Yves Taffin

Gebruikersnaam Yves Taffin

Teksten

EEN HOPELOOS GEVAL ?

«Consequent gedrag is iets voor mensen zonder verbeelding.» (Oscar Wilde: °Dublin 1854 - +Parijs 1900)   “Doe geen moeite, man,” zei de vrouw op de kruk naast hem, toen Glenn haar beleefd een drankje aanbood. “Jullie mannen zijn immers allemaal hetzelfde. De besten als het erop aan­komt een vrouw het bed in te lullen. Maar eens het grote werk! Ho, maar!” Verwonderd keek hij haar aan. Ze was een bijzon­der knappe vrouw van een jaar of vijfen­twintig, hooguit dertig, met halflang blond haar dat golvend over haar schou­ders viel. Uitermate smaak­vol gekleed, droeg ze onder­meer een lange rok met huive­ring­­wek­kend hoge split, die af en toe een flink stuk van een welgevormd dijbeen onthul­de. “Nou,” reageerde Glenn, terwijl hij zijn glas oppakte en wat dichter naar haar toeschoof, “jij bent ook niet op je mondje gevallen, zeg!” “En jij?” antwoordde ze, hem geringschattend opnemend. “Als jij maar niet op wat anders bent gevallen!” “Drink je nog wat, of hoe zit het?” vroeg hij, stilaan toch wat opgelaten. “Goed, goed, als je aandringt.” Ze wenkte de barman: “Voor mij een dubbele whisky, op de rekening van meneer, hier.” Toen ze Glenn weer aankeek, glimlachte ze verontschuldigend: “Sorry, dat ik zo vervelend doe. Maar ik ben vandaag in een rothumeur.” “Oh, ja?” vroeg hij. “Daar moet wat kunnen aan gedaan worden, niet?” “Wie zal het zeggen?” antwoordde de vrouw effen, het glas dat de barman zojuist voor haar had neergezet oppakkend, en het in één teug leeg­drinkend, waarna ze het met een harde klap weer neerzette. Ze wendde zich tot de bar­man en zei op een toon of ze tegen haar stal­knecht sprak: “Doe nog maar ‘ns vol, mijn jongen. Misschien dat ik dan stilaan in de stemming geraak.” Ze keek weer naar Glenn: “Je vindt het toch niet erg, hé? Dat ik er nog eentje drink op je goeder­tieren?” “Dat hangt er maar van af.” “Waarvan dan?” “Van je verhaal.” “Ha, die is goed,” lachte ze, “en waar zou ik dan moeten beginnen met mijn euh… ver­haal?” “Je zou me kunnen vertellen hoe je heet en wat je zo in de penarie brengt.” “Wel,” zei de vrouw, “ik heet Josiane. Ik ben getrouwd, maar mijn man Willy laat gelukkig allang geen exclusieven meer op me gelden, zodat ik vrij ben te doen en te laten wat IK wil.” “Dat klinkt interessant.” Josiane haalde de schouders op. “Gisteren nog pikte een kerel me op. Ik had er echt wel zin in. Maar oh, wat een afgang!” “Afgang?” “Tja,” antwoordde ze, in een vertrouwelijk ge­baar een hand op Glenns arm leggend. “Sorry dat ik het zo zeg, maar euh… ook jij ziet er me niet bepaald uit als degene die mijn wensen kan vervullen, vrees ik.” “En waarom denk je dat, Josiane?” vroeg hij ernstig. “Omdat,” antwoordde ze, hem doordringend aan­kij­kend, “omdat ik een wel zeer aparte voorkeur heb.” “Ah, ja?” “Ja, weet je, ‘t heeft te maken met mijn jeugd. Toen ik voor de eerste keer… je weet wel. Alle mannen met wie ik sindsdien naar bed ben ge­weest, inclusief die lieve, zorgzame echtgenoot van me, zijn op dat punt in min of meerdere mate tekort geschoten. Het heeft niet zozeer te maken met seksuele potentie of zo, maar met de manier waarop ik wil dat we het doen.” Ze aarzelde even, dronk haar tweede whisky halfleeg en ging toen verder: “De eerste keer toen ik de liefde bedreef, gebeurde dat op een nogal brutale manier, met mijn oom op de boerderij. Hij was een volwas­sen kerel van over de veertig en ik net geen zestien. Sindsdien ben ik eigenlijk maar naar één ding op zoek: naar de vent die me op eenzelfde rechttoe rechtaan manier te grazen neemt. Want met minder, lieve schat, neem ik echt geen genoegen, hoor!” Glenn wist niet wat hij hierop moest antwoor­den. In plaats van recht­streeks op haar uitda­ging in te gaan, vroeg hij: “Zal ik je nog een dubbele whisky trakteren?” “Ja, schat,” zei ze, “doe dat. En laat me dan weten of je nog zoveel zin hebt me te versie­ren.”   *  *  *   Een halfuur later arriveerden ze bij Josiane thuis. “Kom,” zei ze, Glenn naar de keuken meelood­send. “Zoals ik je al zei: voor mij geen ingewik­kelde rituelen vooraf. Ik wil meteen de volle laag.” Ze maakte het licht aan en trok in één ruk het plastic kleed van de tafel. Glenn keek verrast naar het verweerde, gekraste ruwhouten tafel­blad dat fel afstak tegen de rest van het vrij nieuwe, moderne meubilair. “Heb je die speciaal in huis gehaald om euh…?” De vrouw knikte triomfantelijk, terwijl ze liefde­vol haar hand over het op vele plaat­sen zwaar bescha­digde tafelblad liet glijden. “Vrijwel identiek aan die op de boer­derij des­tijds. Ik heb ze per toeval gevonden op een rom­mel­markt.” Ze keek op terwijl ze nog steeds over het bescha­­­digde blad streek. “Weet je,” zei ze, “er zijn maar weinig mannen die eraan willen beginnen, als ze dit werkelijk te zien krijgen. Ze denken dat ik maar een grapje maak, of dat ik niet goed bij mijn hoofd ben.” Ze keek Glenn verwachtingsvol aan. “Kom,” zei hij, “kleed je uit, voor ik van gedach­te verander.” Josiane vloog hem om de hals en kuste hem. “Ik had het moeten weten,” fluisterde ze hees. “Jij bent anders dan die anderen.” Terwijl ze hem bleef aankijken, kleedde de vrouw zich vliegensvlug uit, haar kleren her en der door de keuken gooiend. “Kom, snel,” hijgde ze, nu ze op haar vlees­kleurige, zelfop­hou­dende nylons na, volledig naakt achter­waarts op de tafel klauter­de en met haar blote rug op het ruwhouten blad ging liggen, de dijen uitnodigend voor hem sprei­dend.   Glenn kon amper geloven wat hem nog geen minuut daarna overkwam. Kon het werkelijk dat ze nu al zover was? En ja, inderdaad. Josiane schokte als een wilde en schreeuwde het uit. Toen ze wat bekomen was, trok hij haar voor­zichtig weer overeind. “Oooo…” kreunde ze, “wat was dat fantastisch. Voor de eerste keer in al die jaren. Niet te gelo­ven!” Ontdaan keek de man terloops over haar mooie, naakte schouder. Wat hij toen zag, bezorg­de hem bijna een hartstilstand. Haar hele rug was van onder tot boven bedekt met oude en recentere schaafwonden, en vervaar­lijk uitziende littekens.   Eer Glenn in de gelegenheid was hierover een vraag te stellen, hoorde hij plots het geluid van een sleutel in het voordeurslot. “Oh, Jezus, dat zal mijn man zijn.” “Je man?” Josiane knikte. Jeetje, dacht Glenn. Vliegensvlug kleedde hij zich weer aan. Hij was daar nog mee bezig toen de keuken­deur al openzwaaide. Een reus van een kerel kwam naar binnen. Hij keek spottend, eerst naar zijn vrouw, en dan naar de ander: “Wel, wel,” zei hij schamper, “heeft ze jou ook zover gekregen?” “Zover gekregen?” echode Glenn. “Schat,” zei Josiane, nog naakt op haar man toelopend. “Maak dat je boven bent, slet die je bent,” sprak deze dreigend. “Met jou reken ik straks wel af. Of ben je soms vergeten wat dokter Zilvermann heeft gezegd?” De vrouw grabbelde haar kleren bij elkaar en als een zombie liep ze, zonder nog iets te zeggen, de keuken uit. “Kom mee,” zei haar echtgenoot. “Je zult wel trek hebben in een borrel, zeker?” Zonder Glenns antwoord af te wachten, liep de man hem voor naar de woonkamer, opende de barkast en schonk twee volle glazen whisky in. “Gezondheid.” “Gezondheid,” antwoordde Glenn, terwijl hij op uitnodiging van Josianes echtgenoot op een stoel plaats­­nam. De ander kwam tegenover hem zitten: “Ze heeft je natuurlijk wijsgemaakt dat ze op zoek was naar de ultieme min­naar die haar wil nemen op dat ellendige ding daar.” Hij bewoog zijn hoofd in de richting van de keukendeur. Glenn knikte. “Het probleem met haar is,” vervolgde de ander, “dat ze zo knetter is als een achter­deur, en boven­dien nymfomane ook. Ik durf wedden dat ze veel vlugger haar climax bereikte dan jij ooit kan klaarspelen.” Weer knikte Glenn. “Weet je, eigenlijk zou ik haar moeten laten opber­gen in een instelling. Ik kan mijn hielen niet lichten of ze lapt het me: tot twee, drie keer op een dag als het haar zo uitkomt.” “Ze vertelde me iets over een jeugdtrauma.” “Dat is het enige aan haar verhaal dat klopt. Ze moet in haar jonge jaren door één of andere vieze oom op zo’n afschuwelijke keukentafel zijn ver­kracht en sindsdien heeft zich dat in haar hersenpan vastgezet en wil ze op geen andere manier meer.” “Mmm…” antwoordde Glenn, “ze heeft me dus mooi beetgenomen, als ik het goed begrijp.” “Inderdaad. Iedere man die ze tegenkomt ver­telt ze hetzelfde verhaal. Wat mij betreft: ze doet maar. Ik heb allang de moed opgegeven om haar op andere gedach­ten te brengen.” “En u?” vroeg Glenn. “Als ik vragen mag, wat doet u als u met haar…” Het was een indiscrete vraag, maar hij was gewoon te nieuwsgierig om ze niet te stellen. De man nu lachte als een boer met kiespijn: “Ik…? Je denkt toch niet dat ik met haar nog seks wil hebben! Tegen­woordig met al die AIDS en zo! Nee, hoor! Dan heb ik wel een ander adres voor dit soort pleziertjes! Daarbij, ze mag me dankbaar zijn dat ik haar niet allang de straat heb opgekieperd. Nee, man. ‘t Is erg dat ik het zeggen moet, want tenslotte is ze nog altijd mijn vrouw. Maar Josiane, dat is een hopeloos geval, zoals dokter Zilvermann, haar psychiater, haar noemt.” “Een hopeloos geval?” echode Glenn. De ander knikte. Terwijl Glenn rechtstond en aanstalten maakte om weg te gaan, dacht hij nog: als jij haar maar eens nam op de manier zoals zij dat het lekkerst vindt, misschien dat ze dan op slag genezen is van haar trauma. Echter, hij zei alleen: “Nog bedankt voor de whisky.”  

