Annick G

Gebruikersnaam Annick G

Teksten

Tip

Als angst het overneemt

‘Ik zag hem door de lucht vliegen’ zegt een vrouw in een fleurig bloemenkleed. Op het kruispunt van het jaagpad met de brug ligt een man in wielrennerskleding op de grond. Twee omstaanders buigen zich over hem heen. ’Gaat het mijnheer?’ De man kreunt zacht en opent verdwaasd de ogen: ‘Ja, ik denk het wel.’ ‘Ik had hem echt niet gezien. Ik weet niet waar hij zo ineens vandaan kwam.’ De bestuurster van de wagen knielt naast hem neer. ‘We moeten de ambulance bellen,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Je kan niet weten wat die man allemaal mankeert. Een kennis van de vrouw van de vriend van mijn man hebben ze zo ook omgereden en die was toen gewoon naar huis gegaan. ’s Morgens lag ze dood in haar bed. Je kan niet voorzichtig genoeg zijn.’ ‘Nee. Geen ambulance,’ de man op de grond probeert recht te kruipen. ‘Blijven liggen,’ zegt de bestuurster van de wagen. ‘Ik ben verpleegkundige. Ik weet wat goed voor u is.’ De man luistert niet en drukt zich recht. Hij zet zijn helm af. Verder dan dat geraakt hij niet. Zijn fiets ligt verkreukeld in de goot. Eén GSM-oortje ligt bij zijn drinkbus het andere 1,5 meter verder. ‘Geen ambulance. Ik wil niet naar de spoed.’ ‘Daar zou ik nu ook niet willen zijn,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Daar ga je dood.’ Haar woorden blijven in de lucht hangen. De toegesnelde omstaanders zetten langzaam een paar stappen achteruit. Voorbijgangers blijven vanop afstand staan kijken maar lopen dan verder. Het is een druk kruispunt op deze zonnige dag. De verpleegkundige bestuurster helpt de man recht en loopt naar haar wagen om papieren te halen. Ze belt met haar man. Ik zet de fiets aan de kant, neem een stoel van het verlaten terras en help de gewonde om te gaan zitten. Boven opent er een raam. ‘Hé, dat mag niet hé! Mijn terras is dicht. Als de politie komt dan heb je een ferme boete!’ Ook voorbijgangers maken nu dezelfde opmerkingen. ‘Social distance houden! De regels zijn er voor iedereen!’ De bloemenvrouw blijft op afstand maar ze is er nog wel. Ze vertelt opnieuw een verhaal over een van haar kennissen die ziek geworden is. De inhoud ontgaat me. De man naast me heeft duidelijk veel pijn aan zijn heup en schouder. Zijn benen en elleboog zijn geschaafd. Zijn grijze haren plakken op zijn schedel. Hij belt zijn vrouw. Ik hoor de paniek aan de andere kant van de lijn. ‘Blijf nu toch rustig,’ zegt hij. ‘Ik ben oké. Ik bel je toch zelf? Kom me nu maar snel halen.’ De bloemenvrouw is aan het einde van haar verhaal. ‘Je moet de ambulance bellen,’ herhaalt ze. De man schudt het hoofd. ‘Nee,’ zegt hij ‘dat doe ik niet. Dan nemen ze mij mee en mogen mijn vrouw en kinderen me niet meer zien. Dan lig ik daar alleen in een bed en weet niemand hoe het met mij gaat. Dat wil ik mijn familie niet aandoen. Ik ben zelfstandige, ik heb een horecazaak en heel dit angstige gedoe bracht me al niets dan miserie. Daar kan ik niets meer bovenop hebben. Straks ga ik nog overkop.’ ‘Dat deed je al,’ antwoordt de bloemenvrouw. ‘Ik zag je vliegen.’

