Jarig zijn in de zomer. Op zich verschilt het niet veel van een verjaardag in de winter. Alleen ga je dan minder snel buiten zitten om te feesten. Op een vroege zomeravond heeft tante Frieda ons uitgenodigd voor haar verjaardagsfeest. Ze wordt 69 jaar. Vol ongeduld zit ze in haar tuin te wachten tot we opduiken. Ik heb mijn mopje thuis al voorbereid: “Dag Frieda, ge zit al op hete kolen zie ik.” We wisten immers dat ze voor een barbecue gezorgd had. Ondanks de getelefoneerde grap wordt er toch mee gelachen. Ze gaan van heel jong naar redelijk tot echt oud, de mensen rond de tafel. De kleinkinderen spelen het spek en de satés vliegensvlug naar binnen en wapenen zich meteen met een aantal waterpistolen. De oudere generatie moet er aan geloven. De barbecue wordt bijna geblust. Na enkele terechtwijzingen verhuizen de kinderen met hun wapens voldoende ver van de feesttafel.
Al snel komt die ene verjaardagszin op tafel liggen. “Och, een jaar is niks”, zegt de jarige. Er bestaat geen verjaardagsfeest waarbij die vijf woorden niet uitgesproken worden. Het hoort erbij zoals de cadeautjes en de barbecue in de zomer. Meestel gevolgd door “ja, zeg dat wel, het vliegt voorbij”. Deze keer volgt er een andere zin op. “Nee, twintig jaar is niks”. Het is nonkel Roger die het zegt. “Ik herinner me nog, toen wij klein waren”, gaat hij verder, “dat mensen van 80 jaar stokoud waren. Wij vonden die alleszins stokoud. Dat waren echt heel oude mensen. Nu ben ik zelf bijna zo oud. Het is niet te geloven”. Er is iets van natuurlijk. Je ziet jezelf nooit zo oud als je bent. In je hoofd zit nog die dertigjarige, die volop kan dansen. Zo is ook het bij nonkel Roger. Op zijn 75e heeft hij een hartaanval gehad. Hij is er goed doorgekomen, maar hij loopt er ontzettend verkrampt bij. Alsof hij tijdens die hartaanval alles wou vasthouden zoals het was. Niets willen loslaten. Zoals dat dansen, zijn passie bij uitstek. Ik heb hem altijd gezien met nette witte schoenen. Meteen klaar om een dansje te placeren. “Nee, dat dansen gaat nu niet meer”, zegt hij. “Ik ga nu wel elke week petanquen. Dat lukt nog. Daar laat ik de ballen maar wat dansen.” Het is wellicht de mooiste zin van het verjaardagsfeest. Maar dat zeg ik hem niet. Hij weet het trouwens zelf. Zijn verkrampte lach bewijst het.