Roel Nijleend

Gebruikersnaam Roel Nijleend

Teksten

Berencake met smarties

Dag Marie,   Je raadt nooit wie de nieuwe uitbater is van die bakkerij in de Statiestraat. De zaak is helemaal vernieuwd en heet nu bakkerij Ruyters. Ik ben er vanmorgen geweest. Vriendelijke kerel die bakker. Thomas heet hij, Thomas Ruyters. Ik ben het soort mens dat naar de bakker gaat voor brood.  Geen roddels uit het dorp, geen gezeur over het weer, gewoon brood. Maar om een of andere reden ben ik met die Thomas toch aan de praat geraakt. Blijkt dat hij hier in het dorp is opgegroeid. En hij had een geweldig verhaal over de kleuterschool. Herinner jij je de kleuterschool nog, Marie? Ik weet amper nog wie er bij mij in de klas zat toen. Tenzij dan Dikke Joeri, omdat ik hem toevallig vorige week nog eens zag fietsen, voor het eerst sinds al die jaren. Ik kon er moeilijk naast kijken, met zijn rubberlaarzen onder een vuile short en zijn fluo-oranje regenjas.  Hij leek verdacht veel op zijn jongere versie, naast mij in de zandbak op die ene foto. We keken trots in de lens en leunden op onze schop, met achter ons een groot zandkasteel. Joeri en ik bouwden altijd van alles samen, ook in de klas met die grote bouwblokken. Ik bouwde dan altijd een helikopter en hij een afdak. Ik wou later piloot worden. En hij dakdekker. Hij was toen verliefd op Kelly en ik ging trouwen met Evy. Maar het is anders gelopen. Evy heb ik ook al jaren niet meer gezien. En Dikke Joeri die zag eruit alsof hij in al die jaren geen enkele vrouw van dichtbij heeft gezien. Maar goed, ik had het over bakker Thomas. Die was dus ook verliefd op een meisje uit de kleuterklas. En zij op hem. Ze waren zo verliefd dat ze wilden trouwen. Niet later, maar meteen. Ze vroegen het aan de juf en het mocht. De juf ging er helemaal in mee en organiseerde in de klas een groot trouwfeest. Met de beide kleuters in hun mooiste kostuum, met bruidsgebak en met grote broer en grote zus die speciaal vrij kregen om bij het feest te kunnen zijn. Ik had het eerst niet door Marie, dat bakker Thomas het over jou had. Tot hij over dat gebak begon: berencake met Smarties. Nu weet ik dus waar jij dat vandaan hebt.   Heb jij dat ook wel eens Marie, dat je je afvraagt hoe het zou zijn als je voor iemand anders had gekozen? Wat als ik toch met Evy was getrouwd? Wat als jij en ik mekaar eerder hadden leren kennen, ergens anders, in andere omstandigheden? Of wat als jij niet gescheiden was van bakker Thomas, amper een week na jullie droomhuwelijk? Weet je wat, vraag het hem zelf. Hij verwacht jou, komende zondag. De berencake staat klaar.

