Lezen

SYNOPSIS Maanmeisje

Merliah is een goedlachse, muzikale jonge vrouw met een rijk sociaal en cultureel leven. Er gebeuren echter vreemde dingen in haar geliefde stad Juro; een diep kwaad dat in de omringende natuur huist, dringt de stad binnen en terroriseert de bewoners, magische planten woekeren, gevaarlijke dieren en natuurgeesten veroorzaken chaos. De natuurwakers aan de rand van de stad waken over de veiligheid, houden de monsters buiten, maar deze bescherming is niet waterdicht. Merliahs droom van een carrière als muzikant wordt aan diggelen geslagen wanneer een natuurdemon haar kostbare mandoline verwoest tijdens een inval. Enkele dagen voor het Feest van de Maangodin, een belangrijke feestdag van het rijk Aeris en in het bijzonder van de spirituele gemeenschap, wordt ook een deel van de Tempel van de Maan vernield: het bescherm- en geneesoord van het rijk. De maanheerseres, die instaat voor de bescherming van het rijk, wendt de feestdag aan om steun te vragen aan Maangodin Niyati. Tijdens de ceremonie verwelkomen ze bovendien enkele nieuwe leden in hun cirkel, waaronder June, Merliahs beste vriendin, die genezeres wordt in de Tempel. Op het feest op het platteland raakt Merliah in gesprek met natuurwaker Jay en komt ze erachter dat de heersers van Aeris, zonneheerser Arasan en maanheerseres Silva, een missie organiseren om de bron van het kwaad – de bron van de magura-aanvallen in het rijk en in de stad – op te sporen en uit te schakelen. Hoewel Merliah de drang voelt haar stad en dierbaren te beschermen, sluit ze zich niet onmiddellijk aan bij de missie. Na een confrontatie met heerseres Silva en met haar vriendin June, loopt Merliah weg van het feest. Ze stuit op een ruïne en vindt daar een meisje. Koud, bleek, klein. Op het randje van de dood: Tasia, een bediende van de Tempel. Later blijkt dat zij geofferd werd door Silva aan de halfgod/demon Aodhan, die beschouwd wordt als de bron van het kwaad.  Merliah breekt binnen in een landhuis om medicijnen voor Tasia te stelen, en wordt betrapt door Jay, die daar blijkt te wonen en weldra op missie vertrekt. Nadat de jonge vrouw een spoor vindt van halfgod/demon Aodhan, waar de missiegroep op jaagt, besluit ze om de natuurwakers achterna te gaan. Als Merliah de bron en verspreider van de kwade magie uitschakelt, zal haar stad veilig zijn. Door mee te strijden voor haar volk hoopt ze bovendien hulp te krijgen van de heersers om haar muziekcarrière weer op te bouwen. Op hun tocht door de wildernis, op zoek naar de bron van de kwade magura, komt Merliah erachter dat er geen goed of kwaad is, dat de natuur beide kanten heeft, net als de mens, en dat het kwade van de natuur zelfs vaak (en ook in dit geval) ontlokt is door de mens, die de natuur steeds meer schade aanricht. De zogenaamd kwaadaardige halfgod/demon Aodhan waar ze op jagen, blijkt de bewaker te zijn van Kairos, de levensboom van de magie, waar de maanheerseres haar krachtige magische edelstenen vandaan haalt.De heersers blijken bij te dragen aan de aanvallen in de stad door hun (semi)geheime activiteit én proberen Merliah tegen te houden, eerst wanneer zij de magura probeert te stoppen en dan wanneer ze die probeert te redden. Zonneheerser Arasan wil namelijk alle magura vernietigen, terwijl maanheerseres Silva controle wil over de magura en over het volk.

Hanne G
17 1

Tweedaagse

“Nu ben ik toch die tekentang vergeten!” Ik wilde de tweedaagse met mijn gezin in de wilde Zweedse natuur met gemoedsrust inzetten, dus maakte ik een lijstje op mijn smartphone, controlefreak als ik ben. Het is mijn manier om ondernemingen aan te durven en m’n hoofd even te parkeren. Ik had dus een lijstje, er kon niets misgaan. Onze eerste stappen tussen de mossige rotsen, en ja hoor, ik was al iets vergeten. “Te laat, we gaan niet terugkeren”, zegt mijn man, waarop hij de angst in mijn ogen snel aanvult met “We zijn maar 1 nachtje weg, en zitten dicht bij een camping moest het nodig zijn”. De nood in mij elk mogelijk scenario op voorhand in te schatten, weerhoudt me te gedijen in ‘wat komt, dat komt’. Een zoveelste (weliswaar dit keer kleine) oefening in loslaten dus, waarin ik gaandeweg probeer te slagen, maar niet voor ik waarschuw dat een tocht van 15 km een uitdaging kan zijn. Gestaag geef ik me over aan de ruis van het zachtmoedige soort, gespiegel van water, gekraak van takken in vlijtige wind, zompig terugveren van stapvoeten op een naaldige ondergrond, vergezicht zo ver als je kan kijken, en meer van die dingen die je vergeet te missen als je thuis in de zetel hangt. Het verwondert gelukkig nog; hoe we hier vrij snel een oerplek vinden waar we ons nog alleen wanen, ver van de drukmakerij in onze maatschappij. Nog deugdelijker hoe mijn boys (die stoer het meeste gewicht dragen) af en toe omkijken zoekend hoe mama het er vanaf brengt. Twee zonen lopen met goesting én een overnacht-rugzak op kop (niet altijd evident onder hormonale verstoring). Een liefhebbende papa deelt ervaring en kennis, en ik neem alles in me op achteraan; zonder opgejaagd wild te zijn. Het had weinig nodig, en toch voelde het zo waardevol hoe we in korte tijd wat dichter naar elkaar toe groeiden tijdens deze ondernemende tocht (inclusief de puber). 30 km ontdekking van woeste natuur, enkel wij, en een frisse lucht overnachting brachten ons verbinding, en binnenin verstilden goed bedoelde stemmen zoals ‘ik ben de tekentang vergeten’.

LivLot.Writer
16 1

LEKKER LEKKER.

