Toch niet erg?’ Mijn stem klonk gebroken, mijn toneelstuk was perfect. ‘Tijdens de sext hebben we voor hem gebeden, het komt wel goed. Hij heeft een hartaanval gehad, maar volgens de abt gaat het nu beter met hem. Armand is een workaholic en hartpatiënt. Maak je maar geen zorgen.’ Maar dat deed ik wel. Armand moest sterven. Dat was mijn opdracht en ik had gefaald. Mijn tijd was op. De week in het klooster was verstreken. Ik dweilde de vloer van mijn cel, trok de lakens van het bed en pakte mijn bezittingen in. Mijn cel was opnieuw kaal met slechts een eenvoudig eenpersoonsbed, een klein houten bureau met daarop een Bijbel en een leidraad met de regels van Benoît, een oncomfortabele stoel en een kruisbeeld aan de wand met gewijde palm. Ik poetste de badkamer, haalde mijn haarplukken uit de afvoer van de douche, blonk het emaille van het toilet en maakte de vuilnisbakjes leeg. Er was geen spoor meer van mijn verblijf in het klooster. Ik reed mijn auto de binnenplaats op en laadde mijn bezittingen in de koffer. Philippe zat onder een olijfboom te gluren en wenkte me. ‘Je was toch niet van plan om te vertrekken zonder afscheid te nemen? Ik heb iets voor jou.’ Ik verwachtte het boek met de inscriptie om me aan te sporen om te schrijven. Maar hij schoof zijn bedelarmband van zijn pols. ‘Zoals beloofd!’ Geheimzinnig fluisterde hij mij in het oor: ‘Deze winter ga je niet naar de Verdon!’ Ik schrok. ‘Ben jij Christophe uit Comps-sur-Artuby?’ ‘Onthoud dit mijn zuster, elk levend wezen heeft zijn evenbeeld in schakeringen die ontstaan uit de geboorte van de verschillende tijdsdimensies. Maar ik ben mezelf in het nu, hetero, kok, bon vivant en rokkenjager. Het gaat je goed. We zien en horen elkaar ooit weer als de sterren het willen.’ ‘Is Armand dood?’ ‘De tijd zal beslissen of hij zich definitief zal schikken naar de scheppend kracht van de menselijke geest.’   ...                

ManonvandeBron
6 0

Locatietheater - op de camping

Gemiddeld één nacht op drie poot ik mijn zeilen kijkhut neer in een beschermd reservaat. Om daar ongegeneerd het menselijke theater gade te slaan. Nog voor het fluwelen doek openzwaait, komt hij de scène al op gedrenteld. De mens. Halfnaakt met veel borsthaar, getooid in zwart boxershort en goedkope teenslippers, een strandhanddoek rust op zijn schouder. Hij improviseert fluitend een onbeduidend wijsje wanneer hij op het met houtsnippers aangelegde kronkelpad luidruchtig één voor één alle tentjes passeert.  Altijd kraait wel ergens een haan, in het sanitair krijgt zijn eigen vroege vogel het hoogste woord. Ritmisch klateren krachtige stralen tegen het gebarsten porselein. Daarna steekt de protagonist een sigaret op en sloft vijf passen naar het dichtstbij gelegen douchehok waar hij zijn peuk door de goot spoelt. Wanneer het warme water stroomt, verkent hij uitvoerig de akoestische reikwijdte van al zijn lichaamsholten. Hij rochelt en reutelt, blaast en gorgelt, snottert en hoest. Schraapt en spuugt, knettert en schalt, wat is het heerlijk om koning van de schepping te zijn. De regie overdag is vaak voorspelbaar. Meestal verpoost de vrouw, niet zelden van respectabele leeftijd, in haar ligstoel om haar achterstallige society magazines bij te werken. In een actiever moment lost ze legpuzzels op onder de shelter. Vier keer per dag wrijft ze met een schotelvod de plastieken opklaptafel proper terwijl haar man uitvoerig de trekhaak inspecteert. Enthousiast worden sporten beoefend die in eigen land nooit worden uitgeprobeerd. Petanque natuurlijk, met een lauwe Pastis want ijsklontjes hebben ze niet in de caravan. Badminton waarbij enthousiast wordt gekraaid telkens een raket toevallig het pluimpje raakt. En schaken met grote stukken op een aangelegd speelveld waarbij ze de regels niet kennen dus dammen ze maar. Tragedie is er pas ‘s avonds. Wanneer huilende kleuters van de speeltuin moeten geschraapt, de onhandige dochter haar bord spaghetti laat vallen en er van vrouwlief geen nieuwe fles wijn op tafel mag. Wanneer alcoholisch geïnspireerde filosofische gesprekken ontaarden tot vlammende burenruzies en de slechtst bespraakte er met zijn SUV vandoor raast. Pas als het slapenstijd is, zet de Duitse figurant een opgenomen Duitse komedie op en proest hij het telkens uit op aangeven van de lachband. Als ook de allerlaatste lichten van de campers uitgaan, opent de Filipijnse familie, centraal op de camping, het verjaardagsfeest van hun kleine. Als verjaardagscadeau krijgt de tienjarige zoete taart en luide iPad-muziek en ritmisch handgeklap maar eigenlijk wilt hij gewoon wat ook de rest van de camping wil. Slapen.

