Marthe

Gebruikersnaam Marthe

Teksten

Voor altijd hier

Liefste   Het is hier heerlijk. Als ik kon, zou ik voor altijd blijven. Gaan we later in Italië wonen?   Veel kusjes   P.S.: Alles doet me aan jou denken. Ik mis je.     Het kaartje hing al maanden tegen de muur boven zijn bureau. Hij keek nog elke dag naar het mooie, sierlijke handschrift, dat tegelijk verraadde dat ze het heel snel had moeten schrijven. Telkens stelde hij zich voor hoe ze daar zat met haar gezin, aan een tafeltje dat eigenlijk te klein was om met vier personen aan te eten, op het terras van een of ander Italiaans restaurant. Hoe ze van haar mama die kaartjes echt wel op dat moment moest schrijven, op die te kleine tafel tussen de gemorste etensresten, terwijl ze dat liever rustig in haar kamer had gedaan. Bij zulke beelden verscheen er onwillekeurig een glimlach op zijn gezicht en tegelijk een traan in zijn ooghoek. Soms streelde hij over haar foto, probeerde hij zich te herinneren hoe zacht ze was, en verzachtte dat de pijn een beetje. Andere keren veroorzaakte dat een heuse waterval met zijn wangen als pijnlijk decor. Het niet weten was misschien nog wel het ergste. Hij wilde stilaan verder met zijn leven, zich klaarmaken voor een nieuwe relatie, maar altijd was er dat ene stemmetje. Wat als ze nog terugkwam? Als ze ineens voor de deur stond en hij een nieuwe vriendin had? Zij zou kwaad zijn en hij een bedrieger. Toch? Misschien was ze wel bewust verdwenen. In dat geval had alleen hij het recht om boos te zijn. De twijfel knaagde aan hem. Ze spookte niet meer constant door zijn hoofd, maar als ze er was, kwam het extra hard aan. Sinds een maand of twee gebeurde dat vooral in zijn dromen. “Ben je die meid nu nog niet vergeten?”, reageerden zijn vrienden als hij probeerde om erover te praten. “Kom op, ze heeft je zomaar achtergelaten. Zo iemand wil je toch niet?” “Ze was je sowieso niet waard,” zeiden zijn ouders. “En is het nog geen tijd om die foto weg te halen?” Hij haalde dan zijn schouders op, negeerde het, veranderde van onderwerp en praatte verder in gedachten.   Een nachtje Spanje “Wil je met me naar de sterren kijken?” Hij knikte, trok haar tegen zich aan en drukte zijn lippen tegen haar kruin. De motorkap van zijn auto zat niet goed, maar dat maakte niet uit. Zij lag in zijn armen, de hemel was vergeven van kleine lichtjes die eigenlijk al lang gestorven waren en die je alleen in het donker kan zien. Ze zaten daar, kusten, knuffelden en zwegen. Elkaars gezelschap was genoeg. “Ik wil voor altijd hier blijven. Komen we later in Spanje wonen?” Zelfs in zijn droom besefte hij dat dat niet klopte – ze wilde naar Italië. Toch knikte hij en beloofde dat ze dat zouden doen. “Met jou wil ik overal gaan wonen. Jij bent mijn thuis.” Dat was goed, ze leek tevreden. De wereld draaide en zij bleven even stilstaan, op hun plekje alleen op een verlaten weg tussen het dorpje en hun afgelegen verblijfplaats, alsof alles voor eeuwig goed zou blijven en niets hen in de weg stond. “Ik houd van jou.” Ze draaide haar hoofd zo dat ze in zijn ogen kon kijken en hij wist dat ze het meende. “Ik ook