Ik rook iets lekkers Bleek het KATENETEN ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ??  ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?  ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ??  ? ? ? ? ???? ??? ?? ??? ?? ?? ?        P.S. In Rome is er jaren geleden door WISKAS een reclame slogan gelanceerd. ZELFS DE ARMSTEN ETEN WISKAS.   +++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ foto gallery VERF ED https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
6 0

De hond in de bar

Ik voel me als de hond op de grond. Uitgeput ligt hij neer, een poot te kort, mank en diep ademend. Het was veel, erg veel. De haren zweven over de vloer en verraden de tijd. Een wat oudere frêle dame komt langs en ziet hem liggen, ze heeft compassie, gaat door de knieën en streelt zijn blonde vacht, het dier hijgt diep. Ja, zoiets, zo voel ik me, alleen bukt er geen dame om me even te strelen. Ik sip wat aan m’n Alkmaarse Blonde, het lokaal gebrouwen bier dat men hier overvloedig serveert. Ik kom hier elke vakantie en voel me er thuis. Zeker in dit cafeetje met lekkers en volgestouwd met jaren tachtig objecten die te koop zijn, zoals een He-Man pop en een oude typemachine. De barvrouw, Senly, spreekt de knuffelende dame aan:“Oh, ik was je vergeten.”“Ach, ik zat hier bij hem, hem wat aandacht te geven, dat heeft hij graag.” De hond kreunt nog eens en hijgt hunkerend na als ze opstaat. De arme stakker. Ik zit achter mijn laptop en volg het gesprek. Focussen lukt nu toch niet meer, niet na een derde Blonde. Zij begint over de kat van de buren, die ook zoveel aandacht vraagt.“Ja, en ik was een tijdje vegetarisch,” popt de stem op van Olijfje, de dochter van de bazin, die iets verder zit en haar vriend aangeeft dat ze nu wel een stukje vlees lust. Hij glimlacht opgetogen. Ze banen zich weg, stoelen krassen over de vloer, getrippel naar boven.De kattendame doet alsof ze niets merkt en vervolgt haar verhaal.“Ik was heel goed met katten. Als ik naar school ging, gaf ik alle katten onderweg eten.”“Nou ik helemaal niet," antwoordt de cafébazin kortaf.“Nee, jij bent geen kattenmens.”“Het zegt me niets.”“Dat snap ik, katten zijn heel apart, net als ik.”“Ik vind ze vreselijk. Ik ben met katten opgegroeid en kreeg er huiduitslag van, maar mijn  moeder bleef ze binnenhalen. Ik moest er maar mee leren leven.” De dame zet zich aan tafel en staart voor zich uit.“Ik trek dat aan?”“Wat?”“Ja, zo.”“Van die dingen die aandacht vragen en je dan zomaar achterlaten wanneer ze er zin in hebben?”Ze knikt.“Net als bij mijn moeder.”  Het is even stil. “Nou, uh geef mij maar een deca, volgende week moet ik nieuwe medicijnen nemen en dan mag ik geen cafeïne meer, dan neem ik alleen nog cichorei met haverdrank.”  “Bah, vind ik vreselijk.”“Nou heerlijk vind ik dat.” Senly zet de koffiemachine aan en neemt vervolgens een pan die ze achteraan de toog op een elektrisch vuurtje zet, waarna ze olie, eieren, sojascheuten en tomaten bij elkaar gooit. “Nou bamboe, dat smaakt pas nergens naar.”“Ja, juist.” Een Franstalige muziekzender staat op en vult de leemtes in. Ze brengt haar de deca. De hond kijkt op naar zijn bazin. De geuren van tomaten, eieren en zoete gebakjes openen de neusgaten. Koffiemokken zijn opgestapeld. Mijn drank is op. Ik heb zin in een sigaar, dat is lang geleden. Neen, ik blijf ervan af. Mhh, toch echt wel zin in. Die fantasie keert af en toe terug. De geuren die doen herinneren aan leuke en minder leuke dingen. “Wat ruikt het hier lekker?” zeg ik spontaan. “Dat ben ik,” reageert Olijfje, wanneer ze de trap afdaalt die ergens naar de woonruimte boven het café leidt. Achter haar geen vriend te zien, alsof hij nog aan het bekomen is van de tonnen aandacht die het net kreeg, of moest geven. Met haar lange wimpers kijkt ze me glimlachend aan. Wat later gaat het alarm af.  “Dat is m’n peukie,” roept de dame die net in de deuropening is gaan staan met een sigaret. “Nou geen probleem, ik zet het wel af en blijf jij dan nog maar even buiten staan.” De sfeer is hier optimaal.  Het lijkt wel alsof ik bij mijn oma ben, in een huis uit een ver verleden, vol met oude dingen uit de jaren tachtig en mensen uit de buurt die hier om de haverklap binnenspringen en hun ei komen leggen. En als je te veel klaagt, moet je betalen. Zeuren kost hier 1,5 euro. De kattendame betaalde al veel fooi.

