Je dacht dat ik wakker was. Je wou dat ik wakker werd. Je wreef met je geparfumeerde handen door mijn haar, fluisterde mijn naam in mijn rechteroor.
Voedsel voor mijn ochtenderectie: mijn gefluisterde naam.
Je wreef met je geparfumeerde handen over mijn beginnende pens.
'Misschien moet je wat minder alcohol drinken', zei je.
'Misschien moet jij wat meer bij mij zijn', mompelde ik.
Je antwoordde niet en liet me met je borsten spelen.
Je peuterde met je geparfumeerde vinger in mijn navel, haalde er een pluisje uit. Je fluisterde opnieuw mijn naam.
Ik vroeg of je stem geparfumeerd was.
Je zweeg.
Je geparfumeerde handen daarentegen leken een monoloog te houden: ze doken mijn rood-wit gestreepte boxershort in en deden zich tegoed aan mijn ochtenderectie.
Alsof je gulzige handen nog niet genoeg waren, fluisterde je geparfumeerde stem opnieuw mijn naam, gevolgd met: 'Wakker worden...' Je scheurde mijn boxershort aan flarden.
'Nog eventjes. Nog eventjes alsjeblieft', smeekte ik.
Jij: ongenaakbaar, onvermurwbaar.
Ik: naakt en murw geslagen.
Ik werd wakker. Je was er niet meer. Wat moest ik doen?
Mijn ochtenderectie klopte als een nazi op de deur van een huis vol joden.
Ik sleepte me naar het toilet, probeerde te plassen maar daar dacht mijn ochtenderectie anders over.
Ik riep jouw naam, gevolgd met: 'Help me! Help me!'
Geen antwoord.
Alsof ik het niet wist.
Ik stopte met mezelf aan te stellen en ging koffie zetten.
Hij smaakte geparfumeerd.