Waar is dat huis waar de deur nooit opengaat
Waar het wachten blijft op warmte en blijheid
De vreugde altijd zoek is en altijd laat
En het enige kind zwijgt en lijdt
Hier waar vader met strenge hand regeert
En moeder kuisziek de liefde wist
Waar mijn maag zich ommekeert
En iedereen gaat lopen met leugen en list
Waar ik mijzelf niet eens kan zijn
Mijn vader ontsnapt en de koersfiets neemt
Met een strenge hand het kind de hoek indrijft
En mijn moeder een tweede claimed
Waar geborgenheid en een knuffel verborgen blijft
En moeder mij naar de school toestuurt
Met rode muts met witte pompon
Waar pesten duurt en voortduurt
Lachen om mijn anders, mijn dikke ton
Snel met mijn fiets op de vlucht
Verdwalen op grootmoeders’ boerderij
Om te ademen, om vrijheid en lucht
Met de dieren aan mijn zij
Waar is dat huis
Waar mijn moeder flikflooide in de kelder
Waar is dat huis
Waar spanningen vertroebelden het leven helder
Daar wil ik niet langer naartoe
Waar in de living het ziekenbed van moeder lag
Na vier jaar behandelingen en kanker moe
Waar ik stelende zussen bezig zag
Met handen vol parels en juwelen
En kleren en meer van dat fraais
Waarvan kinderwonden niet meer helen
Zoals vissersboten werkloos aan de kaai
Een huis waar ik nooit mijzelf kon zijn
Omdat flikkers nu eenmaal niet in hun kerk pasten
Ik stelden hen zwaar teleur, echt niet fijn
Omdat ik simpelweg viel op gasten
Waarom kan een thuis zo moeilijk zijn
Waarom kan ik niet gewoon de zoon zijn
Die anders is dan iedereen
Als een tomaat naast een winterpeen
Het huis waar ik niet wil komen
Niet wonen
Waar vader nog wat wou toelichten aan haar sterfbed
Een nieuw gegeven, een nieuwe aanzet
Maar dat huis heeft nu afgedaan
Ik woon nu elders
Gelukkig voortaan