Als je mij twee maand geleden had gezegd dat er een moment zou komen waarop de mensheid mijn bloeddruk nog harder de hoogte in zou jagen dan reeds het geval was, had ik je verteld dat dat onmogelijk was. Het begon nochtans allemaal zo schoon.
Toen de eerste paar longen het begaven in ziekenhuizen waarvan we ons de binnenkant voor de geest konden halen zonder camerabeelden, sijpelde het stilaan door tot in de meeste huiskamers, of er nu glazen wijn, blikken bier of flesjes River-cola op de salontafel stonden. Niemand zou onveranderd blijven door deze dreiging. Hoe contradictorisch ook, dit ding zou ons, door mensen weg te rukken, harder dan ooit verbinden met elkaar. Dus we hingen vlaggen uit voor de zorgverleners, die we hiervoor misschien nooit voldoende naar waarde geschat hadden. En we zetten beertjes voor ons raam om de kinderen, én – geef maar toe – volwassenen, toch even aan iets anders te laten denken. En een tijdje voelde het aan alsof het EK al begonnen was en we met 11 miljoen allemaal voor hetzelfde team supporterden.
Ik weet dat ik niet de makkelijkste mens ben om je rond te bewegen. Ik maak me druk om dingen die anderen niet opmerken. Ik erger mij kapot aan mensen die hun gsm niet op stil zetten, waardoor ik elke toetsaanslag, elke Instagramstory en elk binnenkomend bericht mee moet ondergaan. Ik stoor me mateloos aan mensen die de pijlen in de Colruyt niet volgen, maar doen alsof jíj́ hen de weg verspert. En ik wil mijn haar uittrekken elke avond wanneer dat nerveuze ventje op de trein de twee vrije stoelen voor me negeert en naast mij komt zitten – hij wordt misselijk van tegen de richting in te rijden – om dan z'n krant op het tafeltje vlak voor mij – míj́n tafeltje, waar míj́n iPad staat! – te leggen, vervolgens z'n dagelijkse stuk fruit – een overrijpe banaan – begint weg te smakken, tussendoor z'n zenuwtrekjes kucht, in zichzelf praat en mij minstens vijf keer per rit met z'n knie of elleboog aanraakt, ook nadat hij onhandig over mijn benen naar het vuilbakje heeft gereikt om er zo de stank van de bananenschil voor de rest van de reis in mijn neusgaten te parkeren. Misschien is dat de hoogsensitiviteit. Misschien mijn slechte concentratievermogen. Of misschien ben ik gewoon een onverdraagzame eikel. Mijn conclusie is dat andere mensen gewoon onnoemelijk irritant zijn.
Het was dan ook een verrassend aangename ervaring om eerst twee weken in quarantaine thuis te zitten en de dagen dat de griepsymptomen verzwakt waren, in alle rust te lezen, Netflixen en ongestoord introvert te kunnen zijn. Toen ik terug buiten mocht, leek ook de buitenwereld een vredigere plek dan dat ik me haar herinnerde. Motorgeluiden hadden plaatsgemaakt voor vogelgezang. Verkeerslichten aan het drukste kruispunt van de buurt veranderden van kleur zonder getuigen. Mensen wandelden en fietsten rond alsof de auto een futuristisch speeltje voor de allerrijksten was, wat, hoewel ik in Heist-op-den-Berg woon, ervoor toch anders was.
En dan begon het. Al snel bleek dat elke Belg een hiervoor nooit ontgonnen passie voor wandelen, lopen en fietsen in zich droeg. Ik wil niet weten hoeveel niet-essentiële verplaatsingen er de laatste weken bij mekaar 'gesport' zijn. We moeten allemaal in ons kot blijven en er was nog nooit zoveel volk op de been. Sweet, sweet irony. Maar goed, we moeten mentaal gezond blijven en fysieke inspanning kan dat alleen maar bevorderen. Tot daar ben ik akkoord.
Maar sommigen snappen het blijkbaar nog altijd niet. Zo leerde ik in de tijd uit m'n kot dat de 1,5-meter-afstandsregel blijkbaar niet geldt voor fietsers. Het maximum aantal dat in de broodjeszaak tegelijk binnen mag, telt niet voor die flapdrol die elke week z'n twee broodjes op voorhand bestelt. Met een ander koppel op je dakterras barbecueën mag, zolang je onze achterburen bent. Vorig weekend nog, wandelde ik langs een achtertuin waar zes mensen lustig aan het buurtfeesten waren, de glazen cava nog op tafel. Om maar te zwijgen van de vierkoppige groepjes wielrenners. Zelfs als ik rondkijk in m'n straat zie ik hier voordeuren vlotjes opengaan en mensen binnenlaten alsof het 2019 is. Als dat allemaal gezinnen zijn, is polygamie duidelijk een pak meer mainstream dan ik dacht.
Ik begrijp het, hoor. Het is niet fijn om je aan opgelegde regeltjes van wereldvreemde grootverdieners in kostuums of experten in V-halstruien te moeten houden. Zeker als we daarvoor moeten inboeten aan onze oh zo vanzelfsprekende vrijheden. Maar het gaat hier nog altijd létterlijk om levens. Kunnen we dus alsjeblief nog even doen alsof er een virus onder de mensen hangt dat al 7.500 slachtoffers eiste en dat opnieuw zal doen als wij te eigenzinnig zijn om onze dagdagelijkse futiliteiten ervoor te laten? Ik snap dat je 't niet voor mij doet. Maar doe het dan voor je ouders. Voor je grootouders. Voor je kinderen in het derde, vierde en vijfde leerjaar die hun vrienden ook de komende weken nog zullen blijven missen. Voor je kleinkinderen. Doe het voor de zorgverleners die al zeven weken hun leven op het spel zetten in de meest traumatische omstandigheden die ze ooit beleefden. Voor de koerier die jou tegenwoordig voorziet van zowat álles, en je de eerste week wc-papier bracht omdat elke winkelbezoeker permanente diarree verwachtte te krijgen. Doe het voor de horeca-uitbaters die kortademig worden als ze naar hun omzet en hun vaste kosten kijken. Doe het gewoon. Dan kunnen we binnenkort allemaal onze familie nog 'ns vastpakken. En dan kan ik mij terug dood ergeren aan dat nerveuze ventje op de trein, omdat er geen grotere, levensbedreigende problemen zijn om mij mee bezig te houden.