Bart Vermeer
21 0

Roodborstje

Hij had zich opgehangen aan een dik touw en hing stil in de grote hal. Zo te zien was Zijn nek gebroken. Zijn mooie pantalon vertoonde natte vlekken in Zijn kruisstreek. Haar blik had eerst Zijn schoenen gezien. Ze was niet geschrokken. Het touw was vastgemaakt aan de radiator op de overloop, die hing scheef uit de muur. Hij moest naar beneden gesprongen zijn. Terwijl ze zo naar Hem keek, zag ze in gedachten hoe Hij als een duiker op het muurtje moest gestaan hebben, en hoe Hij met Zijn duim en wijsvinger Zijn neus dicht hield, hoe Hij Zijn lippen opeenperste en Zijn ogen dichtkneep, alsof Hij in het zwembad in het diepe sprong om de bodem te raken. Hij had een blauw kostuum aangetrokken dat ze niet kende. Hij droeg twee stroppen: één kundig gemaakte van een dik jutte touw en een andere, goudkleurige zijden.  Hij hield niet eens van stropdassen, dacht ze, die gaven Hem het gevoel dat Hij stikte. Op Zijn  ivoorwitte hemd hing een slordig geschreven briefje.  Sorry Hou van je X Het was helemaal verkreukeld alsof Hij het eerst opgefrommeld had en daarna toch weer wilde gebruiken. Petra was net thuisgekomen van haar nachtshift. Het eerste licht van de dag streek door het grote raam, dat zich uitstrekte over de twee verdiepingen, naar binnen. Zijn lange schaduw verscheen tegen de muur. Ze voelde zich uitgeput en ging zitten op de koude zwarte tegels die Hij een paar maanden geleden zelf in de chape gelegd en ingewassen had. Ze had er wel eens aan gedacht wat ze zou doen als Hij er niet meer zou zijn, maar het enige wat ze over zich voelde komen, was die intense vermoeidheid. Ze schoof de deurmat dichterbij, legde haar hoofd op haar rugzakje en viel in slaap.  Toen ze een paar uur later wakker werd, stijf van de kille ondergrond, wist ze nog precies wat er gebeurd was. Het felle middaglicht deed Zijn blauwe kostuum blinken in de zon. Ze liep naar de keuken achteraan het huis, haalde een groot mes uit de lade en sneed het touw door. De radiator veerde gedeeltelijk terug op zijn plaats. Op de plaats waar het touw over het muurtje had gehangen was wat verf en pleister weg. Dat kreeg ze wel bijgewerkt. Beneden in de hal lag Hij met Zijn gezicht op de vloer, armen gestrekt naast Zijn lijf, de strop nog rond Zijn nek, een deel van het touw op zijn rug.  Ze borg het eindje touw dat nog aan de radiator hing en dat ze losgeknoopt had op in haar rugzakje. Het touw rond Zijn nek kreeg ze veel moeilijker los. Ze had geen plaats om met het mes achter het touw te geraken en sneed uiteindelijk met een zucht in het vlees van Zijn nek. Er sijpelde een klein beetje bloed uit de wonde, niet veel. Ze rolde Hem op Zijn rug wat door Zijn stijfheid verbazend makkelijk ging en keek Hem aan. Ze schikte Zijn kostuum en probeerde Zijn nek recht te leggen, maar dat ging niet. Ze trok het bloemetjesdonsdeken van het bed en drapeerde het over Zijn lichaam, duwde een kussen onder Zijn hoofd. Ze sloot de deur achter zich toen ze naar de keuken ging. Ze hield het mes even onder een waterstraal en legde het weer in de juiste lade. Ze draaide aan de knop van de radio.  Bob Marley & The Wailers. One Love.  Ze neuriede mee, nam een pannetje uit de kast onder het kookvuur, boter en twee eitjes uit de ijskast. Het brood was bijna op. Op het voederbankje in de pas aangelegde tuin zat een roodborstje dat elke andere vogel die dichterbij kwam, wegjoeg. De zon scheen. Het zou een mooie herfstdag worden, dacht ze. Fijn, dan kon ze een fietstochtje maken en op de terugweg even langs de bakker passeren.

Hans Van Ham
23 3

Beste vriend

Hallo, u spreekt met mevr. Cara pils.Wat kan ik voor u tappen?  Vodka hier, het is al 7 dagen uit me bier                                                                                         Voor mij 7  pintjes alstublieft.Vroeg achter Cognac aan de toog.                                                                                                                               Maar hij was niet meer verkrijgbaar. Ik heb vaak alcohol aan de lijn en hij vedette mij graag over zijn problematieken Hij is verslaafd aan zijn relatie met wijn. Ondertussen is het uit met bier.Waar zijn Jack en Daniele ooit gaven ze mij een Gouden Carolus.  Alcohol is niet mijn vriend.Het is mijn beste vriend. Ik ben niet de enige die zuipt met een Mechels bier.                                                                      Wanneer ik het koud heb verwarmt hij mij, slaapt in mij en brengt mij naar een plek waar ik een delier kan zijn.  Mijn leven komt tot zijn recht wanneer ik kots,                                                                               dan besef ik hoeveel kleuren erin zitten. Spauwen, spauwen en nogmaals spauwen.                                                                                      Godzijdrank! Dat ik niet teveel aan de drank zit. Voor mij nog één pintje alstublieft.                                                                                                   Nog één pintje.

Evelinebumba
2 0

Ieper

De weg naar Ieper is lang en saai ook op één van de eerste zonnige dagen dit voorjaar. In de auto heerste sereen de stilte die er kan zijn wanneer twee mensen die onvoorwaardelijk van elkaar houden in dezelfde ruimte verkeren. Met mijn zoontje van net geen 10 reden we op weg naar zijn eerste wielerwedstrijd. De fiets rammelde in de koffer, het fietsrek was niet op tijd geleverd. Nerveus parkeerden we de auto ver voor het afgesloten parcours. We moesten dringend plassen dus we liepen een eindje een veldje in en schuilden achter een boom. Ondertussen kwamen campers, mono volumes en andere station wagons slag om slinger de andere parkeerplaatsen bezetten. Beter voorbereidde vaders voelden met hun handen in de lucht of er wind was, hoeveel wind er was en waar die wind vandaan kwam. Tevens inspecteerden ze de weg. Ze fietsten zelf een ronde op het parcours en bekeken daarbij de staat van het asfalt. ‘Ik leg er de Schwalbes op’ hoorde ik een vader in feilloos Vlaams Brabants stamelen tegen zijn kind. Hij haalde de sleutelkoffer uit een onzichtbare schuif en begon de juiste wielen vast te draaien. Wij aten ondertussen peperkoek met onze pishanden. Met parelsuiker. We stapten het parcours op om ons in te schrijven. Ik probeerde professioneel te ogen door af en toe wat onbestemd met mijn voet op de grond te stampen en te proberen op een intelligente manier te spieden naar de bochten die voor ons lagen. Indruk maakte ik niet. Links de inschrijfstand, rechts de drankstand. Beter kijken deed me beseffen dat ik niet de enige vader met een korte broek was, wel één van de weinigen die z’n beenharen niet geschoren had. Gelukkig kon ik met payconiq betalen. Het hamburgerkraam ging open, de barbecue aan. Krakende boxen deed schlägermuziek schallen. Ik twijfelde om een hamburger te nemen, zoals ik altijd twijfel om een hamburger te nemen. We zochten nog even verkoeling en rust in de auto. De bass achtervolgde ons. Soundtrack bij de heersende stress. Ik voelde okselvijvers. Ik kon ze ruiken ook. Ik depte mijn voorhoofd met zijn handdoek. Hij dronk en at, zoals we van te voren hadden afgesproken. We snoerden zijn nummer op en begaven ons naar de startzone. ‘Doe niks gek, probeer gewoon uit te rijden’. Hij knikte alleen maar. Als drukke mieren verzamelden alle rennertjes zich in de buurt van de meet. Een jongen was zijn schoenen vergeten en stond daar met fiets op slippers. Kwaad woei hij zijn moeder verwijtend toe onmiddellijk de schoenen te gaan halen. De moeder, haar knieën verrieden een zwaar leven, schoot in colère naar de auto, druk bellend met papa die ‘godverdomme’ die schoenen toch wel had kunnen meebrengen. We keken elkaar nog een keer aan vanonder onze zonnebril. Iemand schoot, een pistool knalde. Ik was hem kwijt. Het gemis kwam in golven. Iedere rond werd de afstand groter. Ik miste mijn eigen vader, hoe die daar gestaan had bij mijn eerste koers, toen. Ik coachte niet, klapte amper. Ronde drie van zeven herstelde hij zich enigszins. In het geroezemoes rondom mij herpakte ik mezelf ook een beetje. Ik voelde, nu de rust was neergedaald, een zekere leegte. Waarschijnlijk mis ik gewoon mezelf. Ronde vijf was er contact. Onze ogen berusten in dit moment. Ik hield van hem, wilde dat roepen. Dat ik van hem hield. Hoe hij daar fietste.   Hij finishte anoniem achteraan het peloton. We waren blij. Ik weet niet waarom hij vrolijk was maar ik was trots op hem, op zijn lokken die als manen wapperden, op zijn lijfje sterk en buigzaam. Op dat wie hij is kortom en waar hij het mee zal moeten doen.