Yves Taffin
36 0

THE DAY THE OLD LADY DIED

35 JAAR NADAT DE MV MI AMIGO ZONK   In de nacht van 19 op 20 maart 2015 is het vijfendertig jaar geleden dat voor de Britse kust tijdens een zware storm de MV Mi Amigo, het meest legendarische radiozendschip ooit, van haar anker sloeg, op een zandbank liep en zonk. De bemanning, die daarvoor al herhaalde malen heroïsche pogingen ondernam de boot drijvend te houden, kon net op tijd van boord worden gehaald. Nog tot in 1986 bleef de 69m hoge zendmast van 'the Old Lady', zoals de Mi Amigo in vrije radiomiddens wordt genoemd, als een stille getuige van die noodlottige stormnacht overeind. Tot ook dit deze roemloos in de golven verdween. Wie een beetje de geschiedenis van de zeezenders kent, weet dat het bericht van de schipbreuk destijds niet als een verrassing kwam. Hoewel... het oude zendschip had al zoveel doorstaan, en hoe vaak had het maar een haartje gescheeld?    De lotgevallen van dit radiozendschip lezen als een avonturenroman. In 1921 werd in het Duitse Kiel de net geen 30m lange cargoboot de MS Margarethe gebouwd. Een kleine driemaster bedoeld voor de binnen- en kustvaart. De komende 38 jaar verandert het schip verschillende keren van eigenaar, van bestemming en van naam. Het wordt tot twee keer toe uitgelengd (tot zo'n 40m) en meerdere keren grondig gerenoveerd. In 1959 wordt het voor het eerst ingezet als radiozendschip voor het Zweedse commerciële Radio North. Uit die tijd dateert ook de voor dit schip zo karakteristieke witte bovenbouw. De pret duurt echter niet lang, want eind juli 1962 wordt in Zweden een antizeezenderwet van kracht, die iedere medewerking aan een offshore radiostation strafbaar stelt. Radio North moet net als haar populaire voorbeeld Radio Mercur uit de ether. De MV Magda Maria, zoals de boot intussen heet, vaart naar Spanje, waar ze een nieuwe eigenaar vindt in de persoon van Alan Crawford die de eerste Britse zeezender, Radio Atlanta, wil lanceren. Hij doopt het schip Mi Amigo. In Londen ontmoet Crawford ene Roman O'Rahilly. O'Rahilly, een Ier, is o.a. manager van de popzanger Georgie Fame. Hij is ontevreden omdat de BBC niet voldoende zijn artiest wil draaien. Vandaar zijn idee om voor de Britse kust met Radio Caroline te starten, genoemd naar de dochter van de Amerikaanse president John F. Kennedy. O'Rahilly heeft al een boot. De MV Caroline, zoals hij zijn pas aangekochte oude veerboot de MV Frederica heeft herdoopt.   Op 26 maart 1964 gaat Radio Caroline voor de kust van Harwich van start. Het is meteen een immens succes. 9 mei van dat jaar. Om 18u sluit Radio Caroline zoals iedere dag haar uitzendingen. Meteen daarop start Radio Atlanta op dezelfde golflengte: 197m in de middengolf. Op 2 juli wordt Radio Caroline, Radio Caroline North en radio Atlanta, Radio Caroline South. Crawford en O'Rahilly werken nu samen. De twee stations hebben samen algauw 10 miljoen luisteraars. Dit succes werkt aanstekelijk, en weldra volgen anderen met commerciële radio van op schepen en enkele verlaten oorlogsforten voor de Britse kust. Toch zijn het de Caroline-stations en Radio London (een Amerikaans initiatief) die het meeste succes oogsten. Een hele poos gaat alles prima, tot die dramatische avond van 19 januari 1966. Al enkele dagen woedt een storm op de Noordzee. De ankerketting van de Mi Amigo breekt en het 490 ton metende schip drijft in ijltempo naar de kust. De bemanning die TV zit te kijken heeft aanvankelijk niets in de gaten, tot het schip net tussen de golfbrekers en de rotsen strandt. Een paar meter naar links of naar rechts en de Mi Amigo zou te pletter zijn geslagen. Het beschadigde zendschip wordt naar Zaandam gesleept voor herstelling. Er wordt bij deze gelegenheid een nieuwe 50kw-zender geïnstalleerd. Maar in 1967 vindt de Britse regering het welletjes en stemt haar antizeezenderwet; zelfde verhaal als vijf jaar eerder in Zweden. Alle Britse offshore radio's leggen er die 15de augustus het bijltje bij neer, behalve één: Radio Caroline, nu bevoorraad vanuit Nederland. Het duurt maar zeven maanden. Dan is het geld op. In de vroege ochtend van 3 maart 1968 verschijnen er sleepboten van de Firma Wijsmuller bij de beide Caroline-schepen. Kapiteins en bemanningen worden overrompeld en opgesloten, de ankerkettingen doorgebrand en de beide schepen naar Amsterdam gesleept. Blijkt dat de scheepsbevoorrader al maanden geen geld meer heeft gezien. De Caroline-organisatie valt uit elkaar. Er worden nog pogingen ondernomen om een nieuwe boot te vinden, maar alles loopt af op een sisser. Er heerst weer rust voor de Britse kust.     De Stunt van Van Dam   29 mei 1972. De Firma Wijsmuller besluit haar 'buit' openbaar te verkopen. Na vier jaar aan de ketting zijn de beide zendschepen door souvenirjagers leeggehaald, en ook de staat van zowel de Caroline als de Mi Amigo is erbarmelijk wegens geen onderhoud meer. De MV Caroline wordt verkocht aan een slopersbedrijf dat het meteen afbreekt. De MV Mi Amigo wordt eveneens opgekocht door een sloper met hetzelfde doel. Op de valreep slaagt een groep radiovrienden onder de naam Free Radio Association erin de Mi Amigo over te kopen. Zij beweren het schip te zullen ombouwen tot drijvend radiomuseum en daarna naar Engeland te varen omdat de interesse daar groter is dan in Nederland.  Na inspectie blijkt dat de ravage aan boord nogal meevalt: de zenders zijn zelfs nog te repareren, en dat gebeurt dan ook. Begin september 1972 vaart de Mi Amigo de Amsterdamse haven uit zogenaamd richting Engeland. In werkelijkheid laat het schip haar anker vallen buiten de kust van Ijmuiden. Verantwoordelijk voor deze stunt is ene Gerard van Dam, het latere brein achter Radio Del Mare. Zonder zijn actie was er toen al geen Mi Amigo meer geweest!   Moeilijke tijden   Even later beginnen er eerst testuitzendingen van op de Mi Amigo onder de naam Radio 199 (golflengte van uitzending). Maar na een tijdje wordt het dan toch Radio Caroline. Het commerciële succes blijft echter uit, net als de lonen. Een misnoegde bemanning slaat aan het muiten en kapitein Van Der Kamp laat de ankerketting doorbranden en het schip terug naar Amsterdam slepen. Hij wil de Mi Amigo in beslag doen nemen om zijn achterstallig loon te vorderen. Een verslag uit die tijd van de scheepvaartinspectie vermeldt dat de Mi Amigo een drijvend wrak is (toen al). Enkele enthousiastelingen slagen er echter in de nodige reparaties voor elkaar te krijgen en het schip terug zeewaardig te laten verklaren. Gebruik makend van de eindejaarsperiode slagen ze erin, enkele dagen voor een Haarlemse rechtbank de Mi Amigo aan de ketting zou leggen, stilletjes de haven uit te varen, dit keer richting Scheveningse kust, waar op dat moment ook Veronica en Noordzee liggen.  Ondertussen verschijnt Roman O'Rahilly weer op het toneel. Hij betaalt de schulden, neemt de hele boel over, ontslaat Van Dam en op 3 januari 1973 is Radio Caroline met Nederlandse en Engelse deejays weer in de lucht, dit keer van op de 259m (1187khz) middengolf.  Andermaal achtervolgt pech de Mi Amigo. Zenderproblemen en problemen met de zendmast maken dat Radio Caroline heel onregelmatig in de lucht is. Als op 2 april de Norderney, het schip van Veronica, in een voorjaarsstorm van haar ankers slaat, is O'Rahilly er als de kippen bij om zijn boot tijdelijk te verhuren aan Veronica, die hier gretig op ingaat. Er is immers veel aan gelegen dat Veronica dezer dagen in de lucht is. In Den Haag houdt de tweede kamer op 18 april, de dag dat Veronica officieel verjaart, een hoorzitting over de antizeezenderswet van de regering Den Uyl, waarop Veronica anticipeert met een nationale betoging. En dus moeten de fans gemobiliseerd om naar het Binnenhof te komen. Voor een welvarende organisatie als Veronica is het een sinecure om de Mi Amigo-apparatuur te herstellen. Vanaf 11 april is Veronica weer te horen vanaf de Mi Amigo-frequentie 259m. Op 18 april, de dag van de hoorzitting, slagen de sleepboten van Smith-Tack er na enkele mislukte pogingen in om de Norderney vlot te trekken. Enkele uren later is Veronica weer te horen op de vertrouwde 538m. Een paar dagen later: exit Mi Amigo. Een comeback van Radio Caroline, dit keer op twee frequenties: 259m voor de Nederlandstalige service en 389m voor de Engelstalige service, is weldra een feit. Echter, de geschiedenis herhaalt zich: technische problemen. Op 26 juni zwijgt de Mi Amigo andermaal. Voorlopig gered   Dan komt de (voorlopige) redding in de persoon van ene Adriaan Van Landschoot. Deze jonge, ambitieuze, Belgische zakenman start met zijn Radio Atlantis en huurt daarvoor zendtijd op de Mi Amigo. Radio Atlantis nu gaat de geschiedenis in als de enige zeezender ooit die effectief start op het geplande tijdstip, namelijk zondag 15 juli 1973 om 12u, zij het op een andere dan de aangekondigde golflengte. De op voorhand opgenomen programma's en jingles hebben het over 385m, terwijl de uitzendingen zelf op de nu opvallend helderder klinkende 259m te horen zijn. Reden: de nacht vóór de uitzendingen geraakt de generator die de zender op 385m van stroom moet voorzien defect, en in allerijl wordt dan maar uitgeweken naar de 259m-zender.  Tegen het eind van de maand begint een tweede station uit te zenden van op de Mi Amigo. Als Atlantis 's avonds om zeven uur uit de lucht gaat, weerklinkt op 24 juli Radio Seagull. Het station draait gedurende de avond- en nachturen vrijwel uitsluitend zogenaamde progressieve LP-muziek. De deejays komen van Radio Caroline en Radio Noordzee International. Initiatiefnemer: Roman O'Rahilly. Hij dacht de stijlbreuk met de oude hitzender Radio Caroline te rechtvaardigen door het gebruik van een nieuwe stationsnaam (geïnspireerd op de film Jonathan Livingstone Seagull). Later zou de naam toch weer veranderen in Radio Caroline, maar de format blijft dezelfde. “Caroline, the one and only albumstation in Europe”, klinkt het vanaf dan. Die eerste maanden loopt alles gesmeerd. Radio Atlantis is snel zeer populair in Vlaanderen. In het najaar echter slaat het noodlot toe. De 67m hoge zendmast breekt af bij een kalme zee en er blijft nog zo'n negen meter overeind. Hieraan bevestigen de bemanningsleden een noodantenne, en er wordt overgeschakeld op de minder krachtige 10kw zender. Op 5 oktober hervatten de beide stations hun uitzendingen. Het duurt niet lang, want op 18 oktober begeeft de zaak het andermaal.    Hey, Mi Amigo, hey   Het contract van drie maanden met Radio Atlantis is inmiddels verlopen en er daagt een nieuwe kandidaat-huurder voor de Mi Amigo op: één die bereid is meer te betalen dan Van Landschoot, namelijk de legendarische Suzy-wafelbakker, manager en platenbons: Sylvain Tack, ex-adverteerder van Radio Atlantis. Zelf een station exploiteren lijkt hem interessanter, dus richt hij Radio Mi Amigo op. Ondertussen is men er op het zendschip op 24 december eindelijk in geslaagd een nieuwe zendmast op te richten, en op 1 januari 1974 weerklinken de eerste officiële uitzendingen van Radio Mi Amigo van op het gelijknamige schip. Weldra gaat Sylvain Tack overal rondbazuinen dat hij voor eenenvijftig procent eigenaar is van het zendschip, maar dat is een pertinente leugen die je in sommige zeezendergeschiedschrijving nog aantreft. De waarheid is dat Tack aan een vertegenwoordiger van O'Rahilly gevraagd heeft wat hun prijs was voor het schip. Die belde met zijn mensen in Engeland en gaf daarop de wafelbakker een bedrag “waarvan zelf een oliesjeik zou duizelen”, aldus de Radio Mi Amigo-baas in een Joepie-interview begin 1974. Waarop Tack dan maar besloot zendtijd te huren. Ook met Radio Mi Amigo gaat het weldra uitstekend. Zeker de eerste acht maanden. Dit komt o.a. door de meer dan uitstekende zendkwaliteit, o.a. het gevolg van het gebruik van de Optimod, een toestel dat aan de zender wordt toegevoegd en dat de best mogelijke middengolfuitzending mogelijk maakt. Verder maakt men nu ook volop gebruik van de krachtige 50kw zender. Hoewel, als je bepaalde mensen mag geloven die destijds aan boord waren, heeft deze zender nooit op volle kracht gewerkt (hoogstens 25kw), dit wegens de te beperkte generatorcapaciteit aan boord.  