Annick G
151 7

Schrijfdag 2017

Met een Sinterklaasgevoel in mijn buik stap ik vanuit de prille lentezon het Felixpakhuis binnen. Mijn bril, die ik normaal enkel opzet om auto te rijden, stevig op mijn neus om maar niets te missen. Ik bekijk het plafond van de lichtstraat en in mijn verbeelding zie ik mannen in wit linnen broeken en ontbloot bovenlijf zakken graan met een gerafeld koord naar boven trekken. Ik houd mijn ogen op de korte zwarte richel waar een andere arbeider de vracht komt aannemen. ‘Stop, pas op’ roept een fotograaf die bijna met zijn lens tegen mijn hoofd botst. Vroeger kon je nog hopen dat zijn filmrolletje op was. In dit digitale tijdperk vrees ik dat mijn dromerig geklungel netjes vereeuwigd werd. Met rode kaken voeg ik me snel tussen de rij wachtende mensen aan het onthaal. Twee mannen naast me discussiëren heftig over het al dan aanwezig zijn van literaire waarde in een gekende bestseller. Ze overtreffen elkaar met citaten uit Proust en Madame de Bovary. Ik kijk er naar en ik geniet. De eerste workshop start met een kennismakingsronde. Ik luister met vlinders in de buik naar de verhalen van gelijkgestemde zielen. De oefening om zelf enige zinnen op papier te zetten valt tegen. Ik mis de rust van mijn keukentafel om mijn creativiteit te laten vloeien. De lunch is heerlijk.  Met de tips uit de workshop van Kristien in gedachten formuleer ik het nu even anders: ik zet mijn tanden in een stuk bruin brood bedekt met een vers afgesneden stuk zachtroze achterham. Met de punt van mijn tong haal ik de klodder mosterd uit mijn mondhoek. Een beker aspergeroomsoep verwarmt mijn handen terwijl ik aanschuif voor de schalen gevuld met sla, tomaten en gebakken boterhammen met kaas. We mogen het de lezer niet te moeilijk maken. In deze nieuwe tijd moet alles direct duidelijk zijn. Ik vraag me af of we hiermee de kracht van de lezer niet onderschatten. Zoveel mensen, zoveel smaken. De rest van het buffet gaat aan mij voorbij helemaal in beslag genomen door de verhalen van al die interessante schrijvers om me heen. ‘Honderden mensen die met schrijven bezig zijn,’ zegt een bezorgde vrouw naast me die verwachtingsvol de uren aftelt tot haar pitch met een uitgever. ‘Als die allemaal een boek gaan uitgeven..’ ‘Honderden mensen die ook graag duizend boeken lezen in hun leven!’ antwoord ik haar. Ze glimlacht naar me: ‘dat is waar..’ Wie bepaalt wat goed is in dit vak? Is het de docent die vol lof is over de klaterende volzinnen van die ene student of de lezer in de groep die smalend stelt dat  ‘een mooie winterdag niet uit elkaar kan scheuren door een ongeval’. Ik praat met de schrijfster die me haar tekst toelicht. Voor haar scheurde die knal haar leven letterlijk uit elkaar. Ik zie het in haar ogen als ze haar herinnering met me deelt. Ze dacht dat hij dood was. Hoe krijg je dat op papier.. Aan het einde van de dag steek ik mijn bril weer in mijn zak en stap de kaai op de echte wereld tegemoet. Ik heb nog een lange weg te gaan maar ik geniet met volle teugen van iedere kleine stap.