Thomas De Mulder
23 0
Tip

Het laatste woord is aan de clown

Noortje De Wit is bijna onherkenbaar. Ze draagt accessoires die ik twintig jaar geleden nooit met haar zou associëren: pumps van Louboutin en een handtas en zwarte blazer van Louis Vuitton. Toch houdt haar imago van humeurig, lichtjes geperverteerd schoolmeisje nog altijd stand, hoewel ze ondertussen een vrouw van achtendertig is. Net als vroeger verbergt ze haar ware gelaat achter een masker van zwarte eyeliner, lippenstift en een hoornen brilmontuur zonder glas. Haar haren zijn donkerrood geverfd en steken in piekjes omhoog. Enkel het toeval heeft ons herenigd. Daarnet nog schreed ze met opgeheven kin van de laatste tram richting Linkeroever naar de exit van het nachtelijke metrostation Opera. Nu kijkt ze op me neer met ogen van gegalvaniseerd staal, een blik die duidelijk maakt dat ze nooit de wens heeft gekoesterd om me opnieuw te ontmoeten. Dat verlangen is helemaal wederzijds. Noortje en ik hebben meer gemeen dan ons lief is. We werden geboren in hetzelfde ziekenhuis van dezelfde nabijgelegen provinciestad, groeiden op in dezelfde woonwijk van hetzelfde slaapdorp en zijn gedoopt door dezelfde pispaal van een pastoor. We gingen naar dezelfde school, keken naar dezelfde zenders en frequenteerden dezelfde dokter, een man die ons om dezelfde verkeerde redenen dezelfde foute medicijnen voorschreef. Later, toen we reeds schaamhaar hadden, bezochten we dezelfde cafés en laafden ons aan hetzelfde lauwe pisbier. We kusten zelfs dezelfde jongens, daar het aanbod al net zo beperkt was als ons vermogen des onderscheids. Op ons beiden rustte de vloek van het Vlaamse Verkavelingsland. Maar terwijl Noortje het kind van de duivel was, was ik hoogstens zijn verwaarloosde stiefzoon. Noortje was zeventien toen ze op een vrijdagochtend in mei rode inktpatronen had verstopt in het zitkussen, waarop onze klastitularis (mevrouw Lutgart Goossens) die dag zou plaatsnemen. Mevrouw Goossens had immers de gewoonte om, in tegenstelling tot haar jongere collega's, zittend les te geven ('om mijn rug te sparen') en daarbij geregeld haar achterwerk te verschuiven ('want die stoelen zitten zo ongemakkelijk'), wat Noortje op het idee bracht dat die inktpatronen moeiteloos zouden exploderen 'onder het gewicht van haar vette reet'. Die inschatting bleek correct te zijn. Na een les van vijftig minuten over matrices (om meer dan één reden de langste vijftig minuten van mijn leven) stond mevrouw Goossens op, draaide zich om, bukte zich en nam haar handtas. Toen pas merkte Noortje het slagen van haar opzet. De gehele klas, die op dat moment doorgaans overging tot een zacht gemurmel en gegiechel, hield de adem in. Op het achterwerk van mevrouw Goossens had zich een rode vlek ontwikkeld, waarvan dikke druppels dropen en een plas vormden op het vinyl, wat bij mij de opmerking ontlokte dat mevrouw Goossens haar regels er 'deze maand wel erg vroeg bij zijn'. De timing van die opmerking was zo perfect dat de hele klas in lachen uitbarstte. Zowel Noortje als ik belandden ten gevolge van dergelijke incidenten met enige regelmaat in het kantoor van directeur Van Gompel. Die dacht dat we in tandem handelden. Noortje was het genie, en ik was de nuttige idioot. De waarheid was echter dat we elkaar niet konden luchten. Tussen ons beiden liep immers de dunne grens tussen sadisme en clownerie. Noortje was als de titel van een befaamde rockhit uit de jaren ‘90: 'Only happy when it rains'. Ze lachte bijna nooit. Enkel als haar omgeving in rouw was gehuld, verscheen op haar lippen iets wat leek op de schaduw van een glimlach. Noortje was een rebel without a cause, maar met een feilloze methodiek. Bij mij was het net omgekeerd. Ik was geen opstandeling, maar een gestampte boer. Het huis van God betrad ik met stront aan mijn schoenen. Waar ik ging, ontsproot chaos in mijn voetsporen. Mijn opstand was een opstoot van mijn onderbuik. De onrust die ik stichtte kwam niet voort uit kwaadwilligheid, maar uit onwetendheid en een slechte bedrading van mijn hersenen. Noortje was te perfectionistisch om mij deelgenoot te maken van haar plannen. Het enige probleem (voor haar, voor mij, voor iedereen) was dat ik mijn mond niet kon houden. Noortje hanteerde de zweep, maar ik zorgde voor de knal. Hoe feilloos haar plannen ook waren, het hoogtepunt viel altijd net na hun voltooiing. Het was mijn scherts die de onthutsing van het eerste moment omkeerde in een lachbui, waar soms zelfs de slachtoffers van Noortjes sadisme enige troost in konden vinden. Het laatste woord was aan de clown. Misschien was dat wel de bron van onze onmin: een artistiek meningsverschil. Volgens Noortje was ik een faker. Zij daarentegen was the real thing. “Ik weet dat ik verdorven ben”, zei ze vaak over zichzelf, “Maar ik ben tenminste authentiek.” Als bewijs van haar echtheid luisterde ze naar Marilyn Manson en riep zichzelf uit tot satanist. Toen ik haar op een dag smalend vroeg of ze dan ook verplicht is om haar cavia te offeren aan de Gehoornde God, rolde ze met haar ogen achter dat brilmontuur zonder glas en verklaarde dat ik er niks van begreep. Wat Noortje in die cavia zag, heb ik inderdaad nooit begrepen. Ze was dol op dat beest. Haar verdriet was dan ook onpeilbaar toen ze op een zondag in juni, tijdens het opruimen van haar kamer, per ongeluk een boek uit haar handen liet glippen, waardoor het koddige hoofdje van haar geliefde Plukkie uiteenspatte onder het gewicht van The Satanic Bible van Anton Szandor Lavey. Of ze ook uit dit verdriet geluk heeft geput, heb ik nooit geweten. Enkele weken na dit incident studeerden we immers af: Ik met de hakken over de sloot en Noortje met de grootste onderscheiding. Ook dat was op en top Noortje, ze was even succesvol in haar betrachting om de ander onderuit te halen als in haar streven om zelf de hoogste te zijn. Het leek wel alsof de duivel ermee gemoeid was. Het was het laatste wat ik over haar had vernomen. Tot een halve minuut geleden het tipje van haar rechterplump bleef haken achter de hoek van het kartonnen bord waarop ik lag te dutten. Bijna dacht ik dat het een droom was, maar nu ik de prut uit mijn ogen heb gewreven, zie ik onder dat zwarte masker duidelijk haar welbekende snoetje met de blauwe aders en het trillende oogwit. Haar frons is net zo giftig als vroeger, maar hij is onleesbaar geworden. Is het een hebbedingetje dat hoort bij haar status als nouveau riche, een hek dat de grens bepaalt tussen Noortje het succesverhaal en Simon de stumperd? Of is het toch een blijk van herkenning, haar manier om te zeggen dat we ons nog steeds verhouden als de faker tot the real thing? Of is ze gewoon bang voor de knal aan het einde van de zweep? Ik sta op en merk tot mijn verbazing dat ik twee koppen groter ben. In mijn herinneringen was ik altijd het kleine broertje. Mijn echte groeispurt kwam pas na het middelbaar. Ik ben een laatbloeier, altijd geweest. Ik begroet haar ("Dag Noortje!") en lach de resten van mijn tanden bloot. Haar frons snijdt dieper in haar hoofd. Ze drukt haar handtas tegen haar borsten, draait zich om en wandelt snel naar de roltrappen, die ze met twee treden tegelijk bestijgt. Ik achtervolg haar. Eenmaal boven zet ze het op een lopen, maar haar vlucht wordt bemoeilijkt door haar Louboutins. Enkele meters voor de laatste roltrap naar de begane grond zakt ze door haar benen en smakt met haar hoofd tegen de vloer. Haar Louis Vuitton valt op de grond en schuift enkele meters van haar weg. Ze draait op haar rug. Haar borstkas wipt op en neer als een dolgedraaide pomp. Ik kniel en leg haar hoofd tussen mijn knieën. Eyeliner druipt over haar slaap en vermengt zich met een straaltje bloed dat uit haar voorhoofd stroomt. Ik neem een papieren zakdoekje uit de achterzak van mijn broek en dep de wonde boven haar wenkbrauw. Ze staart me aan en perst haar lippen in haar mond. Ik wrijf met mijn vinger over haar voorhoofd en ontcijfer het geheimschrift van haar frons. Ik lach. Het laatste woord is altijd aan de clown. Pieter Van der Schoot  