Echte problemen dienen zich aan als Nederland op 1 september haar antizeezenderwet van kracht laat worden. Radio Noordzee en Veronica stoppen, Caroline en Mi Amigo gaan door. Wel wordt de Mi Amigo de donderdag voor die eigenste eerste september weggesleept van voor de Scheveningse kust richting monding van de Themes, omdat men denkt dat The Old Lady daar beter beschut zal liggen tegen de gevreesde kanaalstormen. Voor de rest business as usual.  Naar Playa de Aro   Achter de schermen echter verloopt één en ander minder rimpelloos. Caroline moet haar kantoor in Den Haag opdoeken en een onderkomen zoeken (officieel althans) in het meer dan duizend kilometer verderop gelegen Spanje, één van de weinige landen in Europa die nog niet het Verdrag van Straatsburg (de paraplu die ieder land gebruikt om er een antizeezenderwet door te krijgen) hebben geratificeerd. En de Radio Mi Amigo crew? Die werkt voorlopig clandestien vanuit diverse locaties in Nederland en Vlaanderen (ook met een officieel adres in Spanje) eerst worden de programma’s opgenomen in studio's boven de wafelbakkerij van Tack in Buizingen, daarna in een afgelegen boerderij. De Nederlandse, Engelse en Belgische justitie krijgen er lucht van en treden in actie. Naar verluid werden ze getipt door een misnoegde ex-deejay. Medewerkers onder wie Peter Van Dam (Ex Peter Brian van Caroline) worden gearresteerd, adverteerders ondervraagd, studiomateriaal in beslag genomen en aanvoerroutes opgerold. Toch blijft tot ieders verbazing Radio Mi Amigo gewoon in de lucht. Tack heeft de bui zien hangen en verhuist hals over kop naar het Spaanse Playa de Aro, waar de inmiddels ex-wafelbakker een riante villa bezit en vanwaar voortaan de programma's worden opgenomen door een deel van de gekende deejays aangevuld met enkele ex-Veronica-medewerkers w.o. Bart Van Leeuwen en Stan Haag.  Vrij snel begint het goed te draaien in Spanje. In enkele maanden tijd ontpopt het onooglijke plaatsje Playa de Aro in Gerona zich tot een bedevaartsoord. Busladingen Nederlandse en Vlaamse toeristen strijken er neer en de middenstand doet gouden zaken. Niet moeilijk dat Sylvain Tack er als een halve heilige door het leven gaat. Alleen de bevoorrading van het zendschip baart nog zorgen. Vandaar dat de programma's nu op cassettetapes worden gezet in plaats van op spoelenbanden, wat veel minder plaats inneemt. Niettegenstaande de MV Mi Amigo in november 1975 tijdens een storm nog maar eens van haar anker slaat, en eizona door de Britse Marine gekonfisceerd wordt, gaan er vanaf begin 1976 nu zelfs Radio Mi Amigo-deejays aan boord van het zendschip om er live-uitzendingen te verzorgen, wat erg goed aanslaat bij het publiek. 1976 en 1977 worden dan ook onbetwist de topjaren voor Radio Mi Amigo.  Zendertechnicus Peter Chicago slaagt er in de zomer van 1976 in de tweede lichtere 10kw zender parallel te gebruiken voor daguitzendingen van het albumstation Radio Caroline. Ondanks alweer een bijna ramp in september 1976 als het schip een zoveelste keer op drift slaat, blijft het succes van Radio Mi Amigo gestaag opgang maken. Een onderzoek geeft aan als zou de etherpiraat dagelijks meer dan twee miljoen luisteraars hebben in de Benelux en ver daarbuiten. De adverteerders verdringen elkaar om te mogen adverteren! Wie niet zo opgezet is met het succes van Radio Mi Amigo is de Belgische regering. In zoverre dat toen Spanje zich tweede helft jaren zeventig kandidaat stelde om lid te worden van de EU, de Belgische regering op hoog niveau Spanje heeft aangepord om iets te doen tegen dat circus in Playa de Aro. Anders zou België wel eens kunnen dwarsliggen bij de EU-kandidatuur van Spanje!   Begin van het einde   Op de ochtend van 4 augustus 1977 maakt de Mi Amigo plots zwaar slagzij. Men denkt dat er een groot lek is in het schip. Na de kustwacht te hebben gealarmeerd, slaagt een bemanningslid erin een pomp te plaatsen. Dan ontdekt men dat er een lek is in het afkoelingscircuit van een generator, waardoor een grote hoeveelheid zeewater in de ruimen stroomt. Het euvel is snel verholpen. Na enkele frequentiewissels en de opdoeking van de dagservice van Radio Caroline – de kosten waren hoger dan wat het opbracht – strijken op 1 december 1977 Caroline en Mi Amigo weer samen neer op de dit keer uitstekende frequentie 319m (963 KHZ). Ondertussen duiken in de pers hardnekkige geruchten op over de abominabele staat waarin het zendschip verkeert. Het heet als zou de Mi Amigo een lekke roestbak zijn, klaar om bij het minste ontij te zinken als een baksteen. De Mi Amigo-medewerkers doen hun uiterste best om deze geruchten te weerleggen. Zo wordt er gewag gemaakt van een nakende actie waarbij duikers onder water extra verstevigende platen tegen de romp zullen lassen. Maar dat blijkt allemaal gebakken lucht; marketing om luisteraars en adverteerders gerust te stellen.  Wie kan tellen, weet immers dat één en één twee is. De laatste keer dat het schip een droogdok zag moet begin de jaren zestig zijn geweest. Sinds 1972 (en ze was toen al ternauwernood zeewaardig) bleef de Mi Amigo noodgedwongen op zee, omdat geen enkele Europese haven bereid was haar toe te laten voor herstelling. Doordat de meeste landen in Europa inmiddels het fameuze Verdrag hadden geratificeerd, zou The Old Lady bij aankomst meteen aan de ketting zijn gegaan. Spanje was (naast Noord-Ierland) het enige Europese land dat nog niet had getekend, maar de duizend kilometer daarheen zou de oude scheepsmotor nooit hebben overleefd. En een zo verre sleep was onbetaalbaar en ook al technisch niet evident. Dus bleef de Mi Amigo waar ze was: in internationale wateren, waar niemand haar wat kon maken, behalve de gevreesde elementen, natuurlijk.  De staat van het schip is ook iets dat Sylvain Tack grote zorgen baart. In de zomer van 1978 is er in Parijs nog een ultieme ontmoeting tussen Tack en O'Rahilly over de kwestie. Volgens Tack bleef O'Rahilly obstinaat weigeren de nodige reparaties uit te voeren, waarop Tack besloot om de samenwerking te stoppen en zelf een schip te zoeken.   MV Mi Amigo zonder Radio Mi Amigo   Op 20 oktober 1978 dan begeeft aan boord de enige, nog werkende generator het. Het duurt weken eer die vervangen is en tijdens een zware storm op 19 januari 1979 moet zelfs de bemanning van boord worden gehaald. Toch overleeft The Old Lady het weer maar eens, en op paasdag 1979, zondag 15 april is Radio Caroline er weer op de 319m, zij het via de zwakkere 10kw zender. Caroline start, naast haar Engelstalige service 's avonds, overdag een Nederlandstalig station à la Radio Mi Amigo met ex-dj's van Mi Amigo, waaronder Marc Jacobs, om maar de populairste te noemen. Ondertussen duikt er in juni van dat jaar een nieuw Radio Mi Amigo op, op 272m, dit van op een roestig oud graanschip, nauwelijks zeewaardiger dan de Mi Amigo, namelijk de MV Magdalena. Maar deze Radio Mi Amigo zou volgens Tack niets met het vorige Mi Amigo te maken hebben. Hij spant zelfs een proces in tegen Van Accoleyen, de initiatiefnemer, wegens schending van het copyright. Blijkt dat de naam Radio Mi Amigo inmiddels beschermd is. De nieuwe Radio Mi Amigo kost 25 miljoen oude Belgische frank (zo'n 625.000 Euro) en strandt na een resem problemen al bij een vroege septemberstorm op een zandbank, waarna het gekonfiskeerde schip onder de slopershamer gaat. Geweten is dat Roman O'Rahilly in die dagen een hele reeks onderhandelingen voert met het oog op het vinden van nieuwe financiers, dit onder andere met een aantal religieuze organisaties. Hij had immers al dominee Maasbach en Ds. Toornvliet die zendtijd huurden. Maar van al die plannen komt niets in huis, ook al omdat de accommodatie op de vermoeide en tot op de draad versleten Mi Amigo intussen bijzonder beperkt is. Definitief einde   De komende maanden is het erg moeilijk om de zender in de lucht te houden: bevoorradingsproblemen, juridische acties, enzovoort. En dan is er die noodlottige stormnacht van 19 op 20 maart 1980. De Mi Amigo slaat voor een zoveelste keer van haar anker en strandt reddeloos op een zandbank, waarbij een enorm lek wordt geslagen in de op en top vermolmde scheepsromp. Pompen helpt niet meer en dus moet de bemanning in allerijl van boord. Luttele uren na middernacht is de Mi Amigo tot aan haar stuurhut onder de golven verdwenen.  Sindsdien rust The Old Lady als scheepswrak op de zeebodem. Er zijn nog plannen geweest om haar te bergen en haar toch nog in te richten als radiomuseum. Inspectie door een duiker wijst echter uit dat de romp op twee plaatsen gebroken is. Dus van dat plan zal wel niets meer in huis komen.   Tot Slot   Vanaf de comeback van Radio Caroline (1972-1973) heb ik dit verhaal bewust meegemaakt. Ik was toen 13, 14 jaar en woonde op amper vijfendertig kilometer van de kust, waardoor ik anders dan in het binnenland nagenoeg alle zeezenders met signaal tien kon ontvangen. Ik leefde destijds ook erg mee met hun exploten, speciaal met die van de underdogs zoals het door tegenslagen achtervolgde Caroline. Toen op 31 augustus 1974 de regering Den Uyl een einde maakte aan de Nederlandse zeezenders, was ik daar als 15-jarige echt kapot van. En velen met mij, zo zou ik pas veel later ontdekken. Na het zinken van de Mi Amigo is Radio Caroline nog teruggekomen (1983) van op de veel beter geëquipeerde ex-Ijslandtrawler Ross Revenge, van 1984 tot 1987 samen met Radio Monique, dat op een bepaald moment 1 miljoen tweehonderdduizend luisteraars had. In 1990 kwam ook aan die avonturen een eind toen de Ross Revenge tijdens een storm op een zandbank liep. Sindsdien is het nu ex-zendschip in handen van een groep Caroline-fans. Het ligt in de haven van Essex. Naast de internet- en satellietzender die Caroline tegenwoordig is, worden er van op de Ross af en toe gelegenheidsuitzendingen verzorgd. Er zijn ook bezoekdagen voor geïnteresseerden. Mocht het u interesseren, ze zijn nog op zoek naar sponsors voor een definitieve restauratie van hun schip. Dus eindelijk een zeezendermuseum.   Het medialandschap is inmiddels grondig veranderd. Tegenwoordig is radio maken iets van jonge marketingmeisjes en –jongens die, als ze al ooit een schip hebben gezien, het zeker geen zendschip zal zijn. Reclamebureaus en grote uitgeversmaatschappijen maken nu de dienst uit en vangen het grote geld. Van vrijbuiten is al lang geen sprake meer. Is dat goed of is dat slecht? Dat laat ik in het midden. Tenslotte hebben de zeezenders bereikt wat ze wilden: meer jongerenmuziek op de nationale omroepen en toegelaten lokale en commerciële stations. Dat de romantiek er nu wel af is, moeten we er maar bijnemen, zeker? De recentste plannen voor een zeezender dateren alweer van 2005. Toen wilde iemand de inmiddels gesloopte Communicator van ex-radio Laser terug gaan uitrusten. Een wild plan dat onuitvoerbaar bleek. Het betreffende zendschip werd in 2007 verschroot. Er zijn er overigens nog altijd die stilletjes dromen van een revival. Maar naar mijn bescheiden mening is die strijd al te lang gestreden. Een nieuwe zeezender maakt geen schijn van kans meer. Ten eerste zou je het zendschip al moeten bevoorraden vanuit Amerika, wat er erg ver weg is en dus ook heel duur. Ten tweede, hoeveel luisteraars krijg je nog zo gek dat ze naar een station op de middengolf willen luisteren? Last but not least: de adverteerders hebben nu publiciteitskanalen zat, wat wel even anders was tijdens de grote dagen van de zeezenders.  Nee, de geschiedenis van de zeezenders is een definitief afgesloten hoofdstuk, al geef ik toe dat ook ik het soms moeilijk krijg als ik nog eens zo'n oude jingle hoor. Niets anders dan jeugdsentiment, zeker?   Met dank aan de Stichting Radiovisie van Jean-Luc Bostijn.          