van jou.” Hij had geen enkel tijdsbesef en bijgevolg wist hij niet hoe lang ze daar zo zaten. Het was veel te lang geleden dat hij nog eens in haar prachtige ogen had kunnen kijken, dat hij die vlinders in zijn buik gevoeld had en dat hij zo intens gelukkig was. Het duurde allemaal veel te kort. Een fractie van een seconde sloot hij zijn ogen, maar toen hij ze weer open deed, was ze weg. Hij zat nog steeds op de motorkap van zijn oude autootje met alleen een gapende leegte naast hem. In de verte hoorde hij een gil en het geluid van een geforceerde motor. De paniek sloeg hem om het hart, meteen daarna het schuldgevoel. Op dat moment werd hij zwetend wakker, zijn wangen vol tranen, zijn borstkas ging snel op en neer. Hij had niet eens gemerkt dat hij was beginnen huilen. Het is niet jouw schuld, fluisterde hij tegen zichzelf. Echt niet.   Hartzeer Hij had die droom wel vaker gehad. Elke keer liep het hetzelfde af, elke keer voelde hij zich even schuldig, elke keer hoopte hij dat ze terug zou komen en zou blijven. Ook elke keer vervloekte hij zichzelf omdat zijn gevoelens voor haar weer een beetje versterkt waren. Ogen zijn maar gewoon ogen, tot ze je in vuur en vlam zetten en je beseft dat ze misschien zelfs een beetje ziel in zich dragen. “Heb je haar weer gezien vannacht?” Zijn mama wist dat ze niet over dromen moest spreken, want het waren eerder nachtmerries, al zou hij ze zo ook niet omschrijven. Het waren beelden, scenario’s, wat gebeurd zou kunnen zijn, wat misschien niet was geweest als hij haar had kunnen helpen. Het waren bijna martelingen. “Ja. Vreselijk.” Ze knikte, liet het onderwerp met rust. Gelukkig herhaalde ze niet nog een keer dat hij haar moest vergeten, dat het tijd was voor een ander, dat zijn verdriet wel heel lang duurde. Hij at langzaam zijn boterham op en vertrok naar de les. Nog steeds zag hij haar lege stoel en deed dat pijn. De aula’s waren niet meer die waarin ze samen hadden gezeten, veel proffen had ze nooit gekend, medestudenten leken er niet aan te denken dat elke plek die zij niet invulden van haar had kunnen zijn. Haar afwezigheid was soms zo pijnlijk dat het leek alsof ze in zijn oren schreeuwde en zijn hart van binnenuit opvrat.   Een avond Londen De lichtjes van de stad verlichtten hun laatste avond in het hart van Engeland. Ze hadden niet veel eerder een laatste keer de eekhoorntjes van St. James’ Park gevoerd, de kirrende lach die zij had uitgestoten toen er eentje over haar been naar boven klom, weerkaatste nog steeds in zijn hoofd. “Je bent zo mooi,” zei hij. “Londen ook.” Hij glimlachte, schudde zijn hoofd, bedacht zich wat een typische reactie dit was en sloeg zijn arm om haar middel. “En het leven met jou.” Ze gaf hem een zoen, alsof ze zo wilde bevestigen dat zij er net hetzelfde over dacht. De wereld was alleen van hen. Een liedje van Clouseau kwam spontaan bij hem op en hij begon zachtjes te zingen. Ik wil jou de wereld geven, die van ons kan niet meer stuk; ‘k neem je mee naar warme oorden op een eindeloze reis, dit zijn meer dan mooie woorden: jij verdient de Nobelprijs. Ze danste om hem heen, over het