Cédric Raskin
7 1

Ik was pelgrim in 2019 (#5)

Nadine stapt liefst gewoon op de verharde weg. Alles bij haar doet pijn. Haar schouders vloeken, haar knieën zeuren en haar voeten klagen. Maar ze hoort het allemaal niet want Nadine is doof. In gebarentaal vertelt ze over haar pijn, die haar tien jaar jongere man Martin voor mij vertaalt naar woorden. Aan de hand van louter passages uit de Bijbel. Op de soundtrack van de Cammino sluimert het slapende platteland. Verlost een wakkere haan de frisse morgen uit de heldere nacht, kruipt meneer pastoor geeuwend uit zijn warme ledikant en luidt traag de zware bronzen kerkklokken. Volgt het ochtendlijke gekwetter van vroege vogels aan hun ontbijt, het eerste ruisen van de wind. Kraken dikke oude bomen, klateren kleine beekjes en diepe rivieren. Vertellen de hoge wijze bergen, zwijgen de meren, snerpt het steengruis ritmisch onder je schoenen. Zoemen de insecten, fluit de wind, blaft iedere hond in elk dorp dat je binnentrekt. Net voor je wegzinkt in de idylle haalt de realiteit je in. Suist een autosnelweg aan de horizon of plots heel dichtbij. Tuft een oude ronkende dieseltractor moeizaam in eerste versnelling een zanderige helling op. Rijden gammele witte camionettes over verlaten Franse wegen. Zoeft achter de heuvel een sneltrein voorbij en doorbreekt een formatie F16’s krakend de geluidsmuur. In Zwitserland cirkelt elke dag een helikopter boven je hoofd, in Italië brommen, snorren, schetteren, scheuren en knallen moto’s en opgefokte wagens door elkaar.  De kleine zuiderse man vermaakt zich met bosmaaiers, kettingzagen, bromfietsen en hogedrukreinigers. Bouwt langs rivieren en kanalen grote raffinaderijen om zijn zware pruttelende vrachtschepen aan te meren. Op het veld verpotten landbouwbedrijven hun luidruchtige 19de-eeuwse installaties en metselen er stallen en gebouwen rond. Elk boerendorp heeft haar eigen lawaaierige smederij. Vakmannen smeden er luide koperen bellen en leggen ze daarna te drogen in een wei. Om ze niet kwijt te raken, binden ze er een koe aan vast die er de hele dag mee rammelt.

Cédric Raskin
4 0

Ik was pelgrim in 2019 (#4)

