Zolang het brood zich niet te zot vermenigvuldigt, hoopt dit ding.
Goudvissen zijn bovendien gemakkelijk te klonen.
Elke bokaal die wat bescheiden is, hoopt dat het niet gebeurt.
Geestelijke rijkdom leeft het best in bliktrommels die zich niet vullen met alwetendheid.
Intussen kan ik lezen. In de Fabeltjeskrant. Die ene God die nimmer eenzaam is omdat er links en rechts steeds iemand.
Wel. Toch droomt hij daar nog van. Godinnen kunnen immers veel creëren.
Kinderzielen baren om ze dan aan touwtjes neer te laten in talloze kribben. Wezens te begeisteren. Zo schoon. Van bovenaf.
Ik zou het nog geloven ook. Toch na een Duveltje of drie. Intussen. In dat hoekje zit hij weer te piekeren.
Jozef denkt na. Hoe en waarom. In bijbels allerhande, muffe boekjes staat zeer weinig over die geslachtsziektes.
Of het misschien daaraan heeft gelegen dat zijn zoon zich vreemd en goddelijk gedraagt.
Uitermate wijs. Dat zijn ze plots. Die koningen gekomen uit het Oosten, moeten alles kracht bijzetten.
Aristoteles. Hij kende al die trucjes van de foor. Het bulkt in al die Boekjes van het Vals Betoog.
Morgen komt ze langs. De Winkeljuffrouw heeft zo'n netje en twee ogen. Zuiver. Oh zo schoon.
Immers en tenslotte. Ze mogen eens gevangen worden al die goden en verzinsels.
Zolang de motten, echte vlinders voor een liefdesbuik gespaard blijven.
Ja, dan is het goed en straks steek ik een bisschop in die snijmachine.
Die Winkeljuffrouw. Echt. Het is een Schat. Wij zullen alles samen opdweilen, die schijfjes brengen naar een Zoo.
De leeuwen zullen daar niet twijfelen en ginds, in dat hoekje, zit hij weer.
Te piekeren. Gedacht wordt er misschien een Einde aan te maken.
Wegen die vernedering. Zo immens groot en uit diezelfde broodsnijmachine zullen ze komen.
Sinaasappelschijfjes. Aan frisheid kan mijn Winkeljuffrouw zich heerlijk laven.
Ik geloof dat en daarenboven. Dat ding is een echt multimedium.
Het kan zelfs functioneren zonder dat men stemmen meent te horen uit de hemel na een lang gebed.
Zolang de 's' van Kattenpis zich nooit die rechte lijn zal wanen.
Dan is er eigenlijk zo veel niet aan de hand. Het is pas als de twijfel sterft, de uitleg zich onfeilbaar heeft verklaard.
Dan mogen ze gaan branden. Flikkerlichtjes ginds in de Alarmcentrale van Bescheidenheid.
Onwetend. Zo ben ik blij. Ook als die seconde mij dan toelaat haar de ommgen in te kijken.
Zij heeft trouwens een zeer verlegen mond. Toch spreekt zij en ze vraagt of ik dat nog zal doen.
Dan zet zij. Emmer. Dweil. Zuiver water. Alles al gereed. ik voel het al gebeuren.
Want. Morgen zal ik met haar vlinders vangen. Daarna. Alles. Eindeloos bevrijden.
uit de reeks 'Duivelsverzen'