voetpad, op de straat. “Pas op, er rijden auto’s,” waarschuwde hij haar nog. De lampen van typisch Londense taxi’s, rode bussen en andere voertuigen leken soms meer een spotlight dan een gevaar voor haar. Ze speelde ermee, liet haar witte jurkje in het rond zwieren. Hier was het licht te fel om sterren te zien. Het kwam echter niet eens bij hem op om omhoog te kijken, zij eiste al zijn aandacht op. Zij was zijn ster, zijn licht in de duisternis, zijn alles. Terwijl zij danste, zelf zong wanneer hij er even mee stopte en het verkeer gewoon doorging, droomde hij over hun toekomst, probeerde hij zich in te beelden dat ze daar waren met twee kindjes – een jongen en een meisje en na haar de liefdes van zijn leven. Ze leken meer op haar dan op hem. Getoeter en piepende remmen haalden hem uit zijn gedachten. Hij wilde zijn arm uitstrekken, haar tegenhouden. Het was te laat. Ze vloog de lucht in, werd naar achteren gekatapulteerd. Haar witte jurkje kleurde bijna even rood als de bus die nog maar net kon uitwijken en zijn leven zo zwart als de taxi die ze niet had zien aankomen. Hij schrok wakker. Het was donker in zijn kamer, in zijn hoofd, in zijn hart, overal. Je kon niets voor haar doen, zei hij tegen zichzelf. Echt niet.   Zwart De nacht was zwart, de dag was zwart, alles was zwart. Het rood van liefde leek te zijn verdwenen, zelfs die voor haar. Enkel ’s nachts keerde het af en toe nog terug, heel kort. Hij klom langzaam uit zijn dal, kon bijna accepteren dat ze niet meer terug zou komen.   Een dag Italië Ze zaten samen in een restaurantje in Italië. De tafel was groot genoeg voor twee, maar die voor vier waren eigenlijk te klein om met een gezin aan te eten. Het rook er naar pizza en pasta. “Proscuito e melone,” bestelde ze. Dat deed hem altijd even glimlachen. In warme landen was meloen met ham haar lievelingsgerecht, dat wist hij al. “Zullen we nu onze kaartjes schrijven?” Eerst protesteerde ze, ze wilde tijd om na te denken wat erop moest, om te beslissen wie welk kaartje kreeg en mooi te schrijven. Hij wist haar om te praten: hier in San Gimignano hingen postbussen en dan hadden ze een stempel van haar favoriete Italiaanse dorpje. Ideaal, vond hij. Oké, vond zij. Na even nadenken schreef ze op elk kaartje hetzelfde. Het is hier heerlijk. Zonnige groetjes uit Italië. Hij vond het nogal onorigineel, maar wist zelf ook niets beter te bedenken. Alleen bij het kaartje voor haar ouders schreef ze een zinnetje extra. Als ik kon, zou ik voor altijd blijven. “Gaan we later in Italië wonen?” Dat was tegen hem en hij knikte. “Het maakt me niet uit waar we wonen, jij bent mijn thuis.” Daarop pakte ze zijn hand vast, drukte haar zachte lippen er tegenaan en gaf hem zo onbewust duizenden vlinders. “Te quiero.” Ze lachte. “Dat is Spaans, slimmerik.” Hoe het in het Italiaans dan moest, wist ze niet. Ze schreven verder kaartjes en zij wilde aan alle postzegels likken, want dat vond ze lekker. “Vreemde smaak heb je.” Daarop kaatste ze de bal echter meteen terug. “Besef je dat je net ook jezelf hebt beledigd?” Het duurde even voor het tot hem doordrong wat ze bedoelde. Er verscheen