Ik heb nooit helemaal geweten hoe het kwam dat mijn grootvader zijn tenen verloren was. Op de plaats waar zijn voet had moeten overgaan in vijf aparte delen, flapte de neus van de kous naar beneden zoals de mouwen van een te warm gestreken overhemd. Als hij stapte, schoven zijn schoenen ongemakkelijk heen en weer. Ik heb hem eens gezegd dat hij beter een kleine maat kocht.
Het is niet zo dat hij ermee geboren was. Dat gebeurt, dat de menselijke ontwikkeling soms lichaamsdelen vergeet, maar op foto’s van de gidsen zag ik hem op een omgevallen boom, een blonde jongen met een glimlach, een coltrui en een beige broek, en in elke sandaal een voet met vijf bemodderde tenen.
Als volwassene werkte hij in de mijn, dus ik geloof dat ik wel eens gedacht zal hebben dat er een rotsblok op zijn voet gevallen was. En dat zijn makkers hem dan in een schacht naar boven sleurden tot er licht kwam en ze teneergeslagen achter zijn rug gebaarden: hopeloos.
Nee, schudde mijn grootvader* op het voorstel van de kleinere schoen, dan zou hij kinderlaarzen moeten dragen. Zijn trots was hij nooit verloren. Ik paste mijn voeten naast de zijne om na te gaan hoe hard ze van grootte verschilden. Dat was de eerste keer dat ik besefte dat tenen een aanzienlijk deel van je voet innemen.
*Hij was daar heel goed in, in nee schudden. Hij deed het langzaam omdat de spieren van zijn nek moeilijk van de ene naar de andere kant rekten. Een nee-schudding kon daardoor soms twee minuten duren, en dan was het wel duidelijk dat hij niet akkoord was.
De tweede keer dat ik dat besefte, was in het vijfde leerjaar, toen ik van een springkasteel viel, vier voetwortelbeentjes brak en zes weken een loopgips kreeg.
Ik kan me niet herinneren dat mijn grootvaders gebrek aan tenen echt een onderwerp was. Het was er gewoon, zoals de bloemen op de fauteuils waarin we naar Te land, Ter zee en In de Lucht keken, of de stukken appelvlaai waar niemand ooit nog plaats voor had.
Ik heb de voeten van mijn grootvader nooit zonder kousen gezien. Als hij pantoffels nodig had om naar de badkamer te schuifelen, moest ik die met gesloten ogen aangeven. Het was een belofte dat ik de littekens mocht zien als ik twaalf werd, maar toen was hij al dood en ik heb lang spijt gevoeld dat ik nooit stiekem heb gekeken.