Roel Nijleend
13 0

Waarnemingen

Jaren geleden was ik in Borneo. Voor het krieken van de dag, reden we naar een natuurcentrum aan de rand van het regenwoud om er de orang-oetans te gaan bekijken. De sympathieke rosse beesten werden gelokt met vers fruit. Vanachter een gecamoufleerde kijkwand zagen we hoe ze hun lange harige armen uitrekten en vervolgens knabbelden op de vruchten, terwijl ze nog wat versuft in het rond staarden, zich niet bewust van de groep toeristen die alles gade sloeg. Het tijdstip van de dag was niet toevallig, want later op de dag laten zij zich niet meer zien zo dicht bij de bebouwing.   Vanmorgen kwam ik toe in het provinciehuis. Niet op mijn gebruikelijke tijd, maar vandaag een uur vroeger. Het gebouw was nog half duister, de receptie nog niet bemand. Mijn stappen galmden door de gang. Terwijl de soort zich later op de dag graag verschuilt in zijn natuurlijke habitat van dossiermappen en archiefkasten, slaagde ik er op dit vroege uur wel in om enkele ambtenaren in volle beweging  te observeren.   Ik trof een eerste exemplaar bij de prikklok. Angstig keek hij in het rond toen de klok 8u03 aangaf. Kennelijk was het zijn bedoeling geweest om voor de klok van acht zijn werkplek te bereiken. Met een rotvaart schoot hij er vandoor in de richting van zijn vertrouwde nest, waarbij hij nog één keer achterom keek om toch zeker te zijn dat hij niet zou worden gegrepen door een teamleider, afdelingshoofd of ander roofdier. In die ene blik zag ik zijn doodsangst. Wat is de natuur toch mooi.   In de keuken, bij de koffiemachine, zag ik een prachtig ambtenarenwijfje. Ze was druk in de weer om het zwarte vocht te bereiden voor haarzelf en enkele groepsgenoten. In al haar drukte had ze niet gemerkt dat ik haar al genaderd was tot op enkele meters. Toen ze mij opmerkte, schrok ze op en begon hevig in het rond te fladderen. Ze krijste, graaide nog snel enkele speculoosjes mee en vloog weg. Ik liep verder door de gang. Door een openstaande deur zag ik een ouder exemplaar die driftig te keer ging met een dikke rode stift in de agenda die voor hem lag. Op mijn tenen sloop ik dichterbij. Van achter zijn schouder las ik, op het scherm voor hem: “Beslissing van de Bestendige Deputatie, in toepassing  van de rechtspositieregeling en na overleg met de vakorganisaties, houdende vastlegging van de bijkomende vakantiedagen voor het kalenderjaar 2017.”   Ik voelde me intens blij dat ik zoveel levenslust had mogen aanschouwen, zo vroeg op de dag. Intens blij, maar ook intens moe. De laatste meters naar mijn eigen kantoor leken eindeloos. Doodmoe leunde ik achterover in mijn bureaustoel en sloot mijn ogen. Dat had ik nu wel verdiend. 

Roel Nijleend
10 0

Een lief wijfke

Sinds het overlijden van zijn dierbare moeder woonde Eddy alleen in de ouderlijke woning. Nu hij zich niet langer gesteund voelde door de aanmoedigende woorden van zijn mama, kostte de dagelijkse routine hem steeds meer moeite. Beiden, zowel Eddy als zijn huis, vertoonden hierdoor steeds meer tekenen van verval.   Terwijl hij aanvankelijk vooral droefenis had gevoeld, was hij zich de laatste tijd steeds bozer gaan voelen om de eenzaamheid die hem te beurt was komen vallen. Op een dag besloot hij verhaal te gaan halen bij God.   Na een voettocht van zes uur tot in Scherpenheuvel, knielde Eddy neer voor het Christusbeeld in de zijbeuk van de basiliek. Hij vouwde zijn handen vroom tezamen en fluisterde: “Heer duizend maal excuus dat ik U stoor, maar mogelijks is er een vergetelheid geslopen in uw onmetelijke voorzienigheid?”   “Wat grieft er U mijn zoon?” vroeg de Heer.   “Ik voel mij zo verschrikkelijk eenzaam,” sprak Eddy. “Ik bid elke avond dat ik een lief wijfke mag ontmoeten die bij mij wil komen wonen, maar elke ochtend word ik weer alleen wakker. Mijn boterhammen smaken niet meer als ik ze alleen moet opeten. Mijn leven heeft geen zin meer als ik het met niemand delen kan. Dan maak ik er nog liever een eind aan.” Zijn gemoed schoot vol en zijn kinderlijke gejank galmde door het godshuis.   “Verman u mijn zoon! En zeg mij wat voor wijfke gij wenst.” zei de Heer.   Eddy twijfelde geen seconde. “Eentje met wit krullend haar. Zoals ons moeder zaliger.”   “Uw gebeden worden verhoord. Morgenvroeg zult ge krijgen waar gij zo sterk naar hebt verlangd. Droog nu uw tranen en ga naar huis. En twijfel nooit meer aan mijn goedheid!” beval de Heer.   Eddy snoot luidruchtig zijn neus en haastte zich toen naar buiten. Toen hij thuis kwam was het al donker. Hij ging meteen naar bed en viel in een diepe slaap.   De wekker schelde zoals elke dag om kwart voor zeven. Eddy schoot wakker en stormde de trap af. Pas halverwege realiseerde hij zich dat dit geen gewone ochtend was. Nerveus keerde hij terug naar boven. Voor het eerst sinds jaren nam hij uitgebreid de tijd om zich te wassen en te scheren. Hij trok zijn grijze kostuum aan, blonk zijn schoenen, kamde zijn haren en poetste voor de zekerheid twee keer zijn tanden. Toen daalde hij de trap af, met trage, plechtige stappen.   Hij hoorde gestommel in de voorste kamer. Zijn hart bonsde in zijn keel. Hij sloot zijn ogen en duwde de deur voorzichtig open.   “Mèèèèh!”   Eddy opende zijn ogen. Voor hem stond een jong schaap met een schitterend witte, krullende vacht.