spontaan een pijnlijk grimas op zijn gezicht en hij bewoog zijn hoofd heel zachtjes op en neer. Onderweg terug naar de auto postte ze de brieven, draaide ze rondjes onder zijn armen door, zoende ze hem op de meest onverwachte momenten op de vreemdste plaatsen. Mensen draaiden zich om en keken naar hen, maar dat maakte niet uit. Hij was trots op haar, op zijn eigen, gekke, lieve vriendin. Die avond zaten ze samen op het terras van hun Bed&Breakfast, keken naar de heuvels en eindeloze boomgaarden die zich voor hen uitstrekten. Af en toe vlogen er vogels voorbij, kwamen er merels drinken aan het zwembad, deed een wesp haar van haar stoel opspringen. “Weet je dat ik schreef dat ik hier zou willen blijven wonen?” “Ja, dat heb ik gezien.” Ze slikte, draaide haar hoofd lichtjes opzij en vermeed elk oogcontact. “Ik heb hier een studiootje gevonden. In Rome, eigenlijk. Morgen trek ik erin, overmorgen laat ik mijn naam veranderen en binnen drie dagen ben ik verdwenen in de massa. Zoek me niet, alsjeblieft. Het spijt me echt. Ik wil gewoon verdwijnen.” Hij werd wakker met tranen op zijn wangen, zijn hoofd begraven in zijn kussen. Het is haar eigen keuze, daar kan je niets aan doen, zei hij tegen zichzelf. Echt niet.   Stilletjes helen Zijn derde droom was het pijnlijkste en zachtste scenario dat hij zich kon voorstellen tegelijk. Ze leefde nog, was vast gelukkig, had ervoor gekozen om te verdwijnen en alles en iedereen achter zich te laten. Dat nam niet weg dat hij zich afvroeg waarom hij niet mee mocht. Had hij iets verkeerd gedaan? Soms dacht hij dat haar ouders misschien wel beslist hadden om in Italië te blijven en een nieuw leven te gaan leiden. Hadden ze geheimen? Wat wist hij allemaal niet? Het brak zijn hart, zijn hoofd, zijn slaappatroon, alles. Het helingsproces leek eeuwen in beslag te nemen. Op de meest vervelende momenten dook ze bij hem op, vroeg hij zich af wat er aan de hand was, of hij wel echt kon doen en laten wat hij wilde, want ze zou zomaar eens plots voor zijn deur kunnen staan. Na twee jaar moest hij wel stilaan accepteren dat dat niet zou gebeuren. Ze was weg, ze bleef weg. Haar lichaam leek onvindbaar, zijzelf ook. De politie schatte de kans dat ze nog leefde in op bijna nul. “Je kon er niets aan doen”, zei zijn mama dan. “Echt niet. Als je mee was geweest op vakantie met haar, dan zat jij hier nu misschien ook niet. Had je dat liever gewild?” Hij schudde elke keer zijn hoofd en meende dat hij het wel goed vond zo. De mogelijke scenario’s in zijn hoofd namen af, het gepieker verdween hoe langer hoe meer naar de achtergrond en een ander meisje begon haar plaats in te nemen. “Nee, dat niet.” Even dacht hij na, toen vulde hij aan. “Ooit ga ik op vakantie naar Italië, naar diezelfde plaatsen, zien wat zij zag en waar ze zo graag voor altijd wilde blijven, hetzelfde avontuur beleven en dezelfde dingen ontdekken. Als ik een lieve vriendin heb om mee te nemen en de kracht om alles te bezoeken zonder me in te beelden dat zij er ook is, dat ze met mij naar huis gaat, dat ze veilig is. Ik hoop niet dat ik haar ga vinden. Ze is weg. Voor altijd.”