Na de avontuurlijke afdaling door het herfstige loofbos, langs lieflijke kapelletjes en een aftellende reeks stenen kruisbeelden, bereik je via een hobbelige Romeinse heirbaan het pittoreske Pontremoli. De kathedraal klokt vier uur in de hete middagzon wanneer ik het klooster binnenstap om er naar een bed te vragen. Mijn lijf snakt naar een douche, mijn kleren naar een bad, mijn maag naar een stevige maaltijd. Mijn handschrift op het registratieformulier evoceert bij de zuster een heuse religieuze ervaring. Ze roept ‘oh my god’ wanneer ze de kleine hoofdletters ziet en promoveert me prompt tot kunstenaar. En wellicht ben ik ook muzikant? Gitaar, beken ik, en ze begint verheugd voor mij te zingen. Uit volle borst, voor heel de gang, meer dan tien minuten lang. Indrukwekkende stukken opera, de Casta Diva, een volledig vers Gregoriaans en het refrein van een Napolitaans volkslied. Haar hoge stem past uitstekend bij de jonge ogen waarmee ze me bij het zingen indringend aankijkt. Het is een magisch moment. ‘En nu is het aan jou, ragazzo!’ Ik lach onwennig, maar ze meent het. Uit respect schuif ik mijn gêne opzij, haal mijn zangstem uit mijn rood-wit geblokt ruitjeshemd, schuif mijn hoed op mijn hoofd en trakteer haar enthousiast op de eerste verzen en het refrein van ‘Time’s a-wasting’, dat al enkele dagen in mijn hoofd zindert. Zo galmt op een hete maandagnamiddag een Belgische Johnny Cash door de akoestisch versterkte kloostergang. De zuster knikt me goedkeurend toe, kirt ‘bravo bravo’, kust galant mijn rechterhand en viert het moment door een extra stukje Bach in te zetten.

Cédric Raskin
13 0

Ik was pelgrim in 2019 (#3)

Ik beken. Ook al versta ik hen zelden, ik heb een zwak voor Italianen. Ze spreken geen woord dat niet in hun Italiaanse woordenboek staat, maar krijgen wel altijd alles uitgelegd. Vertalen hun epicuristische levensfilosofie naar vuistdikke menukaarten, strooien daar parmiggiano over, noemen het la dolce vita en degusteren het met een grote karaf vino rosso die ze voortdurend bijvullen. Hebben ze een probleem, delen ze dat met heel de wereld op het terras en roken ze hun blues uit het lijf met tien sigaretten na elkaar. Stellen ze het goed, doen ze exact hetzelfde. Ik hou ook van de brave senioren die de ostello’s beheren. Bejaarde vrijwilligers met te veel tijd die hun verantwoordelijkheid te serieus opvatten. Van de licht autistische huisbewaarder in Costamezzana die de twee enige huisregels minstens vijf keer dwangmatig herhaalt. Van de flamboyante signora iets verderop, die 79 jaar jong is en bij minstens dertig graden rondfladdert in een donkerroze satijnen feestkleed. Van haar slechtziende echtgenoot die in de donkere bibliotheek van het huis mijn credenziale afstempelt met zijn zonnebril op. In de enige straat van Sivizzano waakt een gesloten kerk, daartegenaan leunt een gewelfd klooster waar de pelgrim kan overnachten. ‘Maar volgende keer op voorhand bellen’, wijst Elisabeth me terecht. Dan had ze kunnen vertellen dat het enige café in de buurt gesloten is, en er geen eten is voor vanavond. Ook al kan ik best een avond vasten, ze kan de gedachte van een lege maag niet aan. Een kwartier later komt ze de buitentrap af met 500 gram gedroogde pasta, drie tomaten, een bokaal rode pesto, een kom parmiggiano en wat look en basilicum. Een pelgrim mag geen honger lijden, knipoogt ze.

Cédric Raskin
3 0

Ik was pelgrim in 2019 (#1)

MacGyver lijkt niet eens op die van op tv. Ik zie hem voor het eerst wanneer ik de kamer binnenstap. Hij zit op het onderste bed van een stapelbed, met zijn rug naar me toe. Het hele bed heeft hij omgevormd tot een kleurrijke tweedehands boetiek, met drie paar hangende sokken, dure sportieve merkkledij aan aparte kleerhangers, een uitgewrongen handdoek en zelfs een stuk tentzeil. Zonder zich om te draaien vertelt hij hoe graag hij kampeert, hoeveel zijn rugzak weegt en hoeveel pelgrimstochten hij al heeft afgewerkt. Ondertussen wrijft hij zijn benen in met een balsem die ik twee verdiepingen lager al rook. Er is ook een oude Bretoen in de kamer, met een hardvochtig gezicht, getekend door de zeewind. Hij groet mij kort en beleefd, zet zijn reisgids opzij, staat op van zijn bed. Stapt naar het midden van de kamer en trekt daar al zijn kleren uit, ook zijn boxershort. Poedelnaakt drapeert hij alles zorgvuldig op de leuning van een stoel en kruipt dan in zijn slaapzak.  Dit zijn de Compostela-pelgrims. De échte, die op elke tocht hun normen en zeden verder uitpuren. Die geen jaar overleven zonder blaren en Spaans grind onder hun schoenen. Ze hebben nog net geen tattoo van een basiliek op hun borst, alle andere clichés kloppen wel. De verstelbare wandelstokken, de afritsbare broeken, de stinkende tubes zalf voor de voeten. Het nachtelijke gekras van IKEA-potlood in kleine notitieboekjes, het oneindige geritsel in de rugzakken, de bungelende hoofdlampjes om hun nek. Ze vinden als eerste het stopcontact in elke kamer en weten tot op de komma precies hoeveel kilometer ze elk jaar en elke dag hebben gestapt. Hebben anekdotes over élk Spaans gehucht en geven ongevraagd advies over het beste schoeisel, mocht je plots van schoenen willen veranderen.

