De vroege trein richting Brussel zit vol met moegetergde gezichten die, zonder een krimp te geven, een bitse onderlinge strijd leveren om de meest donkere oogwallen en de meest grauwe gelaatskleur. Lijdzaam zwijgend treinen zij naar de arbeid. Ik vermoed de hand van Tuymans in dit tafereel. In pastelgrijze tinten schetst hij een onbehaaglijk portret van de succesvolle mens in neoliberale tijden.
Het besef dat de lucht in deze wagon in grote mate bestaat uit de uitstoot van al die grauwe lijven en het feit dat je dat ook duidelijk ruikt, beneemt mij elke zin tot inademen. Het wordt steeds ijler in mijn hoofd.
Ik schrik op wanneer ik de torens van de Brusselse noordwijk herken. Het station braakt een dikke stroom forensen uit over het nabijgelegen plein, van waaruit zij elk hun weg vinden naar de werkplek voor een nieuwe blije werkdag.