Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 8

Miguel
19 aug 2023 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket

8

 

Bruno en Jimmy komen aan bij de Vlaanderenstraat. In nummer vijf ligt een overlastzak of twee en wat bundels met reclame in. Bruno rijdt voorop en zet zijn fiets tegen de gevel. Het is een groot gebouw, zelfs voor de Vlaanderenstraat die er uit ziet als een wijk voor de iets betere klasse.

‘Hier moet ge dus uw eerste overlast ielen,’ zegt hij, wijzend naar één van de twee zakken.

‘Hoe weet ik wat de eerste van de twee zakken is?’ vraagt Jimmy, terwijl hij van zijn fiets kruipt en naar de zakken wandelt. Met de handen in zijn zakken kijkt hij naar de hoop werk die hem wacht.

‘Als uw ballen ontploffen, zijn uw handen weg, hé,’ lacht Bruno.

‘Wat?’

‘Met uw handen in uw zakken, gaat dat niet gaan, hé.’

‘Mijn handen hebben koud. Die van u niet?’ vraagt Jimmy terwijl hij zijn handen probeert warm te blazen.

‘Neen. Maar ik voel dat niet meer. Gij ook niet, als ge ’t volhoudt.’

Bruno steekt een sigaret op.

‘Ge gaat moeten kijken hé, vent,’ vervolgt hij, ‘ge ziet zelf dat het twee verschillend gekleurde zakken zijn. Ik pak altijd de lichtst gekleurde zak voor ’t eerste stuk. Daarin zit de Vlaanderenstraat, behalve nummer één. Die hebt ge daarstraks al gebust.’

Jimmy opent de zak en natuurlijk, zo denkt hij bij zichzelf, is het de verkeerde. Met zijn armen gekruist en lurkend aan een sigaret bekijkt Bruno zijn poulain.

‘Ge kunt hier veel tijd winnen of verliezen. ’t Is wat dat ge ’t liefste doet,’ zegt Bruno.

Jimmy wil eigenlijk het liefst van al naar huis. Hij is dit beu. De vrieskou is hij beu. Bruno is hij beu. De slecht zittende uniformstukken is hij beu. Zijn tenen voelt hij al niet meer en het gevoel kruipt naar boven. Het is alsof zijn bovenbeenspieren staalhard zijn. Er zit vertraging tussen de intentie om zijn vingers te bewegen en de daadwerkelijke actie. Ook die beginnen te bevriezen, denkt hij. Hij vervloekt zijn grootvader Jules, die het zaadje heeft geplant. Zijn vader, om begrijpelijke redenen. Zijn moeder, door haar schaapachtige stilzwijgendheid. En hij moet pissen. Verschrikkelijk, verschrikkelijk hard pissen.

‘Jimmy?’

Jimmy kijkt op. Hij was in gedachten verzonken en wordt nu terug in de realiteit gesmeten. Het maakt niet uit of hij het graag doet of niet, wiens schuld het is of hoe hard hij moet pissen, die brieven moeten in de brieventas en daarna in de bus. De gedachten malen verder. Hij wil er de brui aan geven. Maar dat is een doodsvonnis. Reginald zou hem, als dat gebeurt, alle hoeken van de kamer laten zien. Hij is niet statutair, hij zit met een vier-maal-zes-maandencontract, wat zijn redding kan zijn, als hij er een te grote janboel van maakt. Dat hij ontslagen wordt. Dan is het niet zijn schuld. Echter, die gedachte vervliegt al snel en wordt verdrongen door een tafereel voor zijn geestesoog. Een tafereel waar de balans van macht in het postkantoor, waarvan hij zelfs na een dag al op de hoogte was, wordt doorééngeschud door het falen van een familielid van een ancien. Reginald zou de pispaal van het kantoor worden – en Jimmy de boksbal van Reginald. Dus dat is ook geen optie. ‘Gewoon doen wat je moet doen,’ denkt hij, ‘het goede leven is toch niet voor mij weggelegd. Mijn leeftijds- en klasgenoten zitten nu ergens op een hogeschool of een unief te blokken of God weet wat te doen en ik… tja…’

‘Jimmy, die brieven gaan niet vanzelf in uw ransel arriveren, hé,’ zegt Bruno, ‘hop met de beentjes, dromer.’