Marthe
0 1

Aurora

Uit alle ogen die haar aanstaarden, koos ze de zijne. Ze waren diepblauw met een kleine fonkeling. Alsof ze naar de hemel keek, wanneer de zon net onder was en een enkele heldere ster – Venus, godin van de liefde – het donkere gewelf sierde, al dan niet vergezeld door de maan. Vanaf het allereerste contact wilde ze alleen nog naar boven zweven, zichzelf verliezen in de prachtige nacht die hij uitstraalde. Ze zag, hoorde en voelde niets anders dan de lonkende roep van zijn irissen en baande zich een weg door de zee van mensen die tussen hen in stonden. Zodra hij haar plan in de gaten kreeg, zette hij eenzelfde beweging in en ergens in het midden ontmoetten ze elkaar. Pas op dat moment zag ze meer dan enkel de ogen die haar hierheen hadden gelokt. Ze moest zich inhouden om niet naar adem te happen. Het leek alsof de nacht zelf verscholen zat in een persoon. Zijn huid was bleek als de maan, zijn haren bijna zwart en zijn handen zo groot dat ze haar gezicht gemakkelijk konden omsluiten. Qua lichaamsbouw zag hij er doodnormaal uit. Niet opvallend groot noch bijzonder klein, niet breed noch smal, niet te dik en niet te dun. Als hij niet zulke prachtige ogen had gehad, zou hij haar wellicht niet eens opgevallen zijn. Hij toverde een charmante glimlach op zijn lippen en streek een goudblonde haarlok achter haar oren. “Zo mooi,” fluisterde hij. “De kleur van de zon.” Zijn stem was zwaar en zijn vingers voelden koud aan, maar toch gloeide ze vanbinnen. Meteen legde ze haar hand over de zijne. “Ik heb het nogal warm. Zullen we naar buiten gaan?” Hij knikte, pakte haar bij haar pols en trok haar mee door de mensenmassa tot ze uiteindelijk de deur bereikten en frisse lucht konden opsnuiven. De volle maan wierp haar licht over hen, Venus stond er niet ver vanaf en ze ontwaarde ook de Grote Beer. “Hoe heet je?” Ze keek opzij en knipperde met haar ogen. Het leek alsof het nu pas tot haar doordrong dat ze helemaal niets van hem wist. “Aurora. Jij?” Bijna onmerkbaar trok hij zijn neus op, maar ze had het wel gezien. “Dageraad,” vertaalde hij binnensmonds. Onmiddellijk daarna draaide hij zich weer naar haar toe en sprak wat luider. “Nox. Mijn naam is Nox.” “Nacht.” Het klonk meer als een ademhaling dan als een woord. Ze durfde het gewoonweg niet uitspreken. Op dat moment had ze het kunnen weten – had ze het móéten weten. Het leek wel voorbestemd. Hij gaf haar niet de kans om verder na te denken. “Nu je het zegt, je ziet er behoorlijk licht uit met je goudblonde haren en lichtblauwe ogen. Over je huid zal ik niets zeggen, want die is bijna even wit als de mijne.” Meer dan een glimlach en een hoofdknik kreeg hij niet als antwoord. Ze besefte toen voor de eerste keer dat haar irissen eigenlijk ook hemelsblauw zijn, dat van een zonnige dag aan het begin van de lente of van een mooie zonsopgang, maar lang niet zo diep als de zijne. “Stoort het je als ik een sigaret opsteek?” Spontaan trok ze een afkeurend gezicht. Ze vond roken een van de meest vieze gewoontes die iemand kan hebben en bovendien een heuse afknapper. “Als je ervoor zorgt dat ik er geen last van heb, niet.” Gelukkig stond de wind zo dat de rook niet in haar gezicht terecht zou komen en hij hield het brandende ding aan de andere kant van zijn hoofd. “Mijn naam is niet voor niets Nox, liefste Aurora. ‘s Nachts gebeuren er wel meer dingen die het daglicht niet mogen zien.” Ze snoof afkeurend, hij lachte. “Wat doet een meisje als jij hier eigenlijk alleen? Ik had je nog nooit gezien.” Een beetje onverschillig haalde ze haar schouders op. “Ik had zin om uit te gaan en dit is het dichtst bij huis. Trouwens, mijn broer is ergens daarbinnen.” Hij gooide nonchalant zijn sigaret op de grond, trapte erop en draaide zijn hoofd naar haar toe. Zijn ogen gleden over haar lijf. Ze huiverde. Het voelde alsof hij door haar heen kon kijken, recht in haar ziel. Op dat moment wilde ze niets