Pieter Van der Schoot
136 0

Een sleutel naar het onbekende

Xenya had zojuist haar intrek genomen in een antiek pand aan de periferie van de stad. Het huis, omgeven door uitgestrekte velden en kronkelende paden, was een erfenis van haar grootouders. Het was doordrongen van vergeten artefacten en verborgen mysteries uit een ver verleden. Terwijl ze snuffelde op de krakende zolder van het gebouw, stuitte Xenya op een verroeste sleutel tussen een stapel vergeelde kranten en antieke fotoalbums.De sleutel, een antiquiteit van ongewisse afkomst, voelde substantieel aan in haar hand, als een reliek uit een tijd die lang vervlogen was. Xenya, getergd door haar nieuwsgierigheid, observeerde de sleutel met een zekere argwaan voordat ze zich ertoe zette om haar nieuw verworven vondst te onderzoeken. Met bedachtzame stappen bewoog ze zich naar de oude deur aan het einde van de zolder. De sleutel paste precies in het geoxideerde slot, als een puzzelstukje dat eindelijk op zijn plaats viel. Met een subtiele klik ontsloot de deur zich, een schimmige ruimte achter het vermolmde paneel onthullend. Een flits van licht doorkliefde de duisternis waardoor Xenya even verward was voordat haar ogen zich aanpasten aan de nieuwe omgeving. Ze bevond zich plotseling te midden van een betoverend mooi bos, waar majestueuze bomen hun kruinen naar de hemel reikten en een gevoel van onbegrensde verwondering over haar heen spoelde. Kleurrijke vogels dartelden door de lucht, terwijl vreemde wezens tussen de struiken en bloemen heen en weer fladderden. Het was een wereld vol magie en wonderen. Geboeid door haar nieuwe habitat, begon ze te dwalen door het bos, haar geest bezig met het contempleren van de mysteriën die voor haar lagen. Plotseling vernam ze een zacht gefluister achter een monumentale eik. Ze sloop erop af en zag een groepje elfen rond een glinsterende fontein staan, hun stemmen klonken als zachte briesjes. "Ze is hier," fluisterde een van de elfen, terwijl hij naar haar keek met ogen vol verbazing en intrige. Xenya voelde een mengeling van opwinding en perplexiteit. Wat bedoelden ze met 'ze is hier'? Voordat ze iets kon vragen, werd ze wederom omgeven door een felle flits van luminescentie. Toen ze haar oculi ontsloot, bevond ze zich weer op de zolder van haar domicilie, de sleutel nog steeds stevig in haar hand. Verward door de transcendentale ervaring die ze zojuist had ondergaan, worstelde ze met een wirwar van gedachten terwijl ze trachtte te doorgronden wat er had plaatsgevonden. Onverschrokken en vastberaden, wist Xenya dat ze meer wilde exploreren van de mystieke dimensie die ze had ontdekt. Ze stak de sleutel opnieuw in het slot, vastbesloten om andermaal de limieten tussen de sferen te overschrijden en op zoek te gaan naar antwoorden. Een zinderend aura omgaf haar terwijl de deur zich opende en ze plotseling werd meegesleurd in een onheilspellende duisternis. Ze werd geconfronteerd met een sinistere dimensie waar schaduwen zich als dreigende entiteiten voortbewogen tussen vervallen ruïnes en verlaten straten. Een verstikkende atmosfeer van vrees en wanhoop omhulde haar terwijl Xenya zich realiseerde dat ze zich niet langer bevond in het betoverende schouwspel van haar ontmoeting met feeërieke schepsels, maar in een onbekend rijk doordrongen van duistere krachten en onpeilbare verschrikkingen. Met een laatste blik op de verroeste sleutel in haar hand, die nu een symbool van haar hachelijke onderneming was geworden, werd Xenya’s lot in de afgrond van het onbekende geworpen. 

