Je gelaat in mijn blikveld voelt als een veiligheidsschoen die in mijn gezicht trapt.
Je hebt de naturel van een stikkende goudvis op een middelmatig warme teppanyakiplaat.
Je halve bilspleet doet de Grand Canyon samentrekken.
Je bittere gemoed wint de talentenjacht der onrijpe pompelmoezen.
Je ontmoedigt, je preekt, je zaagt, je hurkt vlak voor mijn neus en ontneemt mij m’n eetlust.
Je hebt geen vat op de realiteit maar spreekt alsof jij deze gecreëerd hebt.
Je hebt het kleurenpalet van een plasje kots uit een uitgaansbuurt.
Je begeleidt je gesprekspartners rechtstreeks naar een depressie.
Je eet grijze regendagen als ontbijt.
Je hebt evenveel enthousiasme als een lijk dat te lang in het mortuarium gelegen heeft.
Je hebt de toonaard van een eensnarige cello.
Je beweegt je voort als een 57 jaar oude plastic zak in de Marianentrog.
Je hebt de uitstraling van de uitwerpselen van een galsteenpatiënt.
Je kleedt je als een jutezak met een existentiële crisis.
Je hebt de levensvreugde van een vampier met een hopeloos vitamine D-tekort.
Je stemkleur evenaart die van een geïntubeerde kaketoe.
Je hebt de vormelijke kwaliteiten van een uitgeknepen tube aambeienzalf.