Annick G
8 1

Tegen de regels

./.. De zon op de binnenplaats lokt de hokjesmensen naar buiten. Een half uur, dertig minuten afgebakende vrijheid op een binnenkoer van 10m⊃2;. Twintig stappen, als je ze niet te groot neemt. Bij stap vijftien zit een knaap op een bank. Amper volwassen. Met zijn hoofd tussen zijn knieën, jankend, alsof zijn favoriete speelgoed werd afgepakt. “Sigaret?” vraagt hij, in de hoop dat roken het akelige geluid zal doen ophouden. Twee betraande ogen, eentje blauw omrand, kijken hem boven een stukgeslagen lip aan. Het huilen stopt even. Met de mouw van zijn vest veegt de knaap het snot van zijn neus. Een laatste schokschouderende snik: “ja, bedankt.” “Nieuw hier?” “Neen, twee weken al.” “Nieuw dus,” zegt hij en zet zich naast hem. “Het komt allemaal wel goed.” “Nee dat denk ik niet. Niemand wil me geloven. Ik wil de directeur spreken maar ze zeggen dat ik een brief moet schrijven.” “Dan doe je dat toch.” “Heb ik gedaan. Maar er verandert niets. Ik wil niet terug naar mijn cel!” Het huilen hervat. “Ik vrees dat je daar niet veel aan te zeggen hebt.” “Je begrijpt het niet. Ik heb gevraagd om een andere cel maar die willen ze me niet geven. Ik kan niet terug. Ze zullen het weer doen!” “Wat doen?” De jongen zwijgt en staart voor zich uit. “Ik mag niets zeggen.” Zijn hand trilt als hij aan de sigaret trekt. Het lichtgevend stompje brandt snel op tot aan de filter. “Vertel het maar. Misschien kan ik je helpen.” De knaap aarzelt. “Ze zijn met twee. Twee mannen met tatoeages. Ze waren altijd vriendelijk. Ze zouden me beschermen, zegden ze. Ze gaven me sigaretten. Gisteren was ik bijna in slaap. Ik werd wakker met een van hen boven op mij. Hij hield zijn hand op mijn mond. Ik was bang. Ik wilde weg maar hij was te zwaar. Ze hielden mijn beide handen gevangen. De oudste gromde: “Beweeg niet, klein geneuk. Je zal zien, we gaan ons amuseren alle drie. Als je gilt vermorzel ik je, gesnapt?’ Ik was zo bang!” Zijn ogen zoeken ongerust de binnenplaats af. Met zijn pijnlijke lippen getuit blaast hij blauwe sigarettenlucht de hoogte in. “De man boven op mij draaide mijn arm op mijn rug. Met zijn hand op mijn mond dwong hij me om rechtop te zitten. Hij gromde : ‘ik ga je loslaten, maar bij de minste beweging..!’ Toen liet hij me langzaam los. Ik wilde gillen, brullen, vechten maar ik was zo bang. Ze waren gewoon gek die twee! De man die voor me stond liet zijn broek zakken en wilde zijn ding in mijn mond. Ik draaide mijn hoofd en hield mijn mond stijf dicht. Maar de andere die achter me zat snauwde ‘begin niet vervelend te doen anders moet ik me kwaad maken..’" De jongen zwijgt en kijkt naar zijn handen. “Was je verplicht het te doen?” “Ik heb ze allebei afgezogen! Ze hielden mijn hoofd vast en verplichtten me om de boel in te slikken!” “ De smeerlappen!” De man op de bank kleurt rood van woede. Hij gooit zijn sigaret op de grond en trapt ze nijdig uit. “Dit moet de directeur weten. Je moet het hem nu vertellen!” “Wacht, wacht! Je weet nog niet alles!” roept de knaap terwijl hij recht springt en de man bij zijn mouw trekt. Twee grote tranen rollen in een van haat vertrokken gezicht over zijn wangen. “Ze hebben me vanachter genomen, de smeerlappen. Langs achter, als een hoer, allebei!” De hokjesmensen op de binnenplaats worden weer naar binnen gedreven. De jongste wordt bij de directeur geroepen. Het lawaai op de binnenplaats heeft de rust verstoord. Dat is tegen de regels.  