Roel Nijleend
7 0

Brussel Centraal

Geachte heer, beste vriend,   Je kent mij niet. Ik weet niet waar jij woont. De kans dat jij deze brief zal lezen is dus klein. Maar ik vond dat ik hem toch moest schrijven. We zagen mekaar gisteren, in de wachtzaal in Brussel Centraal. Enfin, ik zag jou. Je liet me geen andere keuze. Ik vermoed dat jij mij niet echt hebt opgemerkt. Je had het nogal druk.   Door een defecte locomotief zat het verkeer in de noordzuidverbinding weer eens helemaal in de knoop. De stationshal was volgelopen. Er hing een beklemmende geur. Een mix van ambtenarenzweet en warme wafels. Ik wou er weg en wel zo snel mogelijk. Heel even overwoog ik te vluchten in zo'n typische stationsbar. Waar sombere figuren op elk moment van de dag troost vinden in een grote Leffe. Toch maar niet. Ik genoot van de stilte die over mij viel toen ik de wachtzaal binnenstapte. Ik koos de stoel achteraan, naast de man met de opzichtige hoofdtelefoon. Hier was het ook druk, maar heerlijk rustig.   Een tenger vrouwtje hield een klein papieren tasje dicht tegen zich aan gedrukt en keek angstig voor zich uit. Naast haar zat een grijze man te verzuipen in een veel te grote regenjas, onder een veel te grote hoed. Daarnaast een mollige dame die verbazend snel een half stokbrood naar binnen werkte. En nog wat verder de meneer met de drie rugzakken en de Zweedse puzzel. Ik schrok toen ik recht in de ogen keek van de Noordafrikaanse man met de scherpe jukbeenderen. De eerste in de rij die mij ook aankeek, en hoe. Een ijskoude agressieve blik, die mij geen andere keuze gaf dan snel weer weg te kijken. De vrouw naast hem las ongestoord en met ernstige blik, alsof ze een ingewikkeld wetenschappelijk artikel doorgrondde. Het was TV Story. Dan toch liever die brede smile van dat zwartje met het rood geverfde haar en de plateauschoenen. Of die dromerige blik van het mooie meisje in de hoek, met de skinny jeans en de blauwe Doc Martins, onophoudelijk starend naar haar gsm.   Mijn wachtgenoten. Ik bekeek ze allemaal, een voor een. Allemaal druk bezig in hun eigen wereld. En allemaal respecteerden ze de serene stilte die hier hing. Zelfs die man met de Boliviaanse klederdracht had voor één keer zijn panfluit thuis gelaten.   En toen verscheen jij, uit het niets. Je zat verderop in de rij, maar ik had je nog niet opgemerkt. Tot je met een luide kreun voorover boog, met je hoofd tot diep in één van die grote plastic zakken die je bij had. Wat erin zat heb ik nooit geweten. Wat je zocht ook niet. Maar dát je iets zocht, was heel duidelijk. Je ging tekeer als een razende hond die zijn bot zoekt in een hoop bladeren. De inhoud van je zak ritselde en rammelde. En jij zuchtte en kreunde en gromde als een beest. Een paar keer richtte jij je op, als een walvis die lucht kwam halen, voor je er weer in dook, telkens opnieuw.   Toen gebeurde er iets geks. Enkele wachtgenoten keken elkaar aan. Wisselden blikken uit. Een frons van verontwaardiging. Afkeurende mondhoeken. Gefluister en gemompel. Er was ineens contact, tussen mensen die tot dan toe opgesloten leken in hun eigen luchtbel.   Plots stopte je met zoeken. Je stond op. Keek snel even rond in het zaaltje. En terwijl je je warrige haardos plat streek met een vuile hand, zei je met luide, plechtige stem: “Nog een prettige middag allemaal!”   Ik moest daar eigenlijk vreselijk om lachen. Hoe jouw warme wens al die ernstige, drukke, zure mensen het nakijken gaf. Ik vergat om jou ook een prettige middag te wensen. Daarom deze brief. Ik hoop dat het je goed gaat. En dat je mag vinden wat je zoekt.     Met warme groeten, Roel