Yves Taffin
167 0

WONDERVLUCHTDROOM

  Het bericht was voor het eerst op het radiojournaal van 14u. Doordat hij geconcentreerd bezig was met het redigeren van een artikel, luisterde Maarten maar met een half oor. Maar de woorden Airbus, Diamond Airways en Lanzarote, waren voldoende om zijn aan­dacht te trekken. Terwijl de nieuwslezer de overige berichten voorlas, sloeg hij zijn tekst op en surfte meteen naar de nieuwssite van de openbare omroep. Daar stond te lezen: “PASSAGIERSVLIEGTUIG VERMOEDELIJK GECRASHED BOVEN ATLANTI­SCHE OCEAAN. Zopas bereikt ons het bericht dat de Airbus van Diamond Airways die een uur geleden opsteeg in Zaventem met bestemming Lanzarote, even voor de landing alle contact met de luchtverkeersleiding verloor en van de radar is verdwenen. Waarschijnlijk is het vliegtuig boven de Atlantische Oceaan gecrasht. Van zodra wij over meer informatie beschikken...” enzovoort, enzovoort. Secondenlang staarde Maarten naar zijn computer­scherm. Hij hoefde zich­zelf niet te knijpen om te weten dat dit geen nare droom was.   * * *   “En jij wist daarvan?” De langharige, blonde vrouw van een jaar of vijfendertig voor hem, stond te trillen op haar benen. “Ja, Linda,” zei hij. “Ik wist ervan.” “Godallemachtig… Een mens denkt dat hij alles heeft meegemaakt!” Ze hapte naar adem. Maarten wilde iets zeggen: zich verontschuldigen des­noods, maar de woorden kwamen niet. Wat viel er overi­gens te zeggen? Er waren voorlopig enkel onbe­antwoorde vragen.   Tegen zijn vrouw had Joran gezegd dat hij voor zijn werk een paar dagen naar het buitenland moest: de klassieke smoes. In werkelijkheid vloog hij samen met Muriël, de vrouw van Maarten, voor een zonnig midweekje naar Lanzarote. En nu crashte dat verdomde vliegtuig boven zee. Maarten had moeilijk anders gekund dan de telefoon pakken en Linda inlichten, waarna hij, toen ze van de eerste schok was beko­men, haar gevraagd had onmiddellijk hierheen te komen. En hier stond ze dan: in alle staten. Begrijpelijk, natuurlijk!   “En… en hoe heb jij het ontdekt… van die twee?” vroeg ze met een bittere trek om de mond. Maarten antwoordde naar waarheid dat hij van in het begin op de hoogte was, en ook dat het allemaal met zijn goedkeurig plaatsvond. “Maar waarom in ‘s hemelsnaam!” vroeg Linda. “Dit is toch absurd! Een man die toelaat dat zijn vrouw een affaire heeft met een andere, getrouwde man en… en…” Ze begon te huilen. Maarten nam haar voorzichtig bij haar schouders en trachtte haar te kalmeren. “Dat heeft nu even geen belang, Linda,” zei hij. “Veel kans dat we hen allebei kwijt zijn, of er zou een wonder moeten gebeuren.” De vrouw keek op en staarde hem hoopvol aan: “Geloof jij in wonderen, Maarten?” vroeg ze. “Ik euh… mag toch Maarten zeggen?” Hij knikte: “Daar vraag je me wat, Linda!”   * * * Volgens Muriël begon het vrij onschuldig tussen Joran en haar. Ze leerden elkaar kennen in de groothandel waar ze werkte. Ze waren sa­men iets gaan drinken, hadden nog eens afge­sproken, en nog eens… Van het één kwam het ander, om het met een gemeenplaats te zeggen. Dat Muriël een man had, stoorde Joran niet. Net zo min als het haar wat kon schelen dat ook hij getrouwd was. “Met één ding moet je rekening houden, lieve schat,” zei Maarten als enig commentaar toen ze hem de affaire opbiechtte, “een getrouwde man zal altijd met zijn vrouw blijven slapen. Doet hij het niet uit gewoonte, dan om geen achterdocht te wekken.” “Oh,” zei ze, dromerig voor zich uit starend. “Het zal tussen Joran en zijn vrouw niet anders zijn dan tussen ons, zeker? Met dat verschil dat jij me tenminste mijn verzetje gunt. Heb ik je trouwens al bedankt daarvoor, lieve schat!” “…” Om eerlijk te zijn: er viel een last van Maartens schouders nu Muriël een vaste vriend had. Het beloofde immers stabiliteit en rust in haar en dus ook zijn leven. Heel anders dan toen ze om de haverklap met een andere minnaar op de proppen kwam. Voor monogamie had Muriël nu eenmaal geen talent, zoals ze het steevast verwoordde. Dan was een vaste buitenechtelijke relatie nog het minste van alle kwaden, zeker?   * * *   “Hoe moet dat nu verder?” vroeg Linda. “Ik tracht al de hele tijd de luchthaven en het reisbureau te bellen, maar ik krijg enkel een bezettoon.” “Tja,” zei ze, haar lange blonde haar zenuwachtig uit haar gezicht strij­kend. “Die lijnen zullen nu wel overbelast zijn.” “Denk ik ook,” zei Maarten. “Kom mee naar de woonkamer. Wil je wat drinken?” De vrouw zuchtte en terwijl ze achter hem aanliep: “Normaal zou ik weigeren, maar in deze omstandigheden kan ik een borrel best gebruiken.” “Ik denk, Linda, dat we daar allebei aan toe zijn!” Hij ging haar voor en liet haar plaats­nemen op de bank. Daarop schonk hij twee behoorlijk gevulde bellen cognac in. “Wil ik nog eens proberen te bellen?” vroeg hij, terwijl hij Linda haar glas aanreikte. “Ja, alsjeblieft.”   * * *   Woensdagavond was hun vaste afspraak. Rond halfacht kwam Joran Muriël ophalen, om haar even voor midder­nacht veilig en wel weer thuis te brengen. Hoewel Maarten er 's ochtends nooit vroeg uit moest, lag hij rond die tijd meestal wel al in bed: wachtend op zijn vrouw. Naakt onder de donsdeken staarde hij naar het plafond. De lichtbundels van de weinige voorbijrijdende auto’s projecteerden er hun parallello­gram­achtige vormen op. En dan was er die ene die vertraagde en met draaiende motor voor de deur parkeerde. Het duurde even. De ene keer al wat langer dan de andere keer. Stemmen, die van Muriël, die van Joran. Gelach, een tijdje niets meer. Dan weer gepraat. Ten­slotte dicht­slaande autoportieren. De wagen reed weg en een sleutel gleed in het slot van de voordeur. De deur die met een doffe slag weer in het slot viel. Wat later hoorde hij Muriëls hooggehakte pumps de trap bestijgen. Dan de kamerdeur die open ging. “Hallo, nog wakker, schat?” “Mmm...” Een vlaag geparfumeerde tocht: Muriël die hem vluchtig kuste. Hij keek in het halfduister naar haar silhouet terwijl ze zich uit­kleedde. Naakt op haar zwarte, zelfophoudende nylons na schoof ze naast hem. “En? Hoe is het geweest?” vroeg hij oprecht nieuwsgierig. Ze legde een koude hand op zijn torso: “Zoals meestal met Joran, lieverd: fantastisch!” Ze begon hem teder te strelen. Ondertussen vertelde ze zonder de minste gêne hoe hun avond was ver­lopen. Vooral de expliciete details, wonden Maarten zozeer op, dat Muriël meestal niet tot het einde door hoefde te gaan. Eens ze merkte dat zijn begeerte was gewekt, kwam ze over hem heen, een enkele keer nog open na de seks net ervoor.   Buiten de woensdagavonden ontmoette Muriël haar minnaar af en toe ook in het week­end. Maar dat hing ervan af of hij thuis al dan niet weg geraakte.   * * *   “En?” vroeg Linda. “Nog altijd bezet.” Maarten ging naast haar zitten, terwijl zij gestrest van haar cognac nipte. Hij bekeek haar wat aandachtiger. Ondanks de sporen die het leven en drie zwangerschappen hadden achter­gelaten, moest zij des­tijds ongetwijfeld een mooie vrouw zijn ge­weest; was zij eigenlijk op een bepaalde manier nog altijd mooi. Mooi van door­leefdheid, zou je kunnen zeggen. “Ik begrijp het niet,” zei ze. “En dat dat al zolang bezig was!” Hij zag de kraaienpootjes rond haar mooie, blauwe ogen. Ze ontroerden hem. “Verdomme, verdomme,” kreunde ze, meer tot zichzelf. Toen huilde ze zachtjes.   * * *   “Wat wel vervelend is,” zei Muriël op een keer aan de donderdagse ontbijt­tafel, “is dat Joran en ik telkens een kamer moeten nemen.” “Tja,” zei Maarten, “dan organiseren jullie toch ergens een vaste stek.” “Sneller gezegd dan gedaan, hé, schat!” Muriël en hij verdienden behoorlijk, maar niet zoveel dat ze zich nog er­gens een extra optrekje konden veroorloven. Hun vakantieappartement aan zee koste al handenvol geld. En daar telkens met Joran heen rijden leek Muriël ook geen optie. Tegen­over Maarten kon ze dat niet maken. Ook Joran had een aardig inkomen als IT-consulent, maar volgens Muriël beheerde zijn vrouw hun geld, waardoor wat dat betreft de weg opge­broken lag. “Gebruik dan de logeerkamer!” zei Maarten prompt. “De logeerkamer! Zou je dat goedvinden?” “Het Grand Hotel is het niet, maar als het jullie kan helpen. Alles is beter dan niets. Wat denk je?” “Maar die logeerkamer is een rommel­hok!” “Dan zal ik daar eens iets aan doen, zeker?” Het was enkele dagen na Nieuwjaar. Maarten had een week of drie vrij tussen twee opdrachten. Dezelfde dag nog begon hij het kamertje op de zolderverdieping leeg te maken. Op Muriëls aanwijzingen richtte hij het daarna bescheiden maar gezellig in: verf en behang van de doe-het-zelfzaak, meubels en verlich­ting uit een postorder­cata­logus met 24-uurs service, en verder wat vintage­spulletjes van de kring­winkel. Het resultaat was dan ook meer dan behoorlijk.   De avond dat Muriël en Joran hun nieuwe liefdesnestje inhuldigden, zorg­de Maarten ervoor niet thuis te zijn. Net als zij was ook hij best zenuw­achtig. Maar weten dat zijn vrouw niet langer met haar minnaar langs obscure etablisse­menten doolde, maakte veel goed. Toen hij na twaalven weer thuiskwam, was Joran alweer vertrokken. Muriël was opgelucht en blij. Het spreekt vanzelf dat Maarten en zij heel wat hadden bij te praten die nacht… Vanaf toen verliep het contact tussen Joran en Maarten ook soepeler en ongedwongener. Joran werd een huisvriend in de volle beteke­nis van het woord. Dat hij Muriëls minnaar was, stoorde na verloop van tijd niet echt meer. Het wende, zoals alles. Niettemin bleef voorzichtigheid geboden. Beide koppels woonden immers in dezelfde gemeente. De minste verspreking of onacht­zaamheid kon fataal zijn.   * * *   Maarten legde een arm om Linda’s schokkende schouders en trok haar zachtjes naar zich toe. “Het… het… is gewoon niet… eerlijk,” griende ze. “Tegenover mij en… zijn kinderen… de ploert…” “Kalmeer nu maar, Linda,” zei hij. “Ze waren verliefd. Dat heb ik met mijn eigen ogen gezien.” “En geeft hem dat het recht om mij te bedriegen?” Maarten keek haar ernstig aan: “Ik weet het niet, al sla je me dood. Ik heb de laatste tijd zoveel gezien en gehoord dat ik amper nog durf te oordelen. Staat er trouwens niet: oor­deelt niet opdat gij niet zult geoordeeld worden?” “Dat moet jij nodig zeggen! Je bent immers geen haar beter! Je hebt voor pooier gespeeld voor die twee! Feitelijk ben jij medeplichtig. Besef je dat wel? Je bent er mee de oorzaak van dat Joran nu…” Dat het daarop zou uitdraaien, had hij verwacht. “Komaan, Linda,” zei hij. “Ik begrijp dat je verdrietig bent en boos. Maar de zaken zijn wat ze zijn. Zal ik nog eens trachten de lucht­haven…?” “Neen, godverdomme,” zei ze onverwacht fel, “blijf hier. Blijf bij mij, houd me vast. Of liever, vul de glazen nog eens!” * * *   Eén enkele keer kon Muriël Maarten overhalen tot een triootje. Hij had wat dat betreft de boot lang afgehouden, omdat het hem maar niets leek zo samen met zijn vrouw en een andere man. Er echt van genoten had hij dat keer ook niet, omdat hij er ondanks het op­windende van de situatie, steeds op bedacht bleef onder geen beding lichamelijk con­tact met de andere man te hebben!   * * *   Nadat Linda gulzig de helft van haar tweede glas had leeggedronken, wierp ze zich plots bovenop Maarten en overlaadde hem met onstuimige kussen, waarna ze hem zowaar de kleren van het lijf rukte. Het verbaasde hem wel van deze anders zo gereser­veerde vrouw. Cultuur en beschaving: toch maar een dun laagje, zeker? Wat Linda betrof, was het puur revanche. En voor Maarten? Muriël terugbetalen met gelijke munt? Wat een onzin. Of het nu met Linda, de Poolse werkvrouw, of de hoer van Babylon was, het kon hem op dat moment echt niet schelen.   Toen Linda en Maarten even later nog in elkaar verstrengeld lagen, rinkel­de plots de telefoon. Ze keken elkaar ontnuchterd aan. “Zouden ze dan toch…?” fluisterde Linda. “Zou het kunnen…?” “…” Maarten liet zich uit haar glijden, een vochtig, wit, spinragachtig spoor op haar linker dijbeen achterlatend, en liep naar het toestel in de hal. Net voor hij de hoorn van de haak nam, dacht hij: wonderen, als ze be­staan, zullen we het nu aan de weet komen, zeker?

