Teksten

De dag dat de tijd voor altijd zou stoppen in Oostwinkel

“Wat herinner jij je nog van je middelbare schooltijd?”, vraagt ze me terwijl ik haar gebaar dat haar thee nog te heet was om te drinken.  “Ik herinner me het als een tijd die nooit leek te eindigen”, zeg ik na lang aarzelen.  “Ik ging vaak hardlopen, kilometers aan een stuk langs de vaart. Begroef mezelf in dikke boeken aangezien die makkelijker te begrijpen waren dan mijn leeftijdsgenoten. Ik haalde mooie cijfers en hield ervan om met mijn beste vriendin onze microkosmos te observeren.” “Sommige mensen zeggen dat dit hun beste tijd was”, mompelt ze terwijl ze een kussen herschikt. “De jouwe lijkt ook wel heel idyllisch”, voegt ze eraan toe. “Wel ik weet het zo niet”, zeg ik snel. “Het was een vrij monotone wereldvreemde tijd voor me. Frivool, maar ook angstaanjagend”. Ze kijkt me met pretlichtjes aan, vol  verwachting. Uiteraard dient het angstaanjagende besproken te worden. Tienerdrama op een vrijdagavond, het werkt op de lachspieren. Ik duik even in de tijd. De staalblauwe hemel. Iets met luchtballonnen. Hoe ik toen dagelijks een jeans en een sweater droeg zodat ik niet opviel tussen de rest. Eenheidsworst was mijn plat préféré terwijl ik toen al besefte dat ik vegetariër ben en zal blijven. De tijd zou gaan stilstaan onder het blauw. Mijn tienerhart zou daar, in een dorp dat maar één straat had, platgereden worden door een grote truck. Een truck zoals deze van de maffiaboerenfamilie die het dorp terroriseerde. De zoon reed vaak in zo’n monster met een rotvaart door de dorpskern. De kasseien en huizen daverden als hij passeerde. De dorpelingen zuchtten dat hij nog de dood zou vinden. En dat deed hij, vele jaren later. Sindsdien vechten de kasseistenen niet meer. Maar goed, het was niet deze boerenjongen, maar de jongen uit mijn klas die het object vormde van mijn tienerhart. Ik vond hem intelligent en zacht van hart. Mijn dromerige en met vlagen asociale persoonlijkheid merkte hem op. De tranen die hij huilde toen hij dacht het niet te trekken in die zware wiskundeklas. Ik begreep toen al dat fijne mensen zichzelf tot in het belachelijke in twijfel durven trekken. In de L.O-les liepen we in hetzelfde ritme. Ik deed niet mee aan de valentijnsactie op school. Die leek er enkel op gericht te zijn analfabeten met amourezue intenties te kijk te zetten. En zo besloot ik mijn verliefde gevoelens te gaan opbiechten in het hol van pluto. Ik stond klaar op mijn fiets te springen toen de doodsangst het van me over nam. Ik zou er afgewezen worden. Mijn hart als een pompelmoes platgereden door een pickdorser. En de hele school zou het weten. Wat een onoverkomelijke schandalige daad! Een ander graag zien, getver. “Ik ben dus uiteraard nooit vertrokken”, lachte ik. Ze proestte het uit en morste thee op de zetel. Ik heb sindsdien talloze risico’s genomen. Sprong. Belandde op mijn pootjes, belandde op mijn gezicht. Reisde rond, beleefde koortsachtige nachten met deadlines, gierde het uit in de armen van vriendinnen. Nam afscheid en dronk pompelmoessap. En Oostwinkel bleef Oostwinkel.

