Op weg naar de psychiatrische instelling koop ik een Win for Life (slefferkes en ne palmboom; ik heb een ijsje, de zon, een zeilboot en een parasol. Niks.)
De liefdesstraat nummer tien is niet zo ver.
Het is winter, koud en aan de hemel staat een ster.
Mijn brein is een stokoude computer met een kapotte floppydrive.
Soms rook ik teveel sigaretten
en drink ik teveel wijn.
In paviljoen ‘Ter Dennen’ ga ik ontwennen.
De deur en de fles gaan op slot en grendel.
De personeelsdirecteur van de Duitse chemiereus is zat en
wordt verdacht van autozwendel.
De nachtverpleegster is een lesbienne en doet aan amateurwielrennen.
Soms ben ik erg kritisch, vooral voor mezelf.
De huisarts blijkt de grootste toxicomaan en verstopt zijn drank en drugs in een konijnenpijp.
Philippe, violist bij l’Orchestre Philharmonique Royal de Liège, is een grapjas.
Mijn humeur is als een spontane bloedneus die ik krachtig toeknijp.
Soms hang ik de onnozele uit en ben ik hypocriet.
De behandelende geneesheer is erg beroemd en krijg je nooit te zien.
Dit moet ik zeven weken volhouden
en dan is het voorbij.
Vandaag drink ik uitsluitend gin en wel zo’n fles of tien.
Soms ben ik God de vader dankbaar, want
ik lig nog niet op ’t kerkhof, zijn zelf ontworpen herinneringsmachien.