Roel Nijleend
0 0

Groenplaats

Willy's wandeling was halfweg toen hij, zoals elke dag, de Groenplaats opliep. Nu ja, lopen deed hij al lang niet meer. Hij hoorde de drukte voor hij ze zag. Het gebrom van zware vrachtwagenmotoren. Het irritant gepiep als ze achteruit rijden. Het gezeur van kettingzagen. Krakende takken. En een zware plof als er weer een boom viel. “Miljaar,” dacht Willy. “'t Is voor vandaag, ze gaan eraan.” Hij werd er stil van toen hij zag dat de meeste bomen al tegen de grond lagen. Hier had hij gespeeld als kleine jongen. Zijn eerste lief gekust. Gewandeld met zijn kinderen. Gespeeld met zijn eerste kleinkind. En zijn laatste witte wijn gedronken met Lisette, voor zij naar het home ging. En altijd waren er die bomen. Tot vandaag. “'t Is een schande,” mompelde hij.   Esters dunne vingers flitsten over het scherm van haar gsm. “Het is gedaan, ze hebben hem,” tikte ze. Haar hart bonsde nog in haar keel. “Echt?” stuurde Lisa terug. “Ja, echt, ze pakken hem mee.” En dat hij een dikke loser was, schreef ze nog. En een stomme kloot. Met een dwaas plan. En dat hij naar haar had moeten luisteren. “Wat ga je nu doen?” vroeg Lisa. Maar Ester kon niks meer doen. En ze wou niks meer doen. Nu niet meer. Hij had maar moeten luisteren. Wat een stomme kloot was hij toch, echt. “Maar hij meent dat goed, dat denk ik wel,” probeerde Lisa nog. Ester kon alleen maar denken aan hoe gênant het was. Het hele plein had haar gezien. Zo fucking gênant. “Moet jij ook mee?” vroeg Lisa. -“Niet als ik mij nu koest houd.” “Zit je nog in de combi?” -“Nee,” stuurde Ester. “Op een bank, naast een of andere ouwe zak.”   De bomen vielen één voor één. Danny zag ze vallen vanuit zijn schuilplek tussen de takken. En ineens stonden ze bij zijn boom. “Godverdomme, hier zit er enen in!” riep de man met de kettingzaag. Danny zette zijn keel open. “Groenplein Groen! Red de bomen!” De flikken waren er rapper dan hij had gedacht. En hun geduld hadden ze onderweg al verloren. Hij kreeg welgeteld vijf minuten om uit zijn boom te komen. Maar hij bleef zitten. Want dit was zijn moment. Voor moeder aarde. En voor Ester, want die was toch ook voor de bomen. En die wou hij wel eens binnendoen. En als ze dit hoorde zou dat zeker niet lang meer duren. Hij nam zijn gsm.   Willy had haar direct gezien. Omdat ze een lange zwarte jas droeg. Omdat ze bleek was en van die zwarte ogen had. Omdat ze kei hard kwam aangelopen. En misschien ook wel omdat ze daarbij zo hard riep dat het hele plein haar had gezien. De flikken probeerde Danny uit de boom te trekken maar hij kroop steeds hoger weg tussen de takken. De brandweer was al gebeld maar die liet op zich wachten. En intussen had ook Ester de boom bereikt. Ze probeerde erin te klimmen maar voor ze het goed besefte, greep de ene agent haar vast. Ze zeg nog net Danny hoog in de boom zitten. “Gij stomme kloot!” riep ze naar hem. Maar de agent voelde zich aangesproken en antwoordde: “Komt gij maar eens mee, juffrouwke!”   Willy zag het allemaal gebeuren. De brandweer kwam en haalde de tragische held moeiteloos uit de boom. Combi open, Ester eruit, Danny erin. De laatste boom plofte neer.   Ze kwam naast hem zitten op de bank. Haar dunne vingers flitsten over het scherm van haar gsm. Het werd stil nu. Op het plein en op de bank.   Willy wees naar de agent die de combi het plein af stuurde en zei: “Hij moest zich schamen!” Ester keek naar de combi, zag Danny erin zitten, en zei: “Absoluut!”

