“Dadelijk is zijn glas kapot”, zeg ik. “Sommige mensen kunnen toch roeren.” De latteman is druk aan de praat met zijn echtgenote of vriendin die naast hem zat. Hij stopt niet met roeren. Het lepeltje tikt telkens tegen het glas. Tik tik tik tik. “Hoor jij dat ook?”, zeg ik tegen mijn vrouw. “Hij blijft schuim maken. Dadelijk loop zijn latte over.”
“Ik hoor dat, maar het stoort me niet”, zegt mijn vrouw.
“Misschien is er iets mis met mijn oren?”
“Ze zijn alleszins groot genoeg”, lacht ze.
Maar het klopt wat ik zeg. Sommige geluiden verdraag ik slecht. In normale omstandigheden hoort een mens zoiets niet, of men stoort er zich niet aan. Maar kijk, een mens heeft zichzelf niet gemaakt.
Het is trouwens een officiële aandoening. De term is ‘hyperacusis’ of overgevoeligheid voor externe geluiden. Pas op, het is iets anders dan ‘fonofobie’. Dat is angst voor geluiden. En ook niet hetzelfde als ‘misofonie’. Dat is haat voor sommige geluiden. Bijvoorbeeld voor het eten van chips in een bioscoop. Daarvan ben ik ook geen fan.
Zo vertelde ik ooit tegen een vriend die op donderdag voor het eerst meeging naar een arthousefilm, dat er bij die vertoningen geen chips gegeten mag worden, omwille van de gevoeligheden in dergelijke films. Een leugentje om bestwil.
Het toeval wou nu dat er die avond twee dames voor ons plaatsnamen met een berg nacho's en dipsaus. De berg was zo groot dat we bijna niets meer van het bioscoopscherm zagen.
"Ho ho, wat is dat?" "Gaan die dat opeten?" De trouwe donderdagavondfilmbezoekers lieten van zich horen.
Van mijn vriend kreeg ik een por tegen mijn arm. “Hoezo geen chips op donderdag”, zei hij. “En die twee dan?” Ik heb me er niet uit kunnen praten. Maar goed dat de film net begon.