Cédric Raskin
7 1

Een Sprookje van een Genocide

Er waren eens een stel achterlijke “tornadomongolen”, die zich rustig door wie dan ook konden laten misbruiken en op laten blazen. Zulke mafkezen vragen er natuurlijk om, om de meest educatieve “tornadoproeven” op vliegtuigen met zich te laten houden. Je hoefde hen alleen maar de plank mis te laten slaan, om een vliegtuig demonstratief door een tornado te laten slopen. Het toestel verloor hierbij een vleugelhelft en kwakte ondersteboven vlakbij een chemisch industrieel complex neer. Geluk dat ze hadden, niet te geloven! Als het op dat complex neer was gekomen, waren er zeker honderden van de medewerkers daar omgekomen. De wijde omgeving had kunnen worden opgeblazen door de brandende pijpen van zo’n opgeblazen complex. Tot in naburige steden op 15 kilometer afstand hadden ze nog dekking moeten zoeken. En dan hebben we het nog niet eens over een kettingreactie via naburige industriële complexen. Het mooiste van alles was, dat ze dergelijke experimenten met hen niet eens konden geloven. Het had echt geen zin om de lokale autoriteiten er de dag erop opmerkzaam op te maken. De wijze waarop ze in trance konden raken van zo’n “defectmirakel” leende zich er ook nog voor om alle defecten nog eens statistisch goed aan te tonen en er werden ook nog een tiental nog niet opgevallen gebreken en emotionele conflicten met vliegrampen doorgelicht. Turven kon je deze dag in dag uit. Na een paar honderd vliegrampen was het toch wel bekeken en konden de experimenteel verkregen resultaten wereldwijd aan de autoriteiten worden doorgespeeld. Deze snurkten natuurlijk nog, wat telkens een fraaie “vliegrampshow” opleverde, als het hen onder de neus werd gewreven. Van het onverantwoordelijk rondvliegen zouden ze wel eens last kunnen hebben gekregen van een “transportpandemie”. Dagelijks stortte er wel ergens een sportvliegtuig neer, en twee keer of meer per week was er wel een verkeersvliegtuig de klos, om over de onschuldige slachtoffers maar niet te spreken. Met zulke achterlijke idioten kon je pas een mooi “vliegrampenwapensysteem” ontwikkelen, waarmee je de hele wereld onveilig kon maken. Het kon hen toch allemaal niets schelen, en kwamen daar wel uitermate eerlijk voor uit in de social media. “Who cares?!” was dan ook geen uitzondering, hoe uitermate debiel het ook over moest komen. Het bestrijden van een transportpandemie werd zo wel een koud kunstje, ook al wilde deze niet echt wegebben. Als je het bij een rechtszaak aan de orde stelde, ook al ging het over iets onbenulligs als het vooruitbetalen van de huishuur, konden zulke mongolen alleen maar met een “snuff remake” van een befaamde vliegrampscène uit een bioscoopfilm aanzetten, en de ene na andere hoofdstad met hun culturele onnozelheid op blijven blazen. Hun eigen hoofdstad was natuurlijk het op één na eerst aan de beurt. Zo’n gerezen crisis met een transportpandemie verkreeg namelijk altijd eerst een climax, een anticlimax, een afrekening en een verstrooiing ervan, als er weer een keer stront aan de knikker was. Bij de luchtvaart kwam er dan eerst een gigantische ramp voor met twee vliegtuigen, zoals op Tenerife in 1977, waarna de bal als bij een flipperkast weer terugsloeg bij de bron van de verstoring. Hierna volgde dan een wereldwijde verdelging van de schuldigen met de snuff remakes hiervan, totdat de verstoring zich weer oploste met een vliegramp tegen een berg of zo, waarna het voor een tijdje weer rust en vrede was in de Koude Oorlog met al diens op elkaar en iedereen gerichte