R Ryckoort

Gebruikersnaam R Ryckoort

Teksten

Alleen wij samen

Hier sta ik dan met ontbloot bovenlijf… En hangende borsten. Twee verlepte stukken huid, ontdaan van vrouwelijke trots. Verloren speelsheid… Niet dat Gerard er ooit iets van zegt. Uiteindelijk is niks nog wat het ooit was. Is alles anders. Ook zijn handen. Naar mijn gezicht kijk ik niet. De spiegel zou niets verbergen. Ik weet wat er te zien is. Elke rimpel, elk litteken, elk vlekje vertelt dat ik geleefd heb. Lang geleefd. Lang genoeg om de vergane glorie te aanvaarden. Of zoals hij zegt om terug te reizen naar mijn meisjesjaren.   Ik zucht. Wat doe ik hier ook alweer? Met bevende hand pak ik de waslap van de lavabo. Ik wrijf traag over mijn gezicht. De droge stof schuurt. Er ontbreekt iets. Aarzelend glijden mijn ogen over de dingen onder de spiegel. Er staan maar weinig spulletjes. Wat moet ik nu? Dat blauwe flesje, dat is toch wat Gerard altijd gebruikt? Waar blijft hij trouwens? We doen toch gewoonlijk alles samen? Sinds kort ook het wassen. Mijn Gerard draagt sindsdien weer zijn slagersschort, maar nu onberispelijk schoon, zonder vlekken van de geslachte beesten. Het staat hem zo charmant. Zo knap met zijn donkere haren en zijn groene ogen. Weifelend pak ik het flesje, haal het dopje eraf en spuit een toef zeep op mijn hand. Net als ik het schuim wil opbrengen, wordt de deur geopend. Een koude rilling trekt over mijn rug. De jonge vrouw glimlacht. “Martha, lukt het? Oh, neen! Dat is scheerschuim! Wie heeft er die fles op jouw kamer gezet? Hoe stom kunnen ze zijn?” Ik begrijp er niks van. Wat moet die vrouw hier? En wat doet zij met Gerards slagersschort aan? Waar blijft Gerard verdomme? Waarom grijpt die meid mijn arm vast? Wat denkt ze wel? “Kom Martha, dat maken we snel even in orde.” Oh, neen, dat maken we niet in orde. Ik wil Gerard. Als die meid denkt zich met mij te bemoeien… Met wat moeite veeg ik het schuim op haar arm. Probeer me dan uit haar greep te bevrijden. “Toe Martha, wees eens lief. Ik wil je alleen maar helpen…” “Ik hoef je hulp niet! Ik wil Gerard! … Gerard! Gerard! Help mij, Gerard!” Ik schreeuw de longen uit mijn borstkas. Hij moet me horen nu. Een ogenblik later staat hij er. In hetzelfde slagersschort als de vrouw. Is zij een hulpje misschien? Dat wist ik niet. “Dag Martha, ik ben er.” “Ze denkt dat je haar echtgenoot bent, niet?” zegt het hulpje. Gerard glimlacht en knipoogt. “We hebben het samen altijd goed kunnen vinden, Martha en ik. We kennen elkaar al een poosje… laat ons maar begaan…” Zie je wel, echt mijn Gerard. Twee zinnen uit zijn mond en de jonge vrouw druipt het af.   Vol vertrouwen laat ik het waslapje over mijn gezicht glijden, over mijn armen, over mijn slappe borsten. Ik ben gelukkig met Gerard, alleen wij samen…