Yves Taffin
0 0

MOETES

‘Zeg eens, Lilian, waarom strooi jij al die leugens rond? Je weet toch dat ik onmogelijk de vader van je kind kan zijn. Jij en ik hebben immers nog nooit…’ Een zondagmiddag begin oktober 1978. Mijn buurmeisje en ik bevonden ons in de keuken van mijn ouderlijke woning. Onze respectieve ouders bespraken in de aangrenzende woon­kamer hoe ze de kwestie op de meest rimpel­loze wijze kunnen afhan­delen. Het was de eerste keer dat ik Lilian onder vier ogen zag sinds haar bekendmaking vorige donderdag. Ze grijnsde: ‘Snap je dat dan niet, Corneel?’ ‘Wat moet ik snappen?’ vroeg ik. ‘Jij bent de enige die ik ken van wie de ouders er zo warmpjes inzitten. Bovendien heb je net als ik broers noch zussen. Ik kan toch geen betere zaak doen, zeker!’ Ik was als van de hand Gods geslagen. ‘Maar, Lilian. Dat kun je toch niet menen!’ ‘Toch wel. Daarbij, ben je soms vergeten hoe ik je acht jaar geleden het leven heb gered? Je hebt me toen gezworen dat je ooit iets voor me terug zou doen. Wel, dan is het nu HET mo­ment, Corneel.’   Hoe zou ik dat ooit kunnen vergeten! Het gebeurde in het jaar dat ik elf was en zij dertien. Een warme zomer­middag. Lilian en ik waren aan het spelen vlakbij de oever van de Vleterbeek, hier de vaart genoemd, omdat deze sinds lang in on­bruik geraakte waterweg in de Middel­­eeuwen bevaar­baar moet zijn ge­weest. Op sommige plaatsen is die Vleterbeek zelfs nu nog vrij diep en ze kent hier en daar verraderlijke stromingen. Op zo’n plaats, ter hoogte van het College en de Deken de Bolaan, gebeurde het. Ik gleed uit en schoof meteen naar het midden van de beek waar het iets meer dan een meter diep is. Mijn beide voeten zogen zich vast in de modder. Ik kon geen kant meer op. Hulpgeroep zou niets hebben uitgehaald. Het was immers zo­mer­vakantie. Buiten Lilian en ik was er niemand in de wijde omgeving. Dus eerlijk is eerlijk: was zij er toen niet geweest en had ze niet zo koelbloedig gereageerd, dan had ik dit allicht niet naverteld. Zo een gebeurtenis schept natuurlijk een band tussen mensen. En ik bleef haar echt eeuwig dankbaar voor wat ze toen had gedaan. Maar wat ze me nu vroeg… ‘Ik denk dat je toch wat hard van stapel loopt, hoor, Lilian.’ ‘Absoluut niet,’ antwoordde ze. ‘Jij doet wat van je verwacht wordt: met me trouwen. Je mag nog duizend keer zeggen dat het kind niet van jou is. Wie zullen ze geloven, denk je?’ Ze had gelijk. Zelfs mijn eigen ouders twijfelden, hoezeer ik ze ook op het hart drukte dat Lilians kind onmogelijk van mij kon zijn. Ik zei: ‘Maar Lilian, wij hebben toch al lang niets meer samen. Waar­om wil je dan per sé dat ik met je trouw?’ ‘Dat heb ik je al uitgelegd, Corneel. Daarbij, ik ZIT er wel mee!’ ‘Okay, okay, maar daarom is het nog mijn verantwoorde­lijkheid niet.’ Even bleef het stil. Toen opperde ik voorzichtig: ‘Ik euh… zou je kunnen helpen met geld voor een… abortus.’ ‘Een abortus? Wie zegt dat ik een abortus wil?’ ‘Ik weet niet… Misschien is dat in de gegeven omstandigheden wel de beste oplossing en…’ ‘Dat was ook het eerste waar mijn moeder mee aankwam, toen ik het haar vertelde. Tot ik haar zei dat jij de vader was. Toen veranderde ze snel van gedacht, hoor!’ Dat zal wel, dacht ik wrang. Die zag natuurlijk het oogje vet. Ik reageerde echter: ‘Trouw dan met de echte vader van je kind. Wie is het trouwens die je dit heeft geflikt?’ ‘Dat doet er niet toe. Hij noch zijn ouders bezitten een rooie duit. Het heeft dus geen enkele zin hem voor zijn verant­woor­de­lijkheid te plaatsen. Trouwens, we hebben het maar één keer gedaan. Tijdens de late uurtjes van een septem­berfuif achter de Maeke Blydezaal. Ik was met hem mee naar buiten gegaan: hij had me tenslotte al de hele avond getrakteerd! En voilà, hier zit ik nu met de gebakken peren!’ ‘Jesus, Lilian!’ ‘Hoe dan ook,’ ging mijn buurmeisje onverstoorbaar verder, ‘hij is een nietdeug, een drinker, een bruut: één waar ik zeker niet mee getrouwd wil zijn. Dan nog liever…’ ‘Aha,’ zei ik, ‘je geeft toch nog meer om mij dan om die ander.’ Lilian keek me doordringend aan, kruiste de armen en zei: ‘Awel: ja. Mijn moeder wilde altijd al dat ik het weer met jou aan­legde. Ze krijgt dus nu haar zin. En jouw ouders? Die hadden dan misschien een heel andere schoondochter in gedachten. Maar ze mogen gerust zijn: ze kennen me en ze weten wat ze aan me hebben. Want het is niet omdat jullie een florerende handelszaak, eigen­dommen en geld hebben, dat jij met die han­dicap van jou een filmster aan de haak zult slaan. Zeg het als ik ongelijk heb!’ Het was of er een mes in mijn rug werd geplant. Waarom moest iedereen me dat altijd weer te pas en te onpas onder de neus wrijven. Wat kribbig reageerde ik: ‘Dat heeft er allemaal niets mee te maken, Lilian. Vertel me liever, als je niet verliefd op me bent, hoe lang je dan van plan bent deze komedie vol te houden?’ ‘Tot de kleine groot genoeg is,’ antwoordde ze prompt. ‘Laten we zeggen tot hij of zij naar de middelbare school gaat. Als je wilt mag je dan van me scheiden. Maar betalen voor je kind en mij zul je. Vergeet dat niet. En verder…’ Ze aarzelde. ‘En verder wat?’ vroeg ik. ‘Verder hoef je van mij niet te rekenen op veel seks.’ ‘Pardon?’ ‘Toch niet vóór de geboorte. Daarna zullen we wel zien. Als je dan een beetje redelijk bent, en ik kan het opbrengen om met jou in één bed te slapen, dan… dan zal ik af en toe eens lief voor je zijn en je vertroe­telen zoals een vrouw met haar man hoort te doen. Je bent dan tenslotte mijn echtgenoot. Maar het hangt volledig van jou af.’ ‘Jij wilt dus seks inzetten als beloning,’ concludeerde ik met stijgende ont­zetting. ‘Ik weet niet wat ik hoor, Lilian!’ ‘Precies of er bestaat andere seks,’ kaatste mijn buurmeisje terug. ‘Jazeker,’ antwoordde ik nadrukkelijk. ‘Er bestaat nog zoiets als echte liefde tussen man en vrouw!’ ‘Hahaha.’ Ze lachte als een boer met kiespijn: ‘Jij zit te veel met je neus in de boeken, Corneel. De grote liefde, da’s iets voor supersterren en miljonairs, jong. Niet voor mensen als jij en ik. Wij moe­ten pakken wat langs­komt, en vooral niet dromen van iets dat toch niet bin­nen ons bereik ligt. Anders blijven we achter met lege han­den.’ ‘Jezus, je meent het, Lilian!’ ‘Tuurlijk. Trouwens, mijn ma zegt altijd: als een vent zijn ple­ziertje heeft gehad, trekt hij zijn broek weer aan, doet zijn gulp dicht en dat was het. Terwijl het voor ons vrouwen dan allemaal pas begint.’ ‘Zeg dat maar tegen de echte vader van je kind!’ ‘Begin jij er alvast maar aan te wennen dat het vanaf nu jouw kind is! Je hebt het in het bijzijn van anderen voortaan over ONS kind. Begrepen?’ Ik wilde nog wat zeggen, maar net op dat moment zwaaide de keuken­deur open. Daar was mijn moeder: ‘Zeg, waar blijven jullie? Er is nog van alles te bespreken hier­naast.’ Te bespreken, misschien wel, dacht ik. Maar of het de zaak nog zal veran­deren?   *  *  *   Nadat Lilian en haar ouders waren vertrokken, liep ik nog een eindje om. Kwestie van een beetje uit te waaien en de dingen op een rijtje te zetten. Hoewel, viel er eigenlijk veel op een rijtje te zetten? Ik was geflest, zoveel leek duidelijk. Wat kon ik ertegen inbren­gen? Een bloedtest eisen?(1) Maar wat zou dat, als bijvoorbeeld bleek dat onze bloedgroepen toevallig dezelf­den waren! Zoals de zaken nu stonden, kon ik geen kant op. Eerlijk gezegd: ik had nooit van Lilian verwacht dat ze het zo zou spelen. Hoe lang kende ik haar nu? Sinds ik een jaar of acht, negen was? We waren inderdaad al buren sinds onze geboorte, maar op een dag tijdens een kerst­vakantie, er lag sneeuw en alle kinderen van de straat kwamen buiten, maakten we nader ken­nis. Sindsdien zagen we elkaar geregeld, zeker toen kort daarop haar moeder bij mijn ouders in de huishouding kwam werken. De eerste maanden konden Lilian en ik het erg goed met elkaar vinden. Toen ik echter op mijn tiende naar het blindeninternaat in Brus­sel trok, minderde onze wederzijdse belangstelling. Zij was tenslotte anderhalf jaar ouder dan ik. Op die leeftijd is dat rede­lijk veel. Wij gingen elk zo’n beetje onze eigen weg, zij kreeg een lief en ik ontwikkelde heel andere interesses. Onder invloed van mijn nieuwe vriendenkring in Brussel ver­vreemdde ik gaandeweg van mijn oorspron­kelijke omge­ving. Ik vond dat toen niet erg, omdat ik meende er veel meer voor terug te krijgen. Echter later zou ik daar anders over gaan denken. Toen ik na mijn studies weer thuis kwam wonen, was de band tussen Lilian en mij zo erg verwaterd, dat er nog amper van vriendschap sprake was. Maar tot mijn verbazing keerde dat vrij snel. Ik kreeg haar weer vaker te zien en sprak al eens af met haar. Misschien had ik dat beter niet gedaan. Want zie wat ze me nu lapte, dat terwijl we nog nooit echt seksueel contact hadden gehad.   Het was pas tegen negen uur die avond dat ik weer op huis aanliep, in de hoop dat intussen de storm zou zijn gaan liggen. Maar neen, zowel mijn vader als mijn moeder wacht­ten me op met alweer een preek, in het bijzonder (hoe kon het ook anders?) van mijn moeder dan. Ze trok gelijk van leer: ‘Je hebt ons mooi voor schut gezet met die affaire. Wat moeten de mensen wel niet denken?’ Wat de mensen ervan dachten, liet me Siberisch. Ik antwoordde echter zo rustig mogelijk: ‘Zoals ik jullie al duizend keer heb proberen uit te leggen: dat kind is niet van mij!’ ‘Jij kunt dat wel zeggen, maar waarom zou Lilian daar nu over liegen?’ ‘Omdat zij en haar moeder geld hebben geroken, natuurlijk. Je hebt goed genoeg gehoord wat Christine daarstraks hier aan tafel zei: zelf hebben ze nauwelijks geld voor de trouw. Dus, wij zullen alles mogen ophoesten.’ ‘Je bedoelt,’ reageerde mijn moeder, ‘dat je vader en ik alles zullen mogen betalen. Enfin, stel dat je gelijk hebt, dan kan ik er nog niet bij, hoor! Wie trouwt nu met iemand die de vader van haar kind niet is.’ ‘Omdat het gemaakt is door een nietsnut die nog berooider is dan zij. Ze heeft het tegenover mij anders wel zelf toegegeven: dat ze het doet omdat ik de beste partij ben die ze kan strikken. Ze ziet het ook als een soort weder­dienst voor die keer dat ze me halfdood uit de beek heeft gehaald.’ ‘Oh, nee! Dat weer!’ ‘Ja. Dat weer!’ ‘Dat jij toen ook zo stom moest zijn je door haar te laten redden. Je ziet nu wat ervan komt!’ ‘Moest ik me dan soms laten verzuipen!’ Mijn moeder ging hier niet op in, maar vroeg: ‘Wanneer heeft ze dat gezegd?’ ‘Toen ik daarstraks met haar alleen in de keuken was. Ik had een bandop­nemertje op zak moeten hebben. Dan hadden jullie me wel moeten gelo­ven.’ Uit de blik van mijn vader kon ik opmaken dat hij wel geneigd was me te volgen. Mijn moeder die dit kennelijk doorkreeg, ging snel verder: ‘Hoe dan ook: je hebt vroeger genoeg achter haar gat gelopen, terwijl ik je altijd voor haar heb gewaarschuwd. Je weet goed waarom. Dat meisje is geen partij voor jou. Je ziet nu van welke praktijken ze zich bedient om haar doel te bereiken.’ ‘Vroeger was vroeger,’ zei ik. ‘Waar jij over spreekt is zes, zeven jaar geleden. Het is al zolang dat ik niets meer met Lilian te maken heb. Trouwens, ze heeft me toen zelf de bons gegeven.’ ‘En in Brussel? Hoe zit het daar?’ vroeg mijn moeder als van de hak op de tak. Dat deze vraag zou komen, had ik verwacht. Toch verraste ze me nog. ‘In Brussel?’ herhaalde ik om wat tijd te winnen voor ik hierop antwoord­de. Op dat moment had ik daar een deel­tijdse betrek­king als muziek­leraar in een instituut voor slechtziende en blinde meisjes. ‘Je weet best wat ik bedoel,’ zei mijn moeder. ‘Je bedoelt… Gonda?’ ‘Een schande is het, die aanhouderij.’ ‘Pardon, ma. Gonda en ik zijn niets aan elkaar verschuldigd. Ze is me zelf in mijn chambrette komen verleiden. Dat zij haar vriend horens zet, is haar zaak. Daar kom ik niet tussen. Ik ken die gast niet eens!’ ‘Je zou er nu op zijn minst een einde aan kunnen maken, Corneel. Al goed trouwens dat de mensen er hier geen lucht van hebben. Je zou wat horen!’ ‘Er is alleen… Lisa,’ zei ik nog. Lisa was een opvoedstertje dat ook op het instituut werkte en op wie ik al maanden smoorverliefd was. Ze wees me echter iedere keer weer af. ‘Die droom zal je nu definitief moeten opbergen, jongen.’ Dat was mijn vader die nu voor het eerst wat zei. ‘Ah, ja? En waarom dan?’ ‘Omdat je nu gaat trouwen met Lilian. Daar kun je niet meer onderuit.’ ‘Ah, nee? En waarom niet, als ik vragen mag?’ ‘Omdat ze anders…’ ‘Omdat als zij schandaal maakt onze zaak hier naar de kloten gaat. Daarom!’ viel mijn moeder in. ‘Dat geloven jullie zelf toch niet!’ riep ik uit. Nochtans… Mijn vader werkte als werktuigkundige. Hij onderhield en ver­handelde hier in Meervoorde hoofdzakelijk landbouw­ma­chines, ook al eens een lichte vracht­wagen of bestel­wagen. Zijn zaak moest het inder­daad hebben van over het alge­meen erg conser­vatief denkende boeren. Mijn moeder zei: ‘Als Lilians al dan niet gefantaseerde verhaal hier de ronde gaat doen en jij laat haar zitten, dan blijven onze klanten weg en… en dan kan jij je pianohan­deltje ook op je buik schrijven. Dat begrijp je toch!’ Daar raakte ze me nog het meeste mee. De bescheiden piano­zaak die ik voorzichtig aan het opstarten was, begon nu eindelijk wat te lopen. Jammer genoeg moest ik voor mijn verplaatsingen naar de klant meestal wel een beroep doen op mijn vader. Die piano’s waren in feite het enige dat me hier nog bond, momen­teel. Ik had dan ook lang getwijfeld of ik hiermee voort zou doen. Goed, het was nog geen vetpot, maar nu ik eenmaal zover stond, kon ik toch moeilijk al die klanten weer laten stikken. ‘Verdomme…’ mompelde ik. ‘Wat is dat hier eigenlijk voor een gat?’ ‘Je zult er toch mee moeten leren leven, Corneel,’ zei mijn vader op sussende toon. ‘Daarbij, of je nu met Lilian of met iemand anders trouwt, zoveel verschil maakt dat niet. Lilian is niet lelijk en…’ ‘Vind jij dat?’ vroeg mijn moeder. ‘ze is wat plomp van voor­komen, haar kuiten zijn te dik en ze heeft verdorie koeienogen.’ ‘Bah, dat valt allemaal nog wel mee!’ reageerde mijn vader. En ik dacht: hij wil zeggen, als je het licht uit doet, zeker? ‘Waar het mij om gaat is dat Lilian geen partij is voor onze zoon,’ zei mijn moeder. ‘Het is niet omdat Christine hier jaar en dag het huishouden komt doen, dat ze nu ineens van onze stand zouden zijn. Het is en blijft simpel werkvolk. En nu mag ik van Christine geen kwaad woord zeggen, maar die familie van hen is toch maar het laagste van het laagste. Straatjesvolk, dat is het. Ter­wijl wij… En wat voor opleiding heeft dat meisje eigenlijk? Huis­houdkunde? Denk je nu in alle ernst dat zij onze Corneel geluk­kig kan maken? Maar ja, hij zit in het bootje, en dus zal hij moeten varen! Zeg niet dat ik hem niet verwittigd heb!’ Langzamerhand begon dit welles nietes gesprek me grondig de keel uit te hangen. Trouwens, wat had ik de hele dag anders gehoord? En altijd draaide het op hetzelfde uit: geld, geld en nog eens geld. Of er niets belangrijkers in het leven was! Onder het mompelen van een vaag excuus maakte ik dat ik de kamer uit kwam, de trap op naar boven. Daar op mijn verdieping was mijn eigen wereld, een wereld die ik weldra zou moeten delen met…? Allicht niet, daarvoor lagen Lilians en mijn interes­ses te ver uit elkaar. Gelukkig was het appartement voldoende ruim om elk een beetje zijn eigen plaats te geven. Niettemin zou het toch een hele aanpassing worden. Maar kom, zo ver was het nog niet. Van de andere kant, hoezeer de idee van dat huwelijk me daarnet nog tegenstond, nu begon er bij mij toch iets te ontwaken van een zekere sympathie ervoor. Sterker, dat huwe­lijk met Lilian begon ik te zien als een uitdaging. Want je kon het ook zo beschouwen. Zij had me jaren niet meer zien staan, terwijl ze me nu nodig had. In feite was ik het dus die nu over haar triomfeerde. Ze zei nu wel dit en dat, maar eens ze met me getrouwd zou zijn, zou ze toch op zijn minst rekening met me moeten houden. Het was in onze streek trouwens de gewoonte dat de man de baas was in huis. Emancipatie, dat kenden de boeren hier niet. Niet dat ikzelf zo hoog opliep met die achterlijke mentaliteit –- ik was namelijk een democraat in hart en nieren –- maar in dit geval kwam het me wel bijzonder goed uit.   Ik slaakte een diepe zucht, liep naar mijn SBR-transistor en schakelde hem aan. Onmiddellijk weerklonken van op de licht gestoorde Radio Caroline middengolffrequentie de tonen van Steeley Dan’s ‘Do it Again’. Er waren dus nog zekerheden, bedacht ik, net voor ik mij op bed liet ploffen. Als ik ’s avonds de radio aanzette, luisterde ik meestal naar Radio Caroline. Die draaiden tenminste geen van die schreeu­werige discoplaten zoals die opdringerige Radio Mi Amigo over­dag, maar intelligente progressieve albummu­ziek. Tot eind verle­den jaar kon je Caroline overdag nog van op een eigen golfleng­te beluisteren, maar sinds vorige december zaten Mi Amigo en Caroline weer op één frequentie, namelijk de 319m of 963khz. Mi Amigo overdag en Radio Caroline ’s avonds en ‘s nachts. Waarom ze na een paar jaar weer tot die regeling waren terug­gekeerd, wist ik niet precies. Kwa­tongen zoals onder andere mijn neef die vaak de krant las, beweerden dat het was omdat het verre van goed ging met ons laatste radiozendschip op de Noordzee: de MV Mi Amigo. De oude kustvaarder gebouwd in 1921 zou zo lek zijn als een zeef, en de leef- en werkom­standigheden aan boord erbar­melijk. Maar aan de olijke sfeer van de Mi Amigo live-uitzendingen hoorde je dat niet, en de Caroline-jongens bleven zoals steeds zo stoïcijns en flegmatiek als maar kon. Het zouden anders geen Britten zijn, zeker. En ja, er was al zoveel gezegd en geschreven over The Old Lady, zoals de Mi Amigo onder radiofreaks gemeenzaam werd genoemd. Zolang Radio Caroline, the only album Station in Europe, maar in de ether bleef, was het wat mij betreft prima. Ik gaf het toe: ik was een zeezenderfreak. Ik droomde er dan ook heimelijk van om voor een zeezender te werken, maar de kans dat het ooit zover zou komen, was wel heel erg klein. Programma’s aan land opnemen zou nog lukken, maar zag je mij als slechtziende al naar dat zendschip afreizen? Het leven daar moest toch alles bij elkaar niet zo comfortabel zijn, en op bepaalde momenten zelfs hachelijk. Het zou al een hele toer zijn om mijn baantje in Brussel te behouden, nu daar werd gesproken over herstructureren, fuse­ren met andere blindenin­stituten en besparen. Daar moest ik het ten gepaste tijde met Lilian ook nog eens over hebben. Over wat al niet, eigenlijk! ------------------------------------------------------------------- (1) Destijds de enige manier om grosso modo achter het vaderschap te komen. DNA-testen bestonden in 1978 nog niet.  

Yves Taffin
20 0

DE LAATSTE ZOMER

  BLINDENINSTITUUT   De jongen is helemaal overdonderd. Het is de voorlaatste zondag van juni. Zonet heeft de broeder-overste hem samen met zijn ouders rondgeleid in het imposante blinden­instituut. Of liever: het Instituut voor Blinde en Slechtziende Jongens, zoals de instelling officieel heet. Rare sfeer op een zondag. En alles is zo anders hier: de klaslokalen, elk voor slechts een tiental leer­lingen, de ruime, lichte slaap­zaal, de refter met ongewone acht­hoe­kige tafels, en tenslotte de muziekstudie, afdeling waar onder andere de piano­lessen worden gegeven waar hij al zo lang naar uitkijkt. Zijn ouders vragen het hem nog eens, zij het eerder voor de vorm: of hij echt wel zeker is dat hij vanaf het volgende schooljaar hier op internaat wil komen. Hij antwoordt volmondig: ja. Dit niettegen­staande het diep in zijn binnenste schreeuwt: Heer, neemt deze kelk van mij weg! Dat zeggen kan en durft hij echter niet. Zijn vader en moeder verwachten immers zoveel van deze verpotting van schoolomgeving. In het plaatselijke college was het de laatste tijd ook altijd wat. De ene keer werd hij door medeleerlingen gepest, een andere keer hield de onderwijzer tegen alle afspraken in plots geen rekening meer met zijn visuele handicap. Kortom: een situatie die op langere termijn echt niet houdbaar is. De conclusie ligt dus voor de hand: in de beschermde omgeving van het blindeninstituut zal hij beter dan waar ook zijn weg kunnen vinden naar een voor­spoedige toekomst. En wat wil hijzelf? Als hij dat maar eens wist! Op dit ogenblik voelt hij zich een klein, bang wezentje, overgeleverd aan de naar hij mag hopen weloverwogen beslissingen van de grote mensen. Zij doen dit immers voor zijn goed, beweren ze met stelligheid. Eens volwassen zal hij hen dank­baar zijn. En studeren in Brussel bij de paters (in werke­lijkheid zijn het Broeders van Liefde, maar dat onderscheid maken deze brave zielen niet): het is niet voor iedereen weggelegd. Velen zullen hem erom benijden! Maar die gedachte troost de jongen allerminst. Integendeel! Hij wil helemaal geen geprivi­legieerde positie. Trouwens, hoe zal dat gaan, zo tussen allemaal vreemden? Hij durft het zich amper voor te stellen. En wat zullen die jongens spreken onder elkaar? Zeker geen West-Vlaams, zoals in het college. En er is nog zoveel waar hij het gissen naar heeft. Niettemin beseft hij maar al te goed dat de teerling is geworpen. De tranen prikken nu al achter zijn oogleden. Maar hij weet dat hij zich sterk moet houden en niet het klein kind uithangen. Trouwens, heeft hij tranen gezien bij zijn ouders? Neen, en hij zal ze ook nooit zien. Ondertussen hoopt hij stiekem op een wonder, of tenminste op een grote vakantie die eindeloos duurt.   TENT   Hij is naar buiten geweest om te plassen. Het heeft geregend en de aarde geurt vochtig, zoals dat alleen kan op onweerachtige zomerdagen. Als hij de flap wegslaat en op het punt staat de tent weer binnen te gaan, ziet hij haar liggen op het geïmproviseerde bed. Ze heeft haar shorts en blouse uitgetrokken, en draagt nog slechts een smetteloos wit hemdje en dito onderbroekje. Ze kijkt hem aan met die grote ogen van haar; koeienogen, beweert zijn moeder. Liliane zegt: “Je komt binnen en je zou me hier zo naakt zien liggen.” De jongen aarzelt. Besluiteloos kijkt hij haar aan en wacht op wat komen zal. Er gebeurt echter helemaal niets. “Wel… hoe zit het, joh?” vraagt het meisje, en ze maakt een rare beweging met haar onderlichaam. Hij voelt zich onnozel zoals hij hier staat, de handen in de zakken van zijn korte broek. Wat denkt ze? Wat wil ze van hem? Hun spelletjes zijn die van een getrouwd stel. Alsof er soms andere vormen van samenleven mogelijk zijn, hier in dit gat op de drempel van de jaren zeventig. De tent in de tuin van zijn ouders doet dienst als hun woning. Lilianes poppen zijn hun kinderen. Ze heeft er hem zelfs één toever­trouwd. Hij mag ervoor zorgen als zij er niet is. En dat is het meeste van de tijd. Liliane is zijn overbuurmeisje, de dochter van hun werkvrouw Christine die getrouwd is met Jules, een stuurse metser. In de schoolvakanties komt het meisje hier geregeld spelen, maar volgende week en de week erop zal hij haar niet te zien krijgen. Dan logeert ze bij haar tante Lien, een jon­ge­re zus van haar moeder, die een café uitbaat in de buurt van de Oostendse Visserskaai. Dat steekt de jongen. Maar wat kan hij doen? Net als hij is ook Liliane enig kind, maar anderhalf jaar ouder dan hij. Hij be­schouwt haar als zijn lief, zonder dat dat ooit is uitgesproken tussen hen.   Moet je hem daar nu zien staan, denkt het meisje, tegen het binnen­vallende licht naar hem opkijkend. Ik lig hier verleidelijk te zijn en hij merkt het niet eens. Ik ben wel niet echt bloot, maar toch… Van de andere kant: stel je voor dat ik hier echt in mijn pure had gelegen, en hij begreep de hint al evenmin. Dan pas had ik mezelf te kakken gezet. Om nog maar te zwijgen van het risico dat zijn bazige moeder of iemand anders hen hier in de tent komt controleren! Hoewel daar weinig kans toe is. Hun tuin ligt immers helemaal achter de werkplaats van zijn vader: goed verscho­len voor de blikken van uit het woonhuis. Zelfs als mijn ma er aan het poetsen is, kan ze me onmogelijk in de gaten houden, hier. En dat die uil dat nu niet snapt! Dat is toch om dood te vallen! Ieder ander zou de gelegenheid maar wat graag te baat nemen. Maar hij! Liliane trekt de schouders op en komt zo nonchalant mogelijk overeind. Misschien vergeet ze te gauw dat hij nog maar tien is, en zo… fragiel, zo wereld­vreemd. Hij kan het allemaal wel mooi uitleggen, maar daar staat tegen­over dat hij echt nog niet weet waar Abraham de mosterd haalt. Terwijl zij… Maar goed, meisjes zijn nu eenmaal sneller rijp dan jongens, beweert haar ma. En die kan het weten, zeker? Dat zij Liliane naar de staatsschool gaat, zal er ook wel voor iets tussen zitten. Het is trouwens de enige zoge­naamd gemengde school in deze hele achter­lijke streek, en er zitten tenminste echte gasten, hippies, nozems en zo, en geen van die zenuw­lijders en pilaren­bijters zoals in dat college van hem. Tenminste, tot nu toe dan toch. Want verleden week vertelde hij haar dat ze hem vanaf september op internaat gaan sturen. Naar zo’n speciale school ergens in Brussel, waar allemaal jongens zitten zoals hij die niet goed kunnen zien. En het is bij de paters. Wie weet maken ze daar wel een pastoor van hem! Hij zou in ieder geval goed kunnen preken. Hoewel, pastoor worden wil hij toch niet, heeft hij haar een keer toever­trouwd. Tenminste zolang die niet mogen trouwen van Rome. En dat zal nog lang duren, beweert haar vader. Dan moet er eerst een andere paus komen. Wie weet wordt het volgende keer na Paulus VI wel een neger, gekscheert haar ma. En dan wordt er hartelijk gelachen. Een zwarte paus! Wie verzint nu zoiets!   De jongen ziet hoe zijn buurmeisje overeind komt en haar kleren weer aantrekt. “Kom,” zegt ze, “we doen voort.” En ze doen voort. Hij is er echter met zijn hoofd niet meer bij. Anders dan andere keren is hij zelfs opgelucht wanneer ze rond halfzes haar boeltje pakt.   