Roel Nijleend
1 0
Tip

Evolutie en beschaving

Heel vaak had mevrouw Piovanelli, als ze na het eten nog wat met haar man zat te praten, de wens uitgesproken dat, indien een van hen beiden, wat god mocht verhoeden, voortijdig zou komen te overlijden – dat hij dat dan zou zijn. Maar die dag stelde ze vast dat haar geduld minder groot was dan gedacht.   Met de jaren was het haar beginnen dagen dat hij nooit de man zou worden die zij gedacht had te ontmoeten toen ze hem zevenendertig jaar, vier maanden en negentien dagen geleden had uitgekozen. Uiteraard had zij hem steeds in de waan gelaten dat hij het was geweest die haar had gekozen, zoals het zou gelopen zijn mocht hij een echte man zijn geweest. Heel vaak had zij zichzelf al verweten dat haar gretig verlangen naar een man aan haar zijde het toen had gewonnen van haar zelfbeheersing. Het besef dat zij gevallen was voor zijn knappe verschijning was een dame als haar onwaardig en kwelde haar nog meer dan al de onhebbelijke eigenschappen die ze sedertdien bij hem had ontdekt. Dat zij zichzelf in deze situatie had gebracht, was allicht de voornaamste reden geweest waarom zij jarenlang had gemeend dit lot te moeten dragen. Zij had gezworen nooit nog haar gevoelsleven te laten primeren op goed fatsoen, geduld en welgemanierdheid. Zij had geslikt en gezwegen en een uitzonderlijke keer had zij de ogen gesloten voor zijn ongemanierde gewoontes, maar nooit was zij tegen hem uitgevaren.   Zijn volkse aard was zwaar om dragen, maar toch was dat niet haar grootste beproeving gebleken. Het was de leegte in hem, waarvan er met de jaren alleen maar meer leek te zijn gekomen, naarmate zijn struise lijf nog verder was uitgezet. Haar vader zaliger had haar erop attent gemaakt die avond nadat ze hem trots aan haar ouders had voorgesteld. Nadat hij geduldig had geluisterd naar haar enthousiaste verhalen over hun eerste weken samen en haar had verzekerd dat hij niets liever wou dan haar gelukkig zien, had hij voorzichtig gepolst of die jongeman wel genoeg inhoud had. Ze had de vraag destijds niet eens gehoord, maar had ze zich achteraf wel pijnlijk vaak herinnerd. Schoorvoetend had zij moeten erkennen dat haar vaders bezorgdheid volkomen terecht was geweest. Meneer Piovanelli was zwaar van postuur maar licht van geest, dat was de verpletterende waarheid die zij intussen niet langer kon ontkennen.   Mevrouw Piovanelli had zich uitgeput in vergeefse pogingen om zijn interesse te wekken voor de literatuur, de beeldende kunsten of de wetenschappen. Ze had hem meegenomen naar de grote Europese steden en was hem voorgegaan naar gerenommeerde kunsthuizen en musea. Talrijke schouwburgen en galerijen hadden zij bezocht en na haar vaders dood had zij diens bibliotheek met veel zorg laten overbrengen naar hun eigen woning. Het liet hem allemaal koud.   Niets had doen vermoeden dat die dag anders zou verlopen dan alle andere. Zij was vroeg opgestaan en had naar vaste gewoonte de ontbijttafel klaar gezet. Hij was ongeschoren aan tafel verschenen, had zich haastig volgeschrokt zonder haar een woord te gunnen en verborg nu zijn rood gezwollen hoofd achter het lokale dagblad dat hij weldra met zich mee zou nemen als hij luidruchtig zijn gevoeg ging doen. “Ik heb dat boek eindelijk gevonden,” zei ze. Hij zweeg. “Je weet wel, dat boek van Vonnegut.” Hij zweeg. “Van Kurt Vonnegut, over evolutie en beschaving, het speelt zich af op de Galapagos eilanden.” Hij zweeg nog steeds. “Ga-lá-pa-gos.” Ze noemde de lettergrepen luid en traag en liet vervolgens een stilte die hem geen andere kans liet dan te reageren. “Galawat?” vroeg hij verveeld.   Zwijgend stond ze op en liep naar het aanrecht achter hem. Ze nam de grote vleesvork, draaide zich om en plofte die zonder aarzeling diep in zijn hals. Een harde knal weerklonk, gevolgd door een walgelijk geluid als van een lange luide buikwind. Meneer Piovanelli vloog door de kamer als een ballon die wild wordt voortgestuwd door de lucht die ontsnapt langs dat ene gaatje. Ze wachtte geduldig af tot hij, zoals zij had verwacht, helemaal was leeg gelopen en alleen nog zijn omhulsel achterbleef op de koude vloer. Voorzichtig pakte zij de lege zak op en plooide die telkens dubbel tot ook de laatste lucht eruit verdwenen was. Vervolgens ontvouwde ze haar echtgenoot opnieuw tot zijn volle lengte. Het dunne vel paste nu precies tussen de kaken van de oude perforator uit vaders bibliotheek. Zorgzaam en geduldig knipte zij haar man tot kleine rondjes en verzamelde die in een lege bloempot.    

Roel Nijleend
10 0

Opleiding

-Starten met schrijven (Wisper, Ingrid Verhoeven, 2015)
-Columns (Wisper, Valerie Eyckmans, 2016)

Publicaties

Prijzen