R Ryckoort
40 1

Chocolat pur

Hier lig ik dan: helemaal vervloeid tot een kleverige smurrie, met wat rest een laatste mijmering. Maar wat voor één! Nooit had ik durven hopen dat de laatste minuten in mijn leven zo’n herinnering zouden teweegbrengen. Ik vertoef tenslotte al in het afbrekingsproces. Straks ga ik de andere kant uit dan langs die waar ik binnengegaan ben. Maar wat mij ook te wachten staat, ik zal er nooit spijt van hebben dat ik in haar handen terecht gekomen ben. Ze was me al eerder opgevallen. Een ranke verschijning, met blonde haren en sensuele, volle lippen waaraan ik voor altijd zou willen kleven. Op naaldhakken slenterde ze voorbij mijn uitkijkpost, aarzelend of ze haar hand zou uitstrekken. Haar uitdagende blik deed me bijna smelten van verlangen. Met uitzonderlijke wilskracht heb ik me hiertegen verzet. Ik kon het mij niet veroorloven weg te smelten zonder de essentie van mijn bestaan te hebben meegemaakt, hoe banaal die ook mocht lijken. Gisteren is het dan gebeurd. Haar blauwe ogen kwamen zo dichtbij alsof ze in het diepste van mijn ziel wilde kijken. Natuurlijk las ze alleen maar de letters op mijn jasje, dat weet ik ook wel, maar ik kon me niet van het gevoel ontdoen dat zij echt verlekkerd op mij was. Anders zou ze vandaag niet weer gepasseerd zijn. En dat gevoel verraadde me niet: weifelend streelde ze over mijn lijf, kietelde zachtjes met gelakte nagels over mijn harde lichaam. En opeens gedreven door vrouwelijke oerkracht, trok ze me weg uit de uitkijkpost, gaf aan de controle een biljet voor mijn body en stapte weg. Ik was nu echt van haar. Mijn hele torso jubelde omdat ze mij uitgekozen had. Het valt niet iedereen te beurt om met zo’n schoonheid mee te kunnen gaan. Ik zal excellent presteren, wil haar niet teleurstellen. Ik zal haar tong zachtjes strelen, haar smaakpapillen laten zinderen, zodra ze mijn zwarte huid beroeren. En ik zal ze betoveren met mijn textuur zodat ze echt verzot op mij geraakt en dan halsoverkop mijn hele familie koopt. Dan zal mijn taak volbracht zijn… Zo zal onze naam geschiedenis schrijven… Buiten ontdeed ze mij onmiddellijk van mijn jasje, trok mijn goudkleurig onderlijfje uit en rook gulzig aan mijn donkere huid. Ik schonk haar mijn geurigste aroma. Ze kraakte mijn lichaam – het deed helemaal geen pijn – en vanzelfsprekend bracht ze me naar haar sensuele lippen. Vanaf hier raakte ik zelf zo in vervoering dat ik geeneens voelde hoe ik in de donkere holte van haar mond verdween. De aanraking met het zachte vlees van haar tong en de eenwording met haar warme speeksel beroerde mij tot in mijn kern. Het zoete van haar mondvocht en het bittere in mij vermengden zich tot een bijna sacrale sensatie. Dit was de zin van mijn bestaan! Een goddelijke ervaring, opgeslagen als mijn mooiste herinnering vooraleer ik, wellicht morgen, haar lichaam verlaat…