Jimmy’s grimas is ook Bruno niet ontgaan.

‘Kijkt eens wat schoner,’ zegt hij, ‘ik ben ook iemands kind, zulle.’

Het liefst wil Jimmy hem een dreun geven. Maar dat is ontslag en dus een pak slaag van Reginald. Hij grijnst door zijn miserie heen – hij wil geen traan laten glijden. Al kan dat nog op de kou gestoken worden.

‘Rijdt gij maar vooraan, hier kunt ge de baan niet kwijt geraken,’ zegt Bruno, ‘’t is heelsan rechtdoor en als ge aan een splitsing komt, is ’t rechts afslaan. En gewoon volgen. Ik ga hier wel wachten.’

Hij haalt een thermos dampende koffie en een in zilverpapier gewikkeld stapeltje boterhammen boven.

Jimmy rijdt met z’n fiets de huizen af. Vlaanderenstraat twee, vier, zes en ga zo maar door en dan rechts tot hij aan nummer achttien komt. Door het melkglas ziet hij de contouren van een bloedrode brievenbak waar een postzak in zit.

‘Ge moet zo raar niet kijken,’ zegt Bruno die hem al heeft ingehaald, ‘dat is het huis van Lucien van de nacht.’

‘Er staan daar lijk brievenbakken of heb ik dat nu verkeerd op?’ zegt Jimmy.

‘Dat kan, maar ge houdt uw wafel tegen de inspecteur, die hier trouwens iets verderop in de Izegemstraat woont. Wat niet weet, niet deert,’ zegt Bruno, die naast Jimmy komt rijden.

‘Hop, en avant.’

Jimmy rijdt verder. Voor het eerst heeft hij een paar huizen kunnen bestellen zonder zijn voet op de grond te plaatsen. Bijna verstrengeld met de dubbele buis van zijn fietskader gaat hij van bus tot bus. Bruno ziet wat er gebeurt. Een postman ontluikt.

‘Tink me dat ge dat nog gedaan hebt, hé,’ zegt Bruno.

Jimmy stopt zijn fiets om een nieuw pakje brieven te openen. De elastiekjes daarvan gaan rond zijn stuur.

‘Neen, niet echt,’ zegt Jimmy.

‘Daaraan ziet ge ‘t, hé. Facteur, dat komt ge niet, dat zijt ge,’ zegt hij en hij klopt zich trots op de borst, alsof hij het eerder over zichzelf heeft dan over Jimmy.

Jimmy rijdt verder, voorovergebogen over zijn stuur. Alles doet pijn. En hij moet pissen. Op het einde van de Vlaanderenstraat is er een smal met asfalt bedekt boerenbaantje dat naar de Heirweg 204 loopt.

‘Hier zitten de mongsjes,’ zegt Bruno, ‘ge zult ze nog leren kennen als ge hun bultengeld gaat moeten uitbetalen.’

Aan de linkerkant van het boerenbaantje is een zachte berm met daarbij drie bomen die uitnodigend de urine van elkeen die daar passeert afwachten. Eindelijk, zoete verlossing, denkt Jimmy, die zijn fiets aan de kant zet. De koude doet zijn urine roken, daarna gaat die de Heulebeek in.

‘Marcelino kwam hier ook altijd pissen,’ zegt Bruno, die zich ook van wat ballast ontdoet, ‘en dan hebben ze een keer foto’s van blote vrouwen aan die boom gehangen.’

Jimmy weet niet wat hij daarop moet antwoorden. Dat fait divers is zelfs beneden zijn peil, denkt hij, maar hij zal maar gewoon vriendelijk lachen, dat heeft hem nu al zo ver gebracht. Ze rijden terug naar nummer vijf.

‘We zijn ongeveer halfweg nu,’ zegt Bruno, terwijl hij nog een sigaret opsteekt, ‘pakt u de andere zak en leegt hem, ik ga de lege zak dan wel meenemen.’

‘En dan is het nu naar?’ vraagt Jimmy.