liever dan hem kussen, zichzelf verliezen in zijn greep. Voorzichtig stak ze haar hand uit. Haar vingers streelden over zijn borstkas, bewogen als vanzelf naar zijn rug toe en voordat ze goed en wel besefte waar ze mee bezig was, stonden ze tegen elkaar in een innige omhelzing. Ze tilde haar hoofd een beetje op en keek naar zijn lippen. Donkerrood, mooi gevormd en zeer aanlokkelijk om de hare op te planten. Pas toen de geur van sigaretten haar neusgaten binnendrong, liet ze los. Het vooruitzicht van een kus met asbaksmaak vond ze net iets minder aangenaam en ze zette een stap achteruit. Hij trok een grimas dat nog het beste te omschrijven is als pijnlijk en haalde een doosje muntjes uit zijn broekzak. “Is dat beter?” Ze wachtte tot hij er eentje op had en drukte hem nog eens tegen zich aan in een subtiele poging om zijn adem te ruiken. Pas daarna bevestigde ze. “Ja, ik denk het wel.” Er was nog steeds een klein spoor van nicotine te bespeuren, maar de aanblik van zijn lippen deed haar dat vergeten. Zonder verder na te denken kuste ze hem. Natuurlijk proefde ze dat hij gerookt had. Het kon haar niet langer schelen, ze wilde alleen maar meer. Ze gingen in elkaar op tot ze bijna één geheel vormden. Haar linkerbeen hing om zijn middel, haar handen verkenden zijn rug. Op dat moment leek ze zich te realiseren wat ze aan het doen was en duwde ze hem voorzichtig een stukje van zich af. “Sorry,” mompelde hij. “Ik had je niet mogen kussen.” Ze keek hem niet-begrijpend aan. “Waarom niet? Ik wilde het ook, hoor, en het was nog niet eens zo slecht.” “Begrijp je het dan niet? Dit is geen toeval, lieveling. Jouw naam is Aurora, de mijne Nox. Jij ziet eruit als de hemel wanneer de vogels weer beginnen te fluiten, tooghangers het café inruilen voor hun bed en ochtendmensen opstaan. Ik ben net de nacht: donker en hard. Bijna iedereen voelt zich onbehaaglijk in mijn aanwezigheid.” “Ik niet.” Het was een fluistering, want ze besefte stilaan wat hij wilde zeggen. “Nee, jij niet. Dageraad kan niet bestaan zonder nacht. Als zij er niet was, bleef de aarde voor eeuwig onbelicht. We kunnen niet zonder elkaar, maar we zullen nooit samen zijn. Heb je al ooit dag en nacht op dezelfde plaats op hetzelfde moment gezien?” Ze begreep het niet helemaal. “Je bent een mens, Nox, en ik ook. Denk je nu echt dat wij niet samen kunnen zijn gewoon omdat de betekenis van onze namen niet bij elkaar past, dat we zelfs niet zouden mogen kussen?” “Ik denk het niet.” Hij pauzeerde, ze zag de flikkering in zijn ogen kort uitdoven. “Ik weet het zeker. Je broer zal zo dadelijk wel naar buiten komen. Zoek me niet, Aurora, je zult me niet vinden. Als de zon weer ondergaat en je Venus aan de hemel ziet verschijnen, weet dan dat ik over je waak en dat ik je altijd zal beschermen. Ooit snap je het wel, het is gewoon nog een klein beetje te vroeg. Vergeet me niet, alsjeblieft, ik zal jou ook nooit vergeten.” Ze kreeg niet de kans om nog iets te zeggen. Hij lachte een laatste keer naar haar, draaide zich om en stapte weg over de lange, lege straat voor hen. Achter haar kwam de zon op. Nog geen seconde later ging de deur open en stapte haar broer naar buiten. “Ha, zusje. We moeten naar huis.” Voordat ze hem volgde, wierp ze nog snel een blik over haar schouder. Nox was nergens te bekennen. “Wist je dat de zonnegod van de Inca’s dezelfde naam had als ik? Inti.” Hij keek even bedenkelijk en toen klaarde zijn gezicht op. “Zie je, ik ben echt goddelijk!” Glimlachend schudde ze haar hoofd en dacht aan de mysterieuze jongeman die ze vannacht ontmoet had. Misschien had hij gelijk en was het inderdaad allemaal geen toeval.

Marthe
0 2

Opleiding

Publicaties

Microverhaal "Tien ton" in het eerste Zeer Korte Verhalenboekje van Sweek

Prijzen

Junior Journalist (plaatselijk), Poëziewedstrijd stad Lommel
Met enige regelmaat shortlist van wedstrijden van het schrijfplatform Sweek
Finalist Taaltovenaar MNM