Annick G
0 0

Chevallier de la Barre

De rossige jonge man met uitstaande oren die met gebogen schouders voor de politie commissaris zit, prutst verveeld aan een korst witte verf op zijn duim. Vanonder zijn borstelige wenkbrauwen staart hij onverschillig naar het raam. Op de vensterbank tracht een dikke duif met opgeblazen borst en uitwaaierende staart indruk te maken op een vrouwelijke soortgenoot. De jongen glimlacht. Zijn ogen volgen de vogel die zich koerend en fladderend een plaatsje zoekt op de hoogste tak van de bloeiende kastanjeboom, zo dicht mogelijk bij het vrouwtje dat hem geen enkele blik waardig gunt. “Naam?” herhaalt LeBoeuf. De jongen draait zijn hoofd weg van het liefdespaartje en kijkt de commissaris nietszeggend aan. “Jongeman, ik raad u aan om mee te werken. Het is warm vandaag en als u graag snel weer buiten wil staan dan wil ik nu een antwoord. Naam ..?” “La Barre,.. Gilles.” “Leeftijd?” “Twintig.” Agent Dufour noteert de gegevens van de ondervraagde in het dossier. Voorlopig is er geen enkele aanwijzing dat Gilles iets met de moord op Ginette te maken heeft. Hij bezit een rode wagen. Dat is alles. LeBoeuf gaat meteen in de aanval. “U zegt in uw verklaring dat u Ginette niet kent. Klopt dat?” “Ja ik ken haar niet.” “En is het uw gewoonte om op bezoek te gaan bij vrouwen die u niet kent?” De jongeman bijt op zijn lip. Zijn kortgeknipte haar hangt half voor zijn ogen, alsof hij zelf de schaar gehanteerd heeft met dit rafelige effect als gevolg. Met zijn linkerhand trekt hij de kraag van zijn afgeleefd jeansvestje recht. “U zegt deze vrouw niet te kennen en toch zijn er getuigen die verklaren dat ze uw wagen op haar oprit zagen staan. Vreemd niet?” Dufour trekt onwillekeurig een wenkbrauw op. Hij weet dat zijn baas geen enkel bewijs heeft maar de aanpak lijkt effect te hebben. Gilles La Barre schuift onwennig op zijn stoel. Zijn ogen zoeken de dappere duif die nog steeds luid koerend moeite doet om de aandacht van zijn uitverkorene te trekken. “Het is niet wat u denkt. Ik heb haar niet vermoord.” “U geeft dus toe dat u mevrouw Ginette kent..” “Ja. Maar niet echt.” “U kent haar of u kent haar niet, zo moeilijk kan dat toch niet zijn?” “Ik heb haar maar één keer gezien.” “Ok. Dus u kent haar niet maar u hebt haar wel gezien. Wanneer was dat dan?” “Een paar weken geleden. Rond moederdag.” “En waar hebt u haar gezien?” “Ik was onderweg naar huis. Ik woon in Grandville een paar kilometer verderop. Ze stond in panne met haar brommer en ik heb haar geholpen.” “En hoe hebt u dat gedaan? Kent u iets van bromfietsen?” “Nee. Niet veel. Het was warm en ik zag dat ze moeite had om de kapotte brommer de heuvel op te duwen. Toen ben ik gestopt en ik heb haar een lift naar huis aangeboden.” “En de bromfiets?” “Die hebben we in de berm onder de struiken laten liggen. Ze zou die nadien met haar buurman komen ophalen.” LeBoeuf kijkt over de tafel naar Dufour. Een kleine hoofdknik is genoeg. Terwijl Dufour de kamer verlaat om het verhaal te controleren gaat LeBoeuf verder met zijn ondervraging. De zon straalt nu ongenadig fel door het openstaande raam maar LeBoeuf stopt niet. Hij ijsbeert over en weer voor de neus van zijn slachtoffer. “Laat ons nog eens je verhaal overlopen. Je ontmoet Ginette onderweg op de heuvel. Je neemt haar mee in je auto en je brengt haar thuis. En wat heb je daarna gedaan.” “Ze vroeg mij om binnen te komen. Ze wilde me wat te drinken aanbieden. Het was snikheet.” Gilles likt met zijn tong over zijn droge lippen. “Krijg ik een glaasje water, alsjeblief?” “Straks. Eerst nog een paar vragen beantwoorden.” Gilles hangt onderuit gezakt op de harde stoel. Zijn broek plakt aan zijn billen, een zweetdruppel glijdt tergend langzaam over zijn schouderblad langs zijn ruggengraat naar beneden. Zijn antwoorden worden waziger als LeBoeuf telkens opnieuw in dwingend tempo dezelfde vragen herhaalt. ‘Waar, wanneer, hoe..’ Gilles herinnert zich de ontmoeting met Ginette nog levendig. Elk klein detail.   Het was die dag ook snikheet. Ze had hem binnen gevraagd. Ze vroeg hem in de keuken te wachten terwijl ze even naar de badkamer ging. De hond had van onder de keukentafel naar hem gegromd maar dat maakte hem niet bang. Hij hield van honden. Ze was terug gekomen in een korte short en een wit topje. Ze had mooie benen voor haar leeftijd. Lange, tot bijna aan haar nek. Ze was lief. Ze wilde hem betalen voor de lift maar daar had hij niets van willen weten. Ze hield van bloemen én van schilderen. Hij had haar kunstwerk mogen bekijken. Ze had er eentje in de living hangen, een eerste eigen werk met felle kleuren. Ze had het voor hem van de muur gehaald zodat hij het beter kon bekijken. Hij had de lijnen van haar heupen gevolgd en genoten van het zicht op haar billen maar dat kon hij hier niet vertellen. Ook niet hoe hij ’s avonds in bed genoten had van zichzelf, met haar in gedachten. Hij had sindsdien elke nacht van haar gedroomd, in steeds andere omstandigheden. Ze nam hem mee in haar wereld gevuld met kleuren en genot. Werkelijkheid en fantasie waren niet meer te scheiden. fragment uit manuscript 2015        

