Drinken, jagen, pierend van uit de hinderlaag,
zwetend, toogdansen, aanschouw haar strakke maag.
In stroboscopisch licht komen ze elkaar tegen,
hij beschermt haar, met zijn jas tegen de regen.
Voor de deur, staan, praten, lachen, en vaak stil,
zij hoopt, hij hoopt, denkend wat de ander wil.
Koffie? ze vist een klevend kopje uit de vaat,
liever niet, hij gaapt opzichtig, het is laat.
Hoe zat da met 't zingen en die kerk?
godnondeju, dit is het betere werk.
Door het raam dwarrelt licht, helaas 'n fractie,
op de gebloemde deken, dauwig klam van actie.
In het diffuse licht ziet ze eindelijk geen sukkel,
hij ziet in het diffuse licht haren uit een pukkel.
Hij stapt op zijn fiets, draait eenmaal om en lacht,
zij poetst haar tanden, vanavond weer op jacht.