Hoe hem het boek in handen kwam?
Hij herinnert zich niks.
Het heeft een naam, het boek, een naam en een huiveringwekkende reputatie.
Het heet, in een vereenvoudigde oude mensentaal, Ūxarnåt Qhu Sīnistræ. Het boek dat een wereld kan wegvagen.
Het zijn mensen geweest die er een naam aan gaven, mensen die gehoord werden toen ze de vreemde woorden uitschreeuwden terwijl het boek hen doodde.
Onthutste getuigen konden enkel verklaren, zonder het te durven beschrijven, zonder het boek bij naam te noemen, dat hun broeders in complete razernij hadden verkeerd toen ze de akelige afgrond instortten.
Ze getuigden hoe de getormenteerden uitzinnig bleven krijsen, steeds dezelfde klanken, tot ze diep in de afgrondelijke duisternis op puntige zwarte rotsen uiteenscheurden.
---
Mensen sidderen voor het boek. Het kent geen genade.
Tallozen daagden het uit, verraadden het of bevochten het. Mannen, vrouwen, krijgers, priesters. Allen dachten ze sterker te zijn. Allen zagen ze hun vergissing in. Te laat.
Het boek slacht door elk vlees. Het klieft door elke schedel.
Toch is het moeilijk te beschrijven. Het bevat geen letters, geen cijfers, niks van de normale aard. Er gaan geruchten die het omschrijven als een voorbode van waanzin, een metafysische openbaring van krankzinnige, bezwerende beelden die de lezer daaropvolgend de dood indrijven.
Beelden die de lezer de dood doen belusten.
De dood is de verlossing.
---
Hoe het boek hervonden werd is een sinister en verderfelijk verhaal.
Het was na de dood van Claire. Het was een raadselachtige dood.
Na de dood van Claire werd er onder de vloer van een zwarte kleien kelder, in een loodzware metalen kist, een boek aangetroffen.
Het bleek later eeuwen al vermist.
Dat was beter zo gebleven. Niemand, werkelijk niemand heeft er baat bij om de inhoud te zien.
De horror. De Dread.
Het zou vele kinderen tot waanzin drijven en volwassenen krankzinnig maken.
Dat is telkens, op een paar keer na, gebeurd.
Want hoe het boek gevonden werd?
Een Egyptisch kind vond het boek lang geleden in een zwarte granieten kamer diep verborgen onder de imposante kalkstenen klauwen van de grote Sfinx van Gizeh, die vele malen ouder is dan tot hiertoe door wetenschappers kon worden ontsluierd.
Het eigenaardige boek lag in een uithoek van de kille kamer en leek restant te zijn van een plundering die lange tijd geleden had plaatsgevonden.
De welhaast lege griezelkamer scheen in het bleke vuur van de dovende fakkel onder een dikke laag zandstof te berusten, maar langs het koolzwarte geblakerde plafond hingen talloze bloedsmeren, als met razende handen aangebracht in een afgrijselijk gebaar van verweer.
De verdwaalde jongen, op de vloer in het kille zand gezeten, opende het zware stoffige boek, aanschouwde een paar ogenblikken, ontstak kort daarna in waanzin en sloeg zijn hoofdje tegen een granieten muur te pletter.