R Ryckoort
34 2

Marcel en de roep van de uil

Het gebeurde in het zwart van de nacht. De sterren waren uit de hemel geplukt en ook de maan zat in de plooien van de donkerte verscholen. Marcel lag naar de roepende uil te luisteren. Een krassend, onheilspellend geluid. Hij vroeg zich af wat het te betekenen had. Vreemd genoeg voelde hij zich niet ongerust. Sinds Marie gestorven was, dekte de slaap hem altijd toe met een onbestemde angst – daarom bleef hij in de zetel liggen – maar deze keer bracht de onvoorspelbaarheid van de nacht hem niet van de wijs.   Hij had vanavond de sofa naar het raam gedraaid en vroeg zich af of het daarmee iets te maken kon hebben. Nooit eerder had hij de meubelen verplaatst. En voor het eerst in zijn alleen-zijn had hij ook de televisie uit laten staan, had hij het gedichtenboek dat Marie zo dierbaar was willekeurig opengeslagen en zijn ogen over de letters laten glijden. Tot hij de ongekende duisternis en de roep van de uil opgemerkt had.   Telkens Marcels oogleden dicht zakten, wurmde zijn geest zich terug uit de slaperigheid. Hij wilde niet slapen. Niet nu. Hij wilde het verhaal van de uil kennen, want hij was voorbode van uitzonderlijke gebeurtenissen, als hij Marie’s woorden wilde geloven. Zijn echtgenote mocht dan al vier maanden overleden zijn, hij voelde nu en dan toch haar aanwezigheid. Daarom ook zou hij nooit dit huis verlaten. De herinneringen aan hun leven samen kleefden aan de gebloemde muren, leefden in stoffige kieren en gaten, slopen zijn hoofd binnen langs de vlammen van de houtkachel. Neen, nooit zou Leia, zijn dochter, hem hier kunnen weghalen. Dat wist hij zeker.   Een harde klap tegen het raam deed Marcel opschrikken. Hij hief zijn hoofd op, gooide de deken van zich af en ging rechtop zitten. Er was niks te zien. Niks te horen. Zelfs de uil was gestopt met roepen. Hoewel de schrik er nu toch een beetje in zat, stond hij op en strompelde door de kamer. Hij opende het raam. De nachtelijke wind woei langs zijn wangen. De zwarte uitgestrektheid slorpte hem onmiddellijk op. Ergens vanuit een spelonk klonk een zachte stem. “Marcel…Marcel… waar blijf je? Kom dan!” Hij spande zich in om de stem beter te horen. Was het soms zijn Marie die hem riep? Zag hij daar iemand in de tuin? Die verdomde donkerte! Waarom was deze nacht alle licht uit de hemel geperst?   Hij trok zijn jas over zijn pyjama en liep op de tast langs de gevel van het huis. Hij vroeg zich af of hij iets onder het raam zou vinden.   “Marcel… kom… haast je maar…”   Weer hoorde hij de zachte stem, maar nu dichterbij. Het was duidelijk: zijn Marie riep hem. Hij moest zich haasten. Zo kende hij haar: altijd haast en spoed, terwijl hij liever langzaamaan deed. Toch versnelde hij zijn pas… en struikelde over de losliggende tegel waarover ze zo geklaagd had. Marcel voelde zijn knieën kraken en zeeg neer op de grond. Stilletjes vloekte hij. “Marcel, ben je daar? Ben je daar?” “Ja, hier ben ik!” antwoordde hij boos. “Zou jij je nu eens niet laten zien? We zijn geen kinderen meer, Marie! Je hoeft met mij geen verstoppertje te spelen!” Voor hem verscheen een witte gloed.  Marcels adem stokte. Ze was er echt. “Marie?  Wat loop jij hier in je slaapkleed te doen?” Een antwoord kwam er niet. Wel dichtbij de roep van de uil. Een steek in zijn hoofd. Daarna dekte de nacht hem met een sterrenmantel.   Een hand hield zijn hand vast. “Marie?” fluisterde hij. “Papa…” “Marie, kom eens dichterbij.” “Papa, ik ben het, Leia. Je bent gevallen vannacht. ” “Marie, wat zie ik je graag. Ik ben zo blij dat je er bent, dat ik je weer ontmoet heb…” “Papa toch! Ik ben Leia! Mama is dood!” “Dood? Ik heb haar verdomme gezien. Zij leeft meer dan ik, hoor je me?!”   “Het spijt me papa, maar zo kan het niet verder… Het is niet de eerste keer dat dit gebeurt, we moeten een regeling treffen.” De hand gleed uit zijn hand. Marcel opende zijn ogen. “Marie, zeg zoiets niet. We slaan er ons wel door… Waarom huil je nou? Er kan ons toch niks beter overkomen dan elkaar terug te zien?” De tranen liepen over haar wangen. “Mijn lieve Marie toch…” De vrouw liep naar de deur. Ze snotterde in haar zakdoek. Ze keek niet meer om.   De nacht was zwart. De sterren waren uit de hemel geplukt en ook de maan zat in de plooien van de donkerte verscholen… Ergens heel ver riep een uil. Luider, alsmaar luider. Vanuit een spelonk klonk een zachte stem. Marcel woelde. Marie. Hij moest naar haar toe. “Ik kom, Marie, ik kom…” Marcel wilde opstaan maar de hekkens aan dit vreemde bed belemmerden zijn benen. Zijn ogen vulden zich met tranen… hij zou te laat zijn om Marie te ontmoeten. Tranen drupten de hele zwarte nacht op het witte laken dat niet eens van hem was…