atoombomsystemen. Je blijft wel lachen met zulke achterlijke idioten, die alleen maar met de ene na andere fraaie “vliegrampshow” aan konden komen zetten, in plaats van een keer voldoende aandacht te schenken aan het veilige gebruik van de toestellen in het luchtruim. Ze zullen zich wel eeuwig af blijven vragen hoe ze de plank toch zo demonstratief en educatief mis konden blijven slaan, waarna ze er nog bij konden blijven dat het allemaal zo hoorde ook. Voor een sprookje wel aardig, maar was het geen regelrechte genocide?!Uit academici geronselde terroristen brachten gelukkig nog verlichting door de economische club, die in feite verantwoordelijk kon worden geacht voor al deze nonchalance, vakkundig op te blazen met u raadt het al: vliegrampen. Ze verwachtten er uiteraard geen medaille voor, dus dat was een reden te meer om zelf ook bij die rampen om te komen. Academici kunnen wetenschappers, die de plank alleen maar zo tragisch mis kunnen blijven slaan nou eenmaal minder waarderen dan het economische canaille, dat de wereld alleen maar zo goed mogelijk op hoefde te blijven lichten met al hun zwendelpraktijken. Werden degelijke wetenschappers niet alleen maar met behulp van de media gedemoniseerd tot terroristen als ze hun minder vaardige collegae de plank demonstratief mis lieten slaan?! Hoe minder de commerce last had van zulke theoretisch onderlegde figuren, hoe beter ze de wereld al hun sjoemelsoftware aan konden smeren, dus deden ze er alles aan om hen in diskrediet te brengen en te saboteren. De autoriteiten hingen er wel de nergens van af wetende “tornadolellebellen en –hufters” bij uit met hun handje achter de rug, alsof zulke gruwelijke experimenten met vliegrampen aan hun aandacht hadden kunnen ontsnappen, nadat ze ervan op de hoogte waren gebracht. De één hoefde de plank alleen maar nog beter mis te slaan dan de ander, om vervolgens als de meest achterlijke idioten een lijn te blijven trekken in onze rechtbanken en parlementen. Dat het verkeerd met zulke idioten af zou lopen leed weinig twijfel ook al bleven ze tot het laatste toe geloven, dat al hun zwendelen hen een mooie toekomst zou kunnen bezorgen, zoals bij het meeste geboefte het geval was. Een virus richtte via de luchtvaart uiteindelijk over de hele wereld een soortgelijk bloedbad aan. Eindelijk wist men weer wat een pandemie was, zoals een pandemie van de Spaanse Griep na de eerste wereldoorlog voor veertig miljoen dodelijke slachtoffers over de gehele wereld kon zorgen. Wat kan zulk onverantwoordelijk wangedrag toch alleen maar op een uitermate vervelend staartje rekenen?!Als je dit bijvoorbeeld op zo´n situatie als de “Val van Srebrenica” projecteert, begrijp je waarvoor luchtsteun uitbleef, terwijl duizenden mensen dan zouden kunnen worden geëxecuteerd ondanks het toeziend oog van de blauwhelmen. De mensen achter die blauwhelmen hadden dankzij hun militaire dienstplicht een vooralsnog geheim “vliegrampenwapen” in handen weten te krijgen, waarvan ze alleen maar dankbaar misbruik hoefden te maken om de wereld naar hun hand te kunnen zetten, ook al kostte dit menig “maatje” daarbij het leven. Rijk van de commerce en kampioen worden was alles wat zulke leugenachtige, dankzij de innovatie oversekst geraakte beesten nog voor ogen hadden. De Olympische Spelen konden hen daar slechts in steunen en waren daar dan ook een hoogtepunt van met al het erbij bedreven drugsgebruik, waarvoor menigeen gestraft moest worden. Die spelen waren een uitvinding van de bevolking rond de Middellandse Zee, waar de hele wereld zo naïef mogelijk vol van kon geraken. Wie zou er nog vertrouwen moeten kunnen hebben gehad in mensen, die de wereld met vliegrampen op hoofdsteden te barsten konden blijven liegen niets van zulke educatieve tornadoproeven op vliegtuigen te hebben gemerkt, en daarbij hun eigen hoofdstad allerminst hoefden te ontzien?! Via alle hierover voorgelichte ambassades zullen ze wel beter hebben geweten. Uiteindelijk hebben een stel leugenachtige beesten elkaar hier alleen maar lekker lopen uitmoorden en compromitteren, en wie zou daar niet alleen maar blij om mogen zijn en in diens vuistje om mogen blijven lachen?! Het doen rijzen van de moraal van de ander wil die van de onszelf wel eens verlagen, wat via deze spelen wel eens diens wrange vruchten af zou kunnen hebben geworpen. De beestachtige stomheid warmee de natuur en daarmee de sport verheerlijkt kan worden, komt dan ook het “fraaist” tot uitdrukking in die spelen voor gehandicapten, waarin mensen met minder ledematen tegen elkaar in worden gezet voor al die mooie medailles. Wat een genante beesten zo’n schijnheilige, krankzinnig achterlijke maatschappij al niet kan creëren! Vlak voor zo’n evenement leek de rampzaligheid van de luchtvaart altijd weer hoogtij te kunnen vieren. Zo kon een in een oranje hoed verstopte vlo op het hoofd van zo’n misbruikt “vliegrampenmeesterbrein”, de uitslag van een wereldkampioenschap voetbal in de finale wel eens kunnen hebben bepaald. Hoe eerder een eind kwam aan zo’n maatschappij van gewetenloze uitbuiting en misbruik, hoe beter dit voor de mensheid was. Met zo’n Coronavirus heeft de Natuur daar toch wel een stevig handje bij geholpen, naast het helpen opblazen van zulk tuig in volle vlucht. De media moeten te goed voor een botsing der werelden kunnen hebben zorgen, zonder daar de verantwoordelijkheid van te hebben willen en hoeven dragen. Waar ze al geen reclame voor konden mogen maken, en wat voor persoonlijkheden ze al niet naar het leven mochten staan met hun paparazzi en demonisering van degelijke personen. Had een wetenschapper, die fabrikanten en zijn voor hen werkende collegae de plank zo demonstratief en educatief mis kon laten slaan nou niet een medaille moeten ontvangen, in plaats van als een aan hersenschimmen lijdende terrorist in de krant te worden afgeschilderd, zonder dat een dergelijk treffen aan het licht werd gebracht?! Wat kon toch een nog grotere bom hebben opgeleverd, dan het ontdekken en experimenteel aantonen van een defect in conventionele vliegtuigen bij de “vliegrampenballon” van zo’n zwendelzieke samenleving?! Daar moest zelfs zo’n experimentele ontploffing van zo’n waterstofbom als de “Tsaar” in de hogere atmosfeer nog het nakijken bij geven, ook al ging diens drukgolf op voor mensen op de grond onmerkbare wijze driemaal de Aarde rond. Vier decennia later waren de mensen nog steeds te achterlijke tornadomongolen om zich bewust druk te kunnen maken over zulke tornadoproeven op vliegtuigen, met alle wereldwijde “tornado- en orkaanexplosies” van dien, zoals met Katrina bij New Orleans. Ook een poëtische publicatie hierover met een gedichtenbundel in zowel het Engels als het Nederlands mocht niet baten, behalve dat het land dat het toch publiceerde de jonge verrezen Europese Unie weer wenste te verlaten. Ondanks alle publieke voordrachten kon het toch slechts summiere aandacht verkrijgen van de bevolking, en bleef het bij een lokale tegen de autoriteiten gerichte rel, die op zo’n voordracht volgde. Wie zal zulke tornadomongolen ooit een keer normaal kunnen krijgen?!  