‘De Heirbaan. Enfin ja, de Heirweg,’ zegt Bruno en ook hij stapt weer op zijn fiets om Jimmy te volgen.

‘Gewoon de Izegemstraat terug inrijden en dan links afslaan.’

Jimmy rijdt de Heirweg in en opent een nieuw pakje brieven. Hij steekt de post in de bussen van de kleine arbeidershuisjes – nog kleiner dan het zijne, wat hij bijna niet voor mogelijk acht – en maakt zich klaar om de straat over te steken waar een klein mini-beluikje is met net dezelfde soort huisjes. Hij worstelt met zijn fiets en de overvolle zakken, want de borduur van het smalle voetpad komt te hoog om deftig te kunnen manoeuvreren. Bruno kijkt terwijl hij zijn sigaret oprookt. Luid vloekend doet Jimmy zijn best om terug te keren, wat bijna onmogelijk is.

‘Hebt ge nu iets geleerd?’ vraagt Bruno.

‘Dat deze strontjob niets voor mij is,’ zegt Jimmy.

Bruno lacht.

‘Maakt maar dat Reginald u niet hoort. Nee, dat stukske hier doe ik gewoon te voet, zulle, die kleine huizekes. Ik zet mijn velo tegen de gevel en ik haal de post en mijn zwart taske er uit. Allez, en avant,’ zegt hij en het tweetal steekt de straat weer over. Gelukkig voor Jimmy stonden er toen aan de overkant geen huizen en kan hij richting de Ringlaan rijden.

‘Ge rijdt door tot aan de rode lichten,’ zegt Bruno. Dan hebt ge de post voor de Mambo en keert ge terug.’

Jimmy geeft spreekwoordelijk gas. Hij moet wel een paar keer terugrijden. Want brieven bestellen als nieuweling doe je niet aan honderd per uur. Op het einde van de Heirweg draaien ze af naar het Ring Shopping Center. Daar aangekomen gaan beide fietsen tegen de hoek van de gevel en de grote trap naar boven.

‘Ziet ge ’t zitten om alleen door te doen?’ vraagt Bruno.

‘Was het niet zo dat we samen moesten blijven?’ antwoordt Jimmy, terwijl hij het hangslot van de overlastzak openprutst.

‘Ja, eigenlijk wel. Maar ik moet nog de schotel bestellen voor oudejaar, en ons Viviane wordt kwaad als de scampi’s diabolique uitverkocht zijn. Dus vraag ik nu al of ze er apart leggen, dan kom ik er na het werk achter.’

Jimmy weet beter dan tegen te spreken, dus laadt hij zijn fiets en gaat hij weer op pad. Het begint opnieuw te regenen.

Bruno roept hem nog na dat hij op de hoek van het Neringenplein moet wachten, mocht hij hem nog niet hebben ingehaald. Het Touwslagerspad, de Kuipersstraat, Touwslagerstraat en Tinnegietersstraat gaan voor de bijl als was Jimmy een ervaren postman, al begint het wel overal pijn te doen. Hij wacht op de hoek van de Tinnegietersstraat en het Neringenplein. Bruno haalt hem in.

‘Ge moet niet vliegen, hé, ’t is geen koers, hé,’ zegt hij, duidelijk buiten adem.

Jimmy haalt de schouders op.

‘Trouwens, ge moet leren kijken naar uw brieven. De Touwslagersstraat is niet hetzelfde als het Touwslagerspad of de Tinnegietersstraat,’ vervolgt Bruno en hij haalt een paar brieven boven, ‘die heb ik teruggekregen. ’t Zijn de eerste voor morgen.’

‘Ja, sorry, hé,’ zegt Jimmy.

‘’t Is niet erg. Kom, we gaan nog dat Neringenplein doen en de Kaarsengietersstraat en dan is ’t tijd om naar huis terug te keren.’

Bruno bestelt de laatste brieven, nadat hij op zijn horloge keek en zag dat de tijd van de dag tegen de drie uur in de namiddag aan schurkte. Daarna rijden ze naar het kantoor, waar ze hun rekening maken en hun wegen zich van elkaar scheiden.

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

Miguel
19 aug 2023 · 3 keer gelezen · 0 keer geliket