‘Ik zag hem door de lucht vliegen’ zegt een vrouw in een fleurig bloemenkleed.
Op het kruispunt van het jaagpad met de brug ligt een man in wielrennerskleding op de grond. Twee omstaanders buigen zich over hem heen. ’Gaat het mijnheer?’
De man kreunt zacht en opent verdwaasd de ogen: ‘Ja, ik denk het wel.’
‘Ik had hem echt niet gezien. Ik weet niet waar hij zo ineens vandaan kwam.’ De bestuurster van de wagen knielt naast hem neer.
‘We moeten de ambulance bellen,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Je kan niet weten wat die man allemaal mankeert. Een kennis van de vrouw van de vriend van mijn man hebben ze zo ook omgereden en die was toen gewoon naar huis gegaan. ’s Morgens lag ze dood in haar bed. Je kan niet voorzichtig genoeg zijn.’
‘Nee. Geen ambulance,’ de man op de grond probeert recht te kruipen.
‘Blijven liggen,’ zegt de bestuurster van de wagen. ‘Ik ben verpleegkundige. Ik weet wat goed voor u is.’
De man luistert niet en drukt zich recht. Hij zet zijn helm af. Verder dan dat geraakt hij niet. Zijn fiets ligt verkreukeld in de goot. Eén GSM-oortje ligt bij zijn drinkbus het andere 1,5 meter verder. ‘Geen ambulance. Ik wil niet naar de spoed.’
‘Daar zou ik nu ook niet willen zijn,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Daar ga je dood.’
Haar woorden blijven in de lucht hangen. De toegesnelde omstaanders zetten langzaam een paar stappen achteruit. Voorbijgangers blijven vanop afstand staan kijken maar lopen dan verder. Het is een druk kruispunt op deze zonnige dag.
De verpleegkundige bestuurster helpt de man recht en loopt naar haar wagen om papieren te halen. Ze belt met haar man.
Ik zet de fiets aan de kant, neem een stoel van het verlaten terras en help de gewonde om te gaan zitten. Boven opent er een raam. ‘Hé, dat mag niet hé! Mijn terras is dicht. Als de politie komt dan heb je een ferme boete!’ Ook voorbijgangers maken nu dezelfde opmerkingen. ‘Social distance houden! De regels zijn er voor iedereen!’
De bloemenvrouw blijft op afstand maar ze is er nog wel. Ze vertelt opnieuw een verhaal over een van haar kennissen die ziek geworden is. De inhoud ontgaat me.
De man naast me heeft duidelijk veel pijn aan zijn heup en schouder. Zijn benen en elleboog zijn geschaafd. Zijn grijze haren plakken op zijn schedel. Hij belt zijn vrouw. Ik hoor de paniek aan de andere kant van de lijn. ‘Blijf nu toch rustig,’ zegt hij. ‘Ik ben oké. Ik bel je toch zelf? Kom me nu maar snel halen.’
De bloemenvrouw is aan het einde van haar verhaal. ‘Je moet de ambulance bellen,’ herhaalt ze.
De man schudt het hoofd. ‘Nee,’ zegt hij ‘dat doe ik niet. Dan nemen ze mij mee en mogen mijn vrouw en kinderen me niet meer zien. Dan lig ik daar alleen in een bed en weet niemand hoe het met mij gaat. Dat wil ik mijn familie niet aandoen. Ik ben zelfstandige, ik heb een horecazaak en heel dit angstige gedoe bracht me al niets dan miserie. Daar kan ik niets meer bovenop hebben. Straks ga ik nog overkop.’
‘Dat deed je al,’ antwoordt de bloemenvrouw. ‘Ik zag je vliegen.’