Felicia
14 0

Un jour à Hannut (Nederlands)

Betta   Betta nam niet op. De regengod, die al de hele middag op de loer lag, had tien minuten geleden de stop uit zijn bad getrokken en het fietsende wij naar een overdekte inrijpoort tussen de huizen gedreven. Ik besloot nogmaals het rode verbodsteken bij de tuin van het kasteel te negeren, want Betta vinden was een must. We hadden daarvóór eerst aangebeld bij het kasteel zelf, maar Milo, de hoorbare viervoeter, wou niet opendoen. Het is geen zicht om te overleggen voor een kasteeldeur in de gietende regen, dus zoek je maar een schuilplaats. Maar daar stond natuurlijk bed noch magnetron. We móesten wel actie ondernemen!   Ik reed Dons park terug binnen. Don zelf had ik nog niet ontmoet, en ik wist evenmin dat Don daar zou rondlopen en eigenlijk al helemaal niet dat ik hem later op de avond Don zou noemen. Maar Don was wel de papa van Betta. Dus het kon in principe. Dus reed ik Dons park een tweede keer in, en deze keer was mijn penetratie van het park gevoelig dieper, omdat de regen mijn denken had gestimuleerd dat castle view cottage echt wel in dat park móest liggen.    Ha, daar zag ik het. Het leek op zo’n knus oud treingebouw waar je vroeger via de kaartjesknipper aan de uitgang van de loketten toegang tot het perron kreeg. Enkel de kaartjesknipper ontbrak. En zijn hokje. En het spoor. Nou ja, bijna alles ontbrak, maar toch blijf ik vinden dat daar perfect een kaartjesknipper had kunnen zitten.    Er was een afdakje voor de fiets. Er was een bel. Ik dingdongde. Niets. Maar de klink ging naar beneden en ik was binnen. Het was mooier dan verwacht. Ruim. Er lagen boekjes over de deelgemeenten waar alleen geotechneuten als ik superwarm van werden. Toch weerstond ik de verleiding van het lezen. Mijn vriendin diende immers nog uit haar netelige situatie geëvacueerd. Ik had uit vorige relaties geleerd dat je maar beter prioriteiten kon stellen, en een vrouw was zoiets.    Zíj nam gelukkig wel haar mobieltje op. En toen ze de halve kilometer overbrugde moet de regengod nog een eitje met haar te pellen hebben gehad. Ja, ze is knap, maar ze viel voor mijn charmes. Pech voor hem.    We trokken onze bagage op het droge binnen. Omdat het sluitingsuur van de supermarkten naderde, zwom ik nog snel naar de dichtst bijzijnde. Onder druk verzamelde ik wat lactosevrije diepvriesmaaltijden en sap, maar de snacks bleken onvindbaar. Het licht werd gedoofd en ik vreesde de toorn van mijn eega: ze had heel grote, en diverse, honger.   Vlaamse spraak trok mijn aandacht, en ik zag twee charmante gezichtjes. Ze schoven aan om netjes te betalen. Ze hadden kwaliteitschips gekocht. En ja, ze waren bereid me tegen een mooie glimlach te verklappen waar ze waren verstopt. Ik zou het alleen nooit gevonden hebben.    Terug thuis monsterde mijn vriendin de buit. Ze apprecieerde zeker mijn inspanningen om ons niet te laten verhongeren, en was ontzettend dankbaar dat ik het enige paar schoenen dat ik bij had, had willen verzuipen daarvoor (ik had nu enkel nog zeesloefen om de komende fietsritten af te werken). Maar wist ik na anderhalf jaar nog steeds niet dat appelsap drinken echt alleen gebeurde als het niet anders kon? En of ik al eens aan de geur van de rijst en noedels had geroken?   Dan denk je, maar je zegt het niet: 1. “Het was een noodsituatie, liefje!” en 2. “Ik had geen schaar bij om in de winkel eens te ruiken”.    En om haar aandacht af te leiden haalde ik dan maar de zakken witmerk-chips boven. Ze kwam me kussen, en ik denk dat ze me probeerde te paaien en te zeggen: “Jij kan daar toch wel tegen dat ik een beetje commentaar geef, hé?”    Toen stopte er een suv in kakkleur vóór onze cottage. Het was niet Betta, tenzij ze samen met twee dames en een jongen de incheck deed. Neen heus, het waren de Vlaamse studentes van de chips.   Toen hoorde ik mijn vriendin op de achtergrond mompelen: “Zoeteke, dat huisje hier lijkt toch eigenlijk niet zo goed op wat wij boekten...”   Ah nee?   Daar stonden vier Vlaamse twintigers voor de deur. En dus geen Betta.   “Zijn jullie Betta?”, klonk het in koor. “Wij zeiden van niet, en keken elkaar voor de zekerheid toch maar eens aan. “Zijn jullie hier... ook?”, vervolgden ze. “Nou, daar lijkt het wel op,” probeerde ik te grapjurken, terwijl het lachen steeds groener werd.  “Wij zitten vast verkeerd”, probeerde mijn vriendin de situatie te vatten. “We dachten al dat we een upgrade hadden gekregen, maar dat lijkt nu wel niet meer zo. Toch, zoeteke?”   Ze liep kwaad weg, haar boeltje inpakkend, toen ik haar met mijn dwingende blik duidelijk maakte dat dit niet de goede strategie was. Ik wou niet terug naar die onderdoorgang in de hoofdstraat waar we hadden geschuild. Ik zou mijn eerlijk veroverde cottage niet zonder slag of stoot opgeven! Hier moest onze verwijdering politiek en diplomatiek slim gespeeld worden!   “Maar allez, dan slapen we hier gewoon met zijn zessen,” kwam de dikste van de bende zich moeien. Ik bedacht dat ik nog geeneens wist welk bed het beste was en waar ik nu snel heen moest voor een slaapclaim – had mijn liefje niet net iets gezegd over een kingsize bed? “Nou, met de chips lukt het wel,” zei ik. “Je weet wel,” knipoogde ik naar de twee slankere versies,” deze die ik in de winkel dankzij jullie vond.”   Op de een of andere manier was mijn vriendin intussen toch naar buiten geslopen en had ze een eigen zoektocht ondernomen. Een vierde deur in het gebouw ging wel open. Ik zag de idee van het sextet binnen de minuut oplossen toen ze met een dikke grijns wenkte en me bij mijn revers vastpakte: “Jij gaat daarheen,” zei ze poeslief maar ik voelde heel goed de weerhaakjes van haar spinnenpoten op me. En tegen de dames: “Ik verkas heel even mijn vriend met bagage, dames, en breng een verse vervanghanddoek. Het spijt ons zó van deze vervelende situatie!”   