Annick G
4 0
Tip

Florentina proloog

De maagdelijk witte lakens moesten strak gestreken worden. Geen enkele vouw of kreuk mocht het gladde oppervlak verstoren. Het was een opgave waar ze uren zoet mee was. In de zomermaanden als de lakens buiten droogden was het belangrijk om ze op het juiste moment binnen te halen. In de wintermaanden moest ze de zware wasmand twee trappen hoog dragen helemaal tot op zolder. Daarboven was een grote ruimte waar hij een lange waslijn gespannen had, enkel voor de lakens. Op zolder stond ook de rode zetel bekleed met stof van zacht fluweel en geborduurde bloemen. Als de kinderen kwamen logeren verhuisde de zetel naar beneden naar de kleinste kamer waar ook de twijfelaar tegen de muur stond. Voor verder meubilair was er daar geen plaats. De kamer werd enkel gebruikt om te slapen. Dat hoorde zo. De kinderen brachten leven in huis. Hun felle stemmetjes, hun gegiechel en het geluid van hun snelle voetstappen wanneer ze achter elkaar door de kamers renden verdreef de eenzaamheid en de stilte. Op die dagen kon ze genieten van de drukte in het anders zo lege huis. Hij bleef ook vaker thuis als de kinderen er waren. Het late werken in de avonduren verloor blijkbaar zijn glans in vergelijking met de huiselijke gezelligheid. Misschien had alles anders kunnen zijn als ze zelf kinderen gehad zouden hebben. Spijtig genoeg waren die er nooit gekomen. De enige kinderen die zij ooit zou kunnen verwennen waren die van haar broer en zus. Zij was de suikertante en daar zou het bij blijven. Ze verwende hen zo vaak ze er de kans toe kreeg. Ze troostte hen als ze bang werden van de creperende slakken op het tuinpad. De onhebbelijke gewoonte van haar schoonvader om de bruine naaktslakken met een lucifer te doorboren zogezegd om andere slakken af te schrikken, had enkel effect op de kinderen. De slakken bleven komen elk jaar opnieuw, de kinderen niet. De kinderen werden groter en gingen hun eigen weg. Dat is wat ze zichzelf voorhield in de koude uren wanneer ze nadacht over wat er was gebeurd. Ze had ze zelf verboden om te komen. De meisjes toch, toen ze te groot werden.

Annick G
14 0

Schrijfopleiding: geen

Op een dag ben ik gewoon beginnen schrijven. Ik kon niet anders. Het was de enige manier om los te komen van de steeds weer over elkaar heen tuimelende woorden in mijn hoofd. Woorden werden zinnen die beelden vormden en eens ik ontdekt had dat ik me van hen kon bevrijden door ze gewoon op papier te zetten, was er geen weg terug. Ik schreef woorden in notitieboekjes en op kleine blaadjes. Later werden het dagboeken die geen kat ooit te lezen kreeg. Het zou me trouwens verbaasd hebben als dit gelukt zou zijn. Ik zag nog nooit een kat met een bril. Op school moest ik op het matje komen. De juf van het zesde leerjaar wilde niet geloven dat ik mijn opstelletjes zelf schreef. Ik kreeg een 5 op 10 en besloot om wat beter mijn best te doen. Ik schreef voortaan zoals een kind van 12 hoort te schrijven. Ik wilde niet opvallen in de klas. In het hoger onderwijs kon ik mijn hartje uitleven. Hier werden mijn teksten vermomd als stageverslagen wel gewaardeerd. De leerkracht vroeg of ze enkele ervan mocht gebruiken als voorbeeld voor de nieuwe lichting leerlingen. Fier stemde ik toe. Van auteursrechten had ik nog nooit gehoord. Het leven haalde me in met het harde werken, de zorg voor kinderen en gezin en de nodige levenslessen. In verloren momenten trachtte ik te ontsnappen om de woordenstroom uit mijn hoofd te bannen. Bladzijden vol letters gevormd tot zinnen verdwenen in een kist op zolder. Ooit zal ik al die teksten moeten verbranden. Ze geven te veel geheimen prijs van mijn innerlijke zielenroerselen. Vorig jaar schonk mijn baas mij een laptop om thuis meer te kunnen werken. Ik kreeg er zo eentje die niet al te zwaar is en die je op je knieën kan leggen. Sindsdien zit ik in de zetel en ben ik hard aan het werk. Niemand die kan zien of wat ik doe ook echt werken is. Behalve dan de kat die luid spinnend op mijn schoot gebiologeerd naar het scherm kijkt. Heeft er ooit al iemand onderzocht of katten echt niet kunnen lezen?

Annick G
0 0

Opleiding

Schrijfdagen, workshops Creatief Schrijven
Workshop Historisch schrijven
Schrijfweek Geert Kimpen juli 2017

Publicaties

- gedicht in bundel Timpe Tompe,
- artikels in personeelsblad De Schakel
- script Totaal Spektakel Groote Oorlog met 5 opvoeringen nov 2018: De Laatste Brief
- manuscript: Ik moeSt Zwijgen
- InTeam: Pelckmans Pro uitgeverij -2019
- manuscript Over-leven: (in uitvoering)

Prijzen

- meet&greet Ish Ait Hamou 2018
- Pitch bij een uitgever : 2013