Maurice_Tornadi
67 0

De twee reizigers

Twee reizigers stonden aan de ingang van een grot. Over de grot wisten ze eigenlijk niet zoveel. Elke omwonende had er een andere mening op na en een kaart bestond al helemaal niet. Desondanks had één van de reiziger, reiziger O., had het avontuur al jaren proberen voorbereiden. De reiziger had zakken en zakken aan verhalen verzameld die nu in een blauwe rugzak loeihard op reizigers magere schouders wogen. De verzameling was zo groot geworden dat de reiziger al snel had besloten dat het geen nut had de rugzak nog af te doen. Als de reiziger iets uit de rugzak nodig had, hief die de arm om de schouder om zo van bovenaf het laatste toegevoegd document eruit te grissen.  Toen de reiziger daar voor de donkere ingang van de grot stond, voelde O. het snijden van de armbanden allang niet meer. De andere reiziger L. had ook een rugzak mee, een gele met twee compartimenten in. In het ene compartiment zaten waterflesjes en in het andere zaten boterhammen met pindakaas, exact 22 van elks. Samen trokken ze zo de grot in. De onbekende, donkere grot glibberde, plakte, gleed en sneed overal. Telkens als ze voor een opsplitsing van de weg stonden, krulde de arm van O. in de rugzak om zich aan de hand van een verhaal een weg te laten leiden. Ze kropen doorheen de grot, zoals de stilte onder hun huiden. Gedwee volgde reiziger O. de verhalen en woordeloos volgde reiziger L. reiziger O. Na een aantal vermeende dagen kwamen de reizigers plots op een grote open plek terecht. Het was er vlak en er lag een vorm van zand op de bodem, die knisperde onder hun schoenen. De open plek leek een samenkomst te zijn van allerlei tunnels en kanalen. Van boven, onder en zijdelings kwamen een reeks aan kleine en grotere gangen toe die ergens anders weer vertrokken. Verstard bleef de geleerde reiziger staan. Met verschrokken ogen begon de reiziger in de rugzak te graaien, terwijl de andere reiziger de verschillende gangen begon te inspecteren. Verwoed roerde de geleerde reiziger rond in de loeizware rugzak, maar de reiziger vond niks. Geen enkel verhaal kon de reiziger vertellen welke kant op te gaan. De reizigers probeerden elke gang, maar hoog, laag, boven of onder, alles liep dood. Reiziger L. probeerde de wanhopige, maar ook hongerige O. te kalmeren door te liegen over het rantsoen. Om te compenseren voor het leugen, at en dronk L. steeds minder om het weinige eten en drinken toch nog in de hand te houden. Maar de leugens kalmeerde O. niet. Gefrustreerd ging reiziger O. op zoek naar meer. De nutteloze verhalen begonnen meer te wegen, terwijl de reizigers steeds zwakker en hopelozer werden. Op een dag werd O. met een gebons in het hoofd wakker. Toen de reiziger naast zich keek, lag L. er verkrompen te beven. De reiziger trok de rugzak van L. open om te vinden dat er niks in zat, buiten wat kruimels en wat lege waterflesjes. De volgende vijf dagen zou O. de reiziger L. zo goed als die kon L. omhelzen om het beven te pogen ophouden, maar elke ochtend lag L. er steeds meer verkrompen en doorzichtig bij. En toen, op een ochtend, drie dagen nadat de laatste kruimels waren verteerd, draaide O. zich om en vond naast zich een leegte. Er was niemand meer. Verschrokken ging O. op zoek. Als een razende zocht de reiziger de doodlopende paden af. Na uren en uren van vruchteloos gezoek, stond de reiziger verdwaasd stil en viel door de knieën. Daar, in de bedrukkende donker, scheurde de reiziger de rugzak van de rug en ging op de grond liggen. Met de vingers roodgeklemd omheen een leeg waterflesje begon O. aan een lange slaap. Af en toe werd de reiziger wakker van de honger of de dorst, maar zodra O. de gitzwarte donkerte en de zinderende stilte gewaarwerd viel de reiziger terug in een koortserige slaap. De honger en de dorst konden O. steeds minder motiveren om te ontwaken. Na een onbeleefde tijd kwam O. voor een laatste keer bovendrijven uit de slaap en trok een half oog open. De reiziger was niet meer alleen. Hoeveel het er waren, wist de reiziger niet zeker maar dat maakte niet uit. De reiziger dacht aan de vele verhalen terwijl die het zachte zand onder het lichaam voelde en gleed weg. De reiziger gleed van de klamme rotsen langs het fluwelen gras naar de katoenen wolken. Bedoezeld door de geur van lavendel danste O. zich een weg doorheen het gewol. - Met zware oogleden en gevuld hoofd werd een vrouw wakker. “Jee”, dacht ze, “een mens kan toch raar dromen in een heet bad”, terwijl ze naar haar verrimpelde vingers keek.

Isobel
0 0