Ik wuifde nog eens zwak naar de tweede smalste, maar werd ruw voortgetrokken. Gelukkig klopte het wat ze beweerde: er was wel degelijk een tweede, iets soberder cottage, maar voor een man met honger naar streekinfo was het een mager beestje: buiten een folder voor het West-Vlaamse Bulskampveld en wat lokale pizzeria’s, was er niks voorhanden. Ik zou het echt met mijn vriendin alleen moeten doen.      Don   Er kwam ter hoogte van halftien ’s avonds plots onverwacht een kleine kink in de kabel van de relatie met mijn vriendin. Plots stokte een conversatie, of misschien was het wel eerder een discussie. Hoe dan ook kon ik dit keer niet teren op mijn relationele ervaring; soms heb je van die momenten dat ze je in de steek laat, of dat je net de leerstof van dat hoofdstuk van die levenscursus nog niet verwerkt hebt. Ik besloot dus zonder communicatie de benen te nemen om ze even te strekken in Dons park. Dat was foute boel, bleek later. En ik ben zover geraakt dat ik het ook nog helemaal ging snappen. Maar dat was dan alweer ná mijn babbeltje met Don.    Ik slofte dus op mijn slippers door het park. Een van de Vlaamse meiden zat op een bankje, ineengepakt tegen de natte koude. Ik besloot echter éérder rechtsaf te draaien dan mijn weg langs haar bank te vervolgen, en me volop te concentreren op het park. Bovendien was ik in overgangsmodus: ik moest onder het bladerdak volop nadenken hoe ik mezelf weer aan de praat kreeg tegen mijn partner. Maar het is een beetje zoals twijfelen op de snelweg: als je verkeerd zit, kan je alleen maar verder verkeerd blijven rijden. Want vóór me zag ik jandorie Don, wild plukkend tussen zijn klimop. Een gesprekje met Don paste evenmin in het concept! Maar het was onvermijdelijk. Ik wandelde gewoon recht op Don af. Die bleef maar maaien met zijn handen als zeisen.   “Als je ze laat staan, dan zijn dat volgend jaar zo’n bomen,” begon hij vol overtuiging, terwijl blijvend oorlog voeren met zijn handen om zich heen slaand. Stukken volledig en half uitgetrokken nieuwe paardenkastanjeboompjes dwarrelden rond hem neer. Het verwonderde me dat hij me in zijn concentratie had opgemerkt. Ik besloot hem te kalmeren door hem op andere gedachten te brengen. Ik kan dat goed, naar het schijnt.   “Waar kom je vandaan?” vroeg ik hem rechttoe-rechtaan. “Amerika, Cincinnati,” en hij keek schuin naar me op. Ik schrok aangenaam. Dit was een lookalike van mijn favoriet acteur Woody Harrelson, besefte ik plots!   Hij bleek hier nu zeven jaar te wonen na doortochten in Monte Carlo, Milaan en Brussel. Dit was perfect, zijn château, hier in Hannut – een stadje waar hij alles had wat nodig was. Vooral rust. Alleen had corona mist geschapen in zijn hoofd. Hij vreesde dat het nooit meer zijn zou zoals voordien. “Testen, vaccins, weet je wel. Allemaal gedoe om te kunnen reizen.” Het leek erop alsof zijn wereld aan het vergaan was. Het werd allemaal zó ingewikkeld voor de globetrotter die hij placht te zijn. “De wereld gaat op slot,” bekende hij mij zijn diepste angst. Ik dacht: “Nou Don, te veel Armaggeddon gezien, jong?”   Hij vertrouwde me toe dat hij op een breekpunt stond in zijn leven: teruggaan of hier blijven. Ik fronste mijn ogen (en oren, want dat kan ik). Hoorde ik hem daarnet niet zeggen dat dit kasteel zijn álles was? Zijn plekje waar hij thuishoorde? En zette hij de eenheid van zijn gezin op het spel om met de helft van zijn kinderen terug te gaan naar Cincinnati, en de helft ervan achter te laten bij zijn (Amerikaanse) vrouw, die hier wou blijven?   Terwijl ik becijferde hoeveel kinderen hij dan mogelijks moest hebben (minder dan vier kon niet, rekende ik uit; ik hoopte dat het er geen vijf of zeven waren; stel je voor dat een kind half mee moest en half blijven moest!), kreeg ik plots medelijden met deze selfmade kasteelheer/filmster lookalike. Het leek me dat deze man naar iets op zoek was wat hij al had gevonden, maar dat zich niet meer herinnerde. Omdat mijn therapeutische gave in het verleden al zijn beperkingen had getoond en meer kwaad dan goed had gedaan, in het bijzonder ten aanzien van vrouwen die mijn echte ik als de emanatie van ‘perfecte vriend’ niet scherpgesteld kregen en me lieten zitten, begon ik over zijn grasperk. Ik zei dat ik het mooi egaal en proper afgereden vond, maar dat er ook... andere manieren waren om het af te rijden – of net niet.   Ik verwees hier heel even naar mijn Vlaamse vrienden van groen- en parkbeheerders, gezien ik de Waalse praktijk onvoldoende kende. Of Don er al eens aan gedacht had om meer bloemen in zijn gazon te krijgen?  “Yeah, de biodiversiteit, jaja dat ken ik wel,” beaamde hij. “Heel belangrijk, maar... Ach,” bekende hij, “weet je dat ik niet kan rondlopen met mijn hemd úit mijn broeksriem?” Ik keek hem vragend aan. “Het moet erin, mijn hemd. Ín mijn broek. Altijd.” (Het stond hem wel, vond ik, en ik vroeg me af of Harrelson dat ook zo deed) “Anders voel ik me, je weet wel, zo...” Ik knikte heel hard zodat hij zeker wist dat we elkaar verstonden.  “Wel, zo is het dus ook met dat gras. Weet je, daarbóven (en hij wees naar een slaapkamer in zijn kasteel), als ik opsta, dan wil ik een biljartvlak grasveld zien – dat gaat niet anders. Biodiversiteit is belangrijk, for sure, maar niet hier in mijn gras...” Ik zei opnieuw dat ik het wel begreep en dat ik de discussie heel fijn vond. Dat ik zijn argumentatie ernstig nam en blablabla.   “Soms maak ik weleens een foutje in mijn grasbeheer”, besloot hij zalvend. Hij wees op kale plekken. “Ach, het verkeerde gif,” bekende hij. Ik bedacht dat zijn type beheer toch echt wel enkele pijnpunten kende, maar gaf geen kik. “Gewoon terug gras zaaien, daar,” zei ik als een kenner, waarop hij zei: “Is al gebeurd.”   Maar toen moest hij dringend zijn trouwe viervoeter Milo gaan zoeken – die zwierf ergens doelloos door het park (dat hij al zeven jaar kende) en dreigde niet bij het avondmaal te kunnen aansluiten. “Ik kom graag in mijn park,” besloot hij samenzweerderig. “Dat komt omdat Milo drie keer plassen moet, en dat doet hij enkel als ik in de buurt ben.” Ik wenste hem veel succes in zijn zoektocht toe, en dacht aan de inbreng van mezelf in het volgende gesprek met mijn vriendin, die vast heel erg in Don geïnteresseerd zou zijn. Ik dacht ook aan Dons vrouw, die hij af en toe leek te moeten ontvluchten. Blijkbaar was zijn kasteel daar nog niet groot genoeg voor.    Ik keek nog even om, maar Don was al verdwenen.      Terug Betta, en terug Don   We weten in elk geval dat Betta bestaat, alive and kicking. Met haar glimmend bolzwarte Dr. Martens-boots en jasje met print erop van vast een heel chique school, stond ze plots in de keuken van ons treinstation. Ik was blij dat mijn vriendin de honneurs waarnam. Ze kon goed onze opgelopen ergernis van het zoeken wegstoppen en tegelijk een punt maken dat het toch allemaal wel een beetje onduidelijk was, een diplomatieke gave die ik soms heel hard ontbeer.   Het kwam er op neer dat het volgens Betta allemaal zo’n beetje een samenloop van omstandigheden was geweest. Het kind – volgens mijn vriendin net haasje over de achttien, ik schatte haar zes halve jaren jonger (zo gedroeg ze zich toch, al gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat ik niet weet hoe een vijftienjarig meisje zich gedraagt) -   was één lange stralende glimlach van tien dikke minuten; je zou haar net niet nog een beetje zakgeld geven daarvoor, tot je zou beseffen dat ze jou drie uur daarvoor in de gietende regen voor haar voordeur had laten staan.   We vermoedden dat onze centen voor het logeren in de B-coupé van het treinstation, naar Betta’s spaarvarken werden afgeleid. Dochterlief die wat kan bijverdienen, zolang ze de onzichtbare moeder en de parkplukkende vader maar niet te veel benaderde voor logieskwesties. En toch was de eerste praktische vraag (de tweede eigenlijk; de eerste was het huisje vinden, en daarvoor had ze al een slecht cijfer laten optekenen) al meteen een onvoldoende: hoe zette je die uit een 19de-eeuws huis verloren gelopen gaskachel toch ook al weer aan? Want mijn vriendin begon een koutje te pakken.    Don zou het komen fixen.   De wegen van Don en de gaskachel slaagden er het hele weekend eigenlijk niet in om samen te komen. En toen we hem dan toch eens zelf uit zijn park plukten, kreeg hij het ding ook niet aan de praat. Plots rinkelde zijn mobiel: hij werd dringend bij het avondmaal op het château verwacht. Don sprintte naar het huis. Mijn vriendin keek hem achterna, draaide haar hoofd om, en pruilde haar mond tot een zacht goedkeurend en waarderend geklik met haar lippen. Dat moest ik onthouden.    Op zaterdagavond, nog voor mijn terreinbabbel met hem, was Don nabij ons treinstation gepasseerd met enkele esdoornscheuten in de hand die hij ergens kwijt moest. Milo volgde met een lege pindakaaspot in zijn bek. De oude hond, genre golden retriever waarvan alles tot bijna tegen de grond hing door de levenszwaarte der dagen, vormde een uitstekend duo met zijn baasje. Wat voor Milo opging, ging eigenlijk ook op voor Don (en omgekeerd). Wie wie naäapte, was niet duidelijk, maar wat we wel wisten was dat ze elkaar doorheen de jaren hadden gevonden; ik hoopte dat hij meemocht naar Cincinnati, met Don, zijn levensmaatje, en niet gevierendeeld werd en Don alleen twee poten en een kop meekreeg in zijn vlucht terug naar de States.    Zondagmorgen begon met een lekke band. Dat vond ik fijn, want het was de beloning voor het meesleuren van een grote fietspomp en herstelgerief. Later bleek de beloning dubbel. We gingen nogmaals samen als koppel herstellend aan de slag. Een nieuwe ervaring! Toen ontdekten we ook de boosdoener: een scherp steentje dat zich genesteld had in de band van vrouwlief. We keilden het achteloos weg op de oude trambaan even buiten Hannut. Van dan af werd het saai: we fietsten enkel nog.    Toen we het park uitreden, grofweg te situeren tussen bandhersteloperatie deel I en deel II, dreven we de bende Engelse kippen en hanen uiteen op de kasteeldreef. Ik kon niet nalaten naar de derde verdieping te kijken, of Don al wakker was. De gordijnen waren in elk geval nog toe. Maar toen we later die middag terugkeerden om de bagage op te halen, was er nog geen verandering. Volgens mijn vriendin had Don die nacht gewoon op de zetel moeten slapen.    En zo eindigt dan ons piepkleine fietsavontuur in de coulissen van een château met bijzondere bewoners. Het is fijn toch even een kijkje te kunnen nemen in de wereld van de rijken. Al herinneren we ons vooral een sympathieke man in witte kleren met het hemd ín de broek, werkend in zijn parktuin, vol raadsels, die in een veranderende wereld nog steeds naar zijn eigen plekje op de wereld op zoek is.    Het had mijn maat kunnen zijn. We gingen elkaar zeker verstaan. Behalve dan over gazonnen.     Ik ben vergeten zijn naam te vragen. Maar misschien maar best ook. Voor mij blijft hij Don. Altijd. Waar hij ook heen gaat. 

Jeroen V
0 0