R Ryckoort
36 1

Vanilleherinneringen

    Ik kijk naar zijn handen. Ik wantrouw ze. Iedere dag. Telkens weer. Wat gaan ze nu weer doen? Zachtjes strelen de vingers over mijn broze huid. Een zakdoek passeert nu en dan langs mijn gezicht, deppen de tranen die uit mijn ogen rollen. Een druppel vocht drupt uit mijn neus en wordt door dezelfde zakdoek gedroogd. En dan vang ik de geur op. Vanille… Vanille?? Vanille!!   Twaalf ben ik. Een heel bedeesd jong meisje van twaalf. Geen dag jonger, geen dag ouder. Ik ben jarig vandaag… In de keuken geurt het naar gebak met vanille. De warme geur verspreidt zich tot in de woonkamer. Van daaruit loer ik naar moeke in haar rood met wit geruite schort. Mijn moeke, de liefste van de wereld. “Madeline, breng je een stukje naar meneer pastoor?” Vluchtig steekt ze wat cake in haar mond. Haar blonde krullen schommelen zachtjes. Haar ogen schitteren. Haar lippen dansen. Mijn moeke is mooi, zelfs in haar schort. Ik ga iedere zondag naar de kerk. Moeke in haar mooiste mantelpakje, vake in zijn beste kostuum – waarbij aan de vest een knoop ontbreekt – en ik er tussenin… “Nou Madeline, breng meneer pastoor maar een stukje.” Ze stopt een pakketje in mijn handen en kust mijn wang. Haar huid is zacht. “Voorzichtig onderweg, Madeline.” Haar vingers strijken door mijn haar en dan ben ik huppelend weg.   Meneer pastoor lust graag gebak. Meneer pastoor lust alles, zei moeke lachend. Het is de eerste keer dat ik alleen naar hem toe ga.   Vanille! De herinneringen dringen zich op. Ze ontpoppen zich vliegensvlug, teisteren de rustige kabbeling van gedachten in mijn hoofd. Nooit vergeet ik het. Het staat in mijn verschrompelende hersenen geprent en ik ken het scenario zoals een priester zijn bijbel kent. Of zou moeten kennen! Paniek slaat toe en als een onbezonnen gek begin ik de handen die mijn gezicht aanraken, weg te duwen. Ik probeer woorden te formuleren en hoor enkel en alleen de krassende klanken uit mijn mond. Ik voel hoe het speeksel langs mijn kin druipt, hoe de handen opnieuw de zakdoek in mijn gezicht brengen. Snappen ze het dan niet? Vanille! Vanille! Met gebalde vuist, waarvan de knokkels met bijna doorzichtig vel overtrokken zijn, sla ik in zijn gezicht. Sla ik waar ik hem raken kan. Geschrokken verdwijnen de handen, met het hele lijf eraan, uit mijn kamer.   Ik sta op de toppen van mijn tenen om bij de bel te kunnen van het hoge herenhuis. Met in de ene hand het pakketje vanilletaart en de andere nog gestrekt, gaat de deur onmiddellijk open. Ik val bijna voorover maar kan nog net mijn evenwicht bewaren. “Welkom, mijn kind! Wat brengt jou hier?” Meneer pastoor ziet het pakje, neemt het meteen over en grijnst: “Dat ruikt naar vanille! Heerlijk! …En jij wordt al een flinke meid, hé, Madeline?” Hij knijpt zachtjes in mijn wang. Ik heb het niet graag. “Ja, meneer pastoor!” Moeke heeft me geleerd om heel beleefd te zijn tegen de volwassenen, ook als ik hen niet leuk vind. De pastoor neemt het pakje, opent het en houdt het tegen zijn grote neus. “Ah, heerlijk!” Hij kraakt een stuk af en propt het gulzig in zijn mond. Dan nog één erbij. Zijn wangen staan zo bol dat ik bang ben dat ze zullen openbarsten…   “Kom Madeleine!” ’t Is Madeline, weten ze dat nu nog niet? Twee paar handen knijpen mijn armen vast, terwijl een derde paar iets in mijn mond wil brengen. Ik pers mijn lippen op elkaar. Misschien willen ze mij vergiftigen? Misschien maken ze me wel dood? “Vooruit Madeleine! Doe je mond open! We hebben ‘een borreltje’ voor jou! Vooruit, doe die mond open!” Uit alle macht probeer ik me uit hun greep te worstelen. Maar tegen één man en twee vrouwen ben ik niet opgewassen. Ik, een bejaarde vrouw van achtentachtig, kan niet anders dan het onderspit delven. Met immens verdriet laat ik het waterachtige goedje mijn keelgat binnenglijden. “Goed zo, Madeleine! Daar word je straks rustig van.”   “Kom binnen, Madeline.” “Euh, moeke heeft gezegd dat ik de cake moest brengen en dan terug naar huis… Ik ben jarig vandaag…” “Ach, zo, je bent jarig? Twaalf geworden, Madeline?” Bedeesd knik ik en staar naar de gepolijste schoenen van meneer pastoor. Ze blinken. Misschien kan ik me er wel in spiegelen? “Als je twaalf bent, dan moet je de liefde van god leren kennen, meisje. Je moeke begrijpt dat wel…kom maar eventjes binnen.” Zijn stem dwingt mij. Nog steeds met gebogen hoofd zet ik voet voor voet over de drempel. Meteen voel ik een harig tapijt onder mijn voetzolen. Meneer pastoor slaat de deur achter me dicht. Het is donker in de hal. Te donker. In de schemering zie ik een hoge zetel. Meneer pastoor gaat erin zitten en trekt me op zijn schoot. “Zo gaat dat met meisjes van twaalf, Madeline. God heeft hen speciaal uitverkoren om zijn liefde te betuigen…” Ik snap die woorden niet. Zijn gezicht komt dichterbij, zijn adem ruikt naar vanille. Ik trek me achteruit. “Kom kom, Madeline, niet zo verlegen…” Zijn dikke vingers glijden over het stukje huid tussen mijn lange witte sokken en mijn blauwe plooirokje. De worstjes, zo zien zijn vingers eruit, klimmen onder mijn rokje, kruipen mijn slipje binnen. Ik ben bang. Dit hoort niet. Niemand heeft me er ooit iets over gezegd, maar dit hoort niet…Ik kan hier niet blijven en probeer van zijn schoot af te komen. Het lukt niet. “Ik moet naar huis…” fluister ik. “Hmm. Straks, Madeline. Straks…” Zijn stem klinkt hees. Zijn andere hand grijpt in het pakje vanillecake….   “Moeder! Moeder! Help mij! Kom mij toch helpen, asjeblieft! Moeder waar ben je? Help me dan! Mooooeeeeder!!!!” Hij komt de kamer binnen. Ik heb hem niet nodig. Ik heb moeke nodig… “Madeleine, hou nu toch eens op! Je maakt iedereen onrustig! Je woont hier niet alleen, hoor! We hebben nog zesentwintig andere bewoners! Heus, je bent echt niet de enige…” “Mooooeeeder!!!!” “Verdomme, Madeleine! Je moeder is allang dood!” Hoofdschuddend trekt hij de deur achter zich dicht. Ik zit terug alleen…en toch niet…   Hij propt de vanillecake in mijn mond. “Proef eens, Madeline. Lekker, niet?” Dan drukt hij zijn vlezige lippen op de mijne, duwt zijn tong in mijn mond. Ik hap naar adem en verslik me bijna in de cake. Overal ruik ik vanille, smaak ik vanille. Mijn maag keert zich om. Mijn hoofd duizelt. Ik voel zijn vingers bewegen in mijn slipje. Opeens zet hij me terug op de grond. Ik geloof niet dat ik ervan af ben. Ik krijg gelijk. De pastoor heft zijn zwarte kleed op. Poseert trots zijn blote onderlichaam. Mijn ogen ontdekken een enorm gezwollen ding. Mijn hart klopt in mijn keel…Wat stelt dit voor? De angst vreet aan mijn lijf. Ik heb het koud. Dit is helemaal niet meer normaal… “Wees maar niet bang, Madeline, dat is de liefde van god…” Hij drukt me op mijn schouders naar beneden, legt me neer op het harige tapijt. Meneer pastoor schuift mijn rokje omhoog en mijn slipje naar beneden en duwt dat enorme ding tussen mijn benen. Zijn zwarte gewaad bedekt een deel van mijn gezicht. Hij kreunt. Ik schreeuw het uit. “Het doet pijn!” Hij luistert niet. Het kind in mij bloedt langzaam dood…   “Moeke,” prevel ik. Moeke antwoordt niet. Ik ben alleen. Helemaal alleen in deze vreemde kamer. In mijn hoofd tuimelen de herinneringen door elkaar.   “Ik lust geen vanilletaart! Ik wil geen vanillewafeltjes! Ik moet geen vanille-ijs!   Mijn oogleden voelen zwaar. Mijn hoofd ook. Het borreltje, denk ik. Met mijn gerimpelde handen veeg ik de tranen weg die over mijn wangen stromen.   Het kind in mij sterft wederom een vanilledood…  

R Ryckoort
44 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen