Een egel en een haarlakker staan te tippelen langs de kant van een modderig pad in het Grote Sprookjesbos tussen Lichtaart en Herentals. Daar de meeste dieren op dit uur van de dag in hun nest, hol, burcht of gang liggen, wachten zij reeds ettelijke uren vruchteloos op een klant. De egel verveelt zich zo hard dat hij een gesprek begint met zijn spiegelbeeld in het troebele oppervlak van een modderpoel.
“Wat heb je nu weer gedaan?”, vraagt hij, “Ben je op reis geweest? Of heb je gewoon je ballen geschoren? ” De egel staat recht op zijn achterste pootjes, neemt zijn ballen vast met de voorste en gaat wijdbeens over het water staan. “Ja, ik heb mijn ballen geschoren!”, roept hij vol trots, “En dan? Is genitale hygiëne misschien een taboe voor wilde dieren?”
De haarlakker schudt zijn hoofd. “Je praat weer tegen jezelf, beste egel. Als je een vraag stelt, dan is het de bedoeling dat een ander je een antwoord geeft.”
De egel werpt een verwarde blik naar de haarlakker en laat zijn ballen los, die enkele seconden lang loom over het water scheren. “Juist ja”, zegt hij en krabt onder zijn oksels, “Heb jij jouw ballen geschoren, meneer de haarlakker?”
“Nee”, zegt de haarlakker, “Want ik ben een vrouw. Vrouwen hebben geen ballen.”
“Fout!”, roept hij, waarbij hij een sprongetje maakt en wederom zijn ballen vasthoudt, teneinde ze niet aan zijn stekels te spietsen, “Vrouwen hebben wel ballen! Kijk maar naar Conchita Wurst.”
“Conchita Wurst is geen vrouw, maar een hermafrodiet!”
“Maar haarlakker toch. Menselijke hermafrodieten bestaan helemaal niet.”
“Oh ja? En wat is Conchita Wurst dan wel?”
“Een drag queen“, zegt de egel, “Of travestiet of transgender. Weet ik veel. Zo goed kan ik die genderwaanzin ook niet volgen. Wie wel?”
“Niemand”, zegt de haarlakker, “Zelfs Tom Van Grieken is de kluts kwijt.”
“Dat is geen argument”, zegt de egel, “Tom Van Grieken is altijd de kluts wijt. Volgens mij kan hij zelfs zijn penis niet vinden in dat oerwoud van hem.”
De haarlakker grinnikt, kijkt samenzweerderig om zich heen en buigt zich naar de egel. “Wist je trouwens dat Tom Van Grieken geen kinderen kan krijgen?” zegt ze.
“Shemale?”, zegt de egel.
De haarlakker schudt het hoofd. “Impotent.”
De egel slaakt een zucht die stinkt naar maagzuur en bedorven regenwormen. “Maar wacht eens, hoe is hij dan aan zijn kinderen geraakt? Hij heeft ze toch niet..?”
De haarlakker knikt het hoofd. “Ontvoerd”, zegt ze, “Of misschien ook niet, wie zal het zeggen? Het geeft in ieder geval te denken.”
De egel, niet langer bij machte om het gesprek in een andere richting te duwen, kijkt op zijn horloge en krabt aan zijn ballen. “Het wordt tijd dat er klanten komen, vind je niet? De muze is vervlogen en mijn zak staat op springen.”
Deze woorden doen de haarlakker, die vastbesloten is om de dialoog verder te zetten, in woede uitbarsten. “Nonsens! De muze vervliegt nooit, jij ouwe stoephoer!”
“Kijk uit wie je stoephoer noemt, stoephoer!”, snauwt de egel, “Waar zit dan die muze waar je zo wild over doet? Kijk om je heen, haarlakker. Kijk naar ons spiegelbeeld, daar in het water. Wat zie je? Twee volstrekt overbodige, willekeurige wezens wier handelingen opflitsen en verdwijnen zonder narratieve gevolgen.”
“Spreek voor jezelf!”, schreeuwt de haarlakker die nu helemaal buiten zinnen is, “Mijn bijdrage aan dit verhaal is groter dan de jouwe!”
“Welk verhaal?”, zegt de egel en ofschoon deze vraag retorisch is, knijpt de haarlakker zijn voorhoofdhuid in een contemplatieve frons. Na enkele minuten steekt hij zijn wijsvinger in de lucht en formuleert voorzichtig een antwoord: “Misschien maken wij het verhaal niet, egel, daarin geef ik je gelijk. Maar zelfs dan zijn onze handelingen niet zonder gevolg. We maken dan dan wel geen verhaal, maar we zijn er wel een deel van – van die grote overkoepelende spanningsboog die de mensen meeneemt in een serie opeenvolgende generaties, verbonden in een schijnbaar onontwarbaar kluwen van associatieve ketenen, waarvan wij stervelingen slechts enkele schakels zien. De Grote Machine blijft voor ons oog verborgen. Enkel wie buiten de tijd staat kan haar zien en is getuige van haar logische ontwikkeling.
Maar wat wij ontberen aan inzicht, beste egel, dat winnen we door het geloof dat uiteindelijk niets echt zinloos is. Zonder dit geloof zijn we slechts twee wezenloze fantasietjes, verstrikt in willekeur en banaliteit en beroofd van onze gezamenlijke menselijkheid. Dan is ons leven inderdaad niet meer dan zuipen, drinken en neuken. Maar ik geloof dat er meer is tussen hemel en aarde. En jij, egel, wat kies jij? Geloof of wanhoop? Het Grote Verhaal of de Grote Verstrooiing?”
“Jouw Grote Verhaal kan me gestolen worden”, zegt de egel, “Ik wil zuipen, roken, neuken, jong sterven en een mooi lijk achterlaten.” Hij ontdoet zich van zijn tiendelige beha en steekt over naar de andere zijde van het bospad, vanwaar hij wordt gadegeslagen door een bronstige das. Hij schudt met zijn talrijke borsten en laat de das aan zijn tepels snuffelen. Voor hij zich terugtrekt in de dassenburcht draait hij zich nog eenmaal om. “Jullie zijn allemaal hetzelfde, met jullie menselijkheid“, zegt hij, “Knoop dit goed in je oren, haarlakker: Ik ben geen mens, maar een egel.”
Pieter Van der Schoot