svm
14 0

Eerste Hulp Bij Liefdesongevallen

Mijn innerlijke ekster trekt me steeds naar diezelfde etalage in een volksbuurt in Gent. Een paar glinsterende oorringen ligt er al maanden naar mij te roepen. Ik beeld me in hoe mijn zwart-wit gekleurde innerlijke vogel een deuntje zingt terwijl ik in het avondlicht richting de kleinnoden waggel. Zo gaat het al maanden. De overdag weinig interessante etalages veranderen ‘s avonds in dromerige sprookjestaferelen. Alsof het avondlicht en het verlaten karakter van de straat de inhoud van achter glas gereserveerde zaken tot leven brengt. De onbereikbaarheid van de spullen doen me de zaken idealiseren. Onbereikbaarheid creëert verlangen en al zeker in het avondlicht. “Je zou die oorringen moeten kopen. Je mag jezelf gerust eens iets cadeau doen” “Waarom?” “Is er een waarom nodig? Je vindt ze mooi en je mag jezelf iets gunnen” De innerlijke ekster vliegt verschrikt op als we op de trapjes vlak voor de winkeldeur een huilende jonge vrouw vinden. Ik heb nooit mijn hoofd kunnen afwenden van ongeluk. Op de achtergrond bewegen een paar schaduwen. Ze lijken op te gaan in de muren van de historische panden, schuiven voorbij, gaan op in de klinkers van de straat. Ze huilt alsof ze alleen in een ruimte zit. Haar fiets staat als een soort dranghekken voor haar geparkeerd. Haar fietslichtjes vergat ze uit te doen, haar gsm houdt ze trillend in haar koude handen. Terwijl ik me nog afvraag of ik niet liever een schaduw zou willen zijn, blijft hij resoluut staan. Hij lijkt de start van onze interactie te markeren. Ik bedenk me dat het gek is, hoe ongemakkelijk ik me voel bij publiekelijke uitingen van gevoelens. Hoe je onopvallende bestaan in de openbare ruimte precies bij de nek gegrepen wordt als je geconfronteerd wordt met uitingen van emoties van de andere. Zeker als het over verdriet gaat. Hoe ik in eerste instantie verstijf en m’n ogen wil dichtknijpen. Freeze or flight? Alvast één vraag waar ik het antwoord op weet. Ik ontdooi en vraag haar aarzelend of alles ok is, wetende dat dat het niet is. Een mens moet ergens beginnen. Ik ben nu betrokken in deze interactie, dus nu moet ik er helemaal voor gaan. Ondertussen zit mijn metgezel met het grootste gemak in boeddhahouding. Alsof de straat zijn kussen is. Ik zucht en ga bij hem zitten, want het maakt van mij een nogal raar figuur om naast mijn zittende vriend rechtop te staan. Bovendien heeft hij de juiste inschatting gemaakt om zich op de hoogte van onze gesprekspartner te bevinden. Terwijl mijn achterwerk de koude straatstenen raakt, herinner ik me mijn Slovaakse vriendin die me in Denemarken waarschuwde. “Darling, you should not sit on this cold bench. You might not get babies. Just saying”. In nog geen minuut zijn we verwikkeld in een diep emotioneel gesprek over de liefde. Voor ons een slachtoffer dat bittere tranen huilt die ze zonder veel omhalen met haar mouw wegveegt. We luisteren en knikken. Geen mens die niet weet hoe het voelt wanneer je emotionele tuin met zorgvuldig gekweekte bloemen door een bulldozer wordt platgereden. Dat die bloemen wel terug zullen groeien, dat is een ijdele troost. Hij zwijgt en laat mij haar af en toe in stiltemomenten vragen stellen. Ze lacht, zegt dat ze zelf haar vriendinnen op die manier zou bijstaan. Maar dat het eventjes erg eenzaam is in de lockdownsituatie. “Zie mij hier zitten, mijn ganse liefdeshistorie uitleggen aan vreemden”. Soms is de vreemde het best geplaatst om eens te luisteren. Ik bedenk me dat we in de lockdown de vreemde in de straat wat missen en dat deze een belangrijke rol opneemt. Dat de grens tussen vreemd en vertrouwd dunner is dan we denken. Flinterdun. De vreemde waar je je even kort intens mee bindt en dan weer loslaat. Het is een beetje zoals dat ene instrument in het orkest. Het is een onopvallend klein ding dat maar af en toe een hoge toon in het stuk brengt. En toch is het een belangrijk aspect van het hele muziekstuk. We spreken haar nog een paar laatste bemoedigende woorden in en nemen afscheid. Ze bedankt ons, staat een beetje wankel op haar benen. Letterlijk en figuurlijk. We kijken haar nog even na tot het rode lampje van haar fiets wordt opgeslokt door de nacht en zetten onze wandeling verder. “Eerste hulp bij liefdesongevallen en andere drama’s. Het gaat ons goed af”, grapt hij. Ik besluit de oorringen te kopen.

svm
5 0

Opleiding

Master rechten
Erasmus Mundus Master's in journalism, media and globalization

Publicaties

Schamper, MO*, De Juristenkrant, Tijdschrift voor Mensenrechten, Zomerzine, Dzjoef

Prijzen