MANSARDE I   Twee dagen later. Ze zijn op de mansarde. De regen striemt onophou­delijk het erkerraam. Het is geen weer om een hond door te jagen en dus nog minder om in de nu halfverzopen tuin te spelen. “Zulke slechte zomers hadden we vroeger niet,” beweert zijn groot­moeder. “’t Is allemaal de schuld van die maanraketten en dat ander ruimtetuig dat ze tegenwoordig de lucht inschieten. Daar komt niets dan miserie van: let op mijn woorden!” Liliane en hij zijn met hun hebben en houwen naar de bovenste verdieping van het woonhuis getrok­ken: naar de mansardekamer die zijn ouders enke­le jaren eerder, toen na het overlijden van zijn grootvader zijn grootmoeder bij hen kwam inwo­nen, voor haar hebben ingericht. Maar nu dat oude mens kost wat kost een verdieping lager wil slapen (last van de benen, weet je wel), is de kamer hem toegewezen. Zijn eigen kamer? Met het bloemetjesbehang en de geboende oude meubels, zeker! Noemen ze dat een eigen kamer! Dan heeft hij daar toch een heel andere opvatting over. Maar hij heeft er niets over in de pap te brokken. Hij mag zelfs geen teke­ningen of posters tegen de muren ophangen. De familiefoto’s hangen daar goed, zegt zijn moeder. Hun spel is dat van altijd als ze samen zijn. Liliane haar poppen liggen in een houten kistje dat een kinderbedje moet voorstellen. Het meisje is bij hem komen liggen in het grote bed, destijds gekocht in het Franse Limoges door de ouders van zijn grootmoeder, met wie ze tijdens Wereldoorlog I op de vlucht was voor het gifgas, ieperiet. De enige romantische noot is de gutsende regen buiten.   Wat doe ik hier, vraagt het meisje zich af. Dat hij zo onschuldig is als een koorknaap, staat nu wel buiten kijf. Zie ons hier nu liggen. Als hij nog maar een beetje poeier in zijn kloten had, dan pakte hij me toch eens stevig vast en… Och, laat maar zitten. Wat lost het op. Volgende week ben ik bij Tante Lien in Oostende. Ja, van die logeerpartij verwacht Liliane wel wat. Tante Lien is tenminste niet zo preuts en bekrompen als die stompzinnige boeren en kwezels hier. Oostende, dat is de stad, de zee, het strand, de winkels: alles voor de moderne mens. Alles wat je hier in dit door God vergeten gat nog in geen duizend jaar zult vinden!   MANSARDE II   Zou Liliane nu aan mij denken, vraagt de jongen zich af. Het weer is niet meer zo slecht als de voorbije week, maar het regent toch nog af en toe, zodat hij weinig zin heeft om buiten alleen in zijn tent te koeke­loeren. Hij zit op de mansarde met een prentboek op zijn knieën waar hij nauwelijks aandacht aan besteedt. Liliane is in Oostende en ik ben hier, mijmert hij melancholisch. Hoewel hij vaker een middagje met zijn ouders naar zee gaat (ze wonen er tenslotte op slechts circa 35km vandaan), zijn ze nog nooit in die kust­stad geweest. Ze rijden altijd naar Koksijde of naar Nieuw­poort, waar zijn moeder in de vismijn verse vis inslaat. “Oostende is veel te druk,” zegt ze, “en de vis is er niet zo vers als in Nieuwpoort, omdat Oostende grotere vissersschepen heeft, die dikwijls al veel te lang met hun vangst op zee zijn voor ze ermee aanmeren.” Toch vindt de jongen het jammer. In de klas heeft de meester prenten van Oostende en de maalboten getoond. Hij zou er eigenlijk wel eens heen willen. Die Koningin der Badsteden moet best een leuke plaats om toeven zijn. En wat hij ook zou willen is eens een ritje maken met de tram die hij er iedere keer langs de Koninklijke Baan ziet rijden. In Brussel, waar zijn groottante woont en bij wie hij al eens samen met zijn groot­moeder logeert, reed hij al vaker met de tram. Maar die merk­waar­dige, ouderwetse gele tram aan de kust met telkens niet één of twee, maar drie rijtuigen, intrigeert hem bovenmatig. Die lijkt een beetje op de Brusselse boerentram, maar dan duidelijk aange­vreten door de zilte zeelucht. Als hij daar tegen zijn ouders over begint, lachen ze hem vierkant uit. Wie rijdt er nu met de tram als hij een auto heeft! ’s Middags aan tafel vertelt Christine hoe haar zus de klanten van haar café op gezette tijden gezouten vis trakteert om ze zo meer te doen drinken. De jongen is onthutst over zoveel doortraptheid en vraagt zich vertwijfeld af of Liliane ook zo’n bere­kende sloerie zal worden.   ÉÉN SEPTEMBER   Hij had nooit gedacht dat het zo snel zou gaan, maar vandaag is het zover: maandag 1 september 1969. Terwijl zijn klasgenoten voor hun eerste schooldag als van ouds naar het college trekken, brengen zijn ouders hem met hun tweedehandse Ford Zodiac bouwjaar 1963 naar het verre Brussel. Het is nu echt. Voor het eerst in zijn korte leven zal hij een week lang tussen vreemden doorbrengen. Het vooruitzicht knelt als een bank­schroef rond zijn jonge hart. Voor zijn logies tijdens het schooljaar doen zijn ouders bewust geen beroep op hun familie in de hoofdstad. Dit omdat ze geen verplichtingen willen tegenover die mensen. “Dat zijn allemaal maar geleende broodjes,” zegt zijn groot­moeder. En dus gaan ze er enkel af en toe eens langs, zoals ook deze middag. Na het geanimeerde middagmaal brengen zijn ouders hem tenslotte naar het instituut dat er nu heel anders uitziet en aanvoelt dan die keer in juni. Het is al laat in de middag wanneer er afscheid wordt genomen, waarna hij pardoes in de les geschiedenis wordt gedropt. Als rond vier uur de klas uit is, drommen de andere kinderen op de speelplaats nieuwsgierig om hem heen. Hij een West-Vlaming? Afkomstig van Poperinge, zeg je? En waar ligt dat ergens? In Bachten de Kupe(*)! Algemene hilariteit. De toon lijkt gezet. De jongen zijn maag draait zich om en hij wilde dat hij hier nooit aan was begonnen. Maar een weg terug is er niet. Dat weet hij maar al te goed. Onwillekeurig denkt hij aan zijn vriendjes op het college. Het moet hen toch opvallen dat die jongen die altijd vooraan aan het bord zat er niet meer bij is dit schooljaar. Het kan dus niet anders of ze missen hem, concludeert hij in zijn naïeve onschuld. En Liliane, hoe zou het met haar nu zijn? Na haar thuiskomst uit Oostende heeft hij haar amper nog gezien. “Liliane heeft geen tijd om te komen spelen,” zei haar moeder. “Ze moet nog van alles doen voor het nieuwe schooljaar.” Wat dat ‘van alles’ precies inhield, vertelde ze er niet bij.   Ook voor Liliane is dit een schooljaar van veran­dering. In juni heeft ze immers de lagere school achter zich gelaten. De eerste dag in de midden­school (de école moyenne, zoals ze hier zeggen) verloopt wat onwennig. Gelukkig zijn de meeste van haar klasgenoten mee overge­gaan, zodat hun vertrouwde kliek intact blijkt. Af en toe denkt ze aan de voorbije zomervakantie, aan haar verblijf in Oostende, aan tante Lien, … Als ze die middag op de speelplaats komt, wordt plots haar aandacht getrokken door enkele oudere, uitgesproken knappe, langharige jongens. Die zien er niet slecht uit, denkt ze. Haar hart maakt een sprongetje en op slag is al haar weemoed ver­dwenen. En de slechtziende jongen van haar overburen? Die trekt zijn plan wel in het verre Brussel, zeker? ___________________________________________________________ (*)Bachten de Kupe, ook wel de Westhoek genaamd, is een gebied in de Belgische provincie West-Vlaanderen, dat geklemd ligt tussen de rivier de Ijzer, de Vlaamse Kust en de Franse grens. Bachten de Kupe betekent letterlijk: achter de kuip. Een groot deel van deze uitgesproken landelijke streek (vandaar de wat pejoratieve bijklank als het gaat over iemand van ginder) wordt nog steeds gekenmerkt door zijn oorlogsverleden. Tussen 1914 en 1918 vonden velen er de dood in één van de bloedigste loopgravenoorlogen van de voorbije eeuw. De vele indrukwek­kende oorlogsmonumenten en -kerkhoven van zowel Duitsers als Geallieerden zijn hier tot op vandaag de stille getuigen van.

Yves Taffin
12 0