Op oudejaarsdag heb ik de traditie om samen met onze mannen in de namiddag naar het oudste café van het dorp te trekken. We zwaaien daar het afgelopen jaar uit. Zeg maar een evaluatie van het afgelopen jaar, al klinkt dat wat serieus voor de zever die er verteld wordt.
Ik herken hem meteen als we de deur van het café opendoen. We zetten ons aan het tafeltje naast hem. “Dag Mark”, zeg ik. Hij kijkt op van zijn krant. Hij moet precies even nadenken maar dan herkent hij me toch. Ook al is het meer dan 20 jaar geleden dat we elkaar hebben gezien. Na zijn studie voor tolk is hij in Brussel gebleven.
Hij is een van de vele ‘Marken’ van onze generatie. Samen met de Dirken, de Patricks, de Eriken en de Rudi’s. In elke familie waren ze vertegenwoordigd. Of een Johan, Luc, Bart, Gert, Tom, Geert, Ronny en Peter. Alsof er geen andere namen bestonden.
“Ik ben bij mijn ouders voor het weekend”, zegt hij. “Vanavond en morgen vieren we samen nieuwjaar. De kinderen zijn er ook bij. Mijn vrouw is samen met ons ma met het eten bezig. Ik dacht: ik kom even tot hier. Dat is lang geleden.”
Het laatste woord kan hij maar amper uitspreken. Hij laat een luide hoest horen, waarbij hij een paar keer naar adem moet happen. Ik moet hem zelfs op zijn rug kloppen. “Gaat het?”, vraag ik.
Ik laat hem eerst rustig uithoesten en vraag het dan nog eens. “Jawel, ça va wel. Het is alleen een duidelijk geval van snoesteren.”
Ik kijk wat hij voor zich op het tafeltje heeft staan. Maar het is toch een koffie. “Een geval van wat?”, zeg ik. “Je hebt me goed gehoord”, zegt hij. “Een geval van snoesteren. Wacht, ik ga je het allemaal vertellen, maar we gaan eerst iets drinken.”
Hij zwaait naar de waardin. “Hebben jullie Guinness stout?” vraagt hij aan de waardin die ondertussen aan zijn tafel staat. Ik waan me even in het boek ‘Lijmen/Het Been’ van Willem Elsschot, waarin Frans Laarmans in het begin ook een Guinness bestelt.
Een moment denk ik dat hij het gaat aanvullen met ‘In Dublin gebotteld? Zonder gekheid?’ zoals Frans Laarmans in het boek van Elsschot, maar hij moet het met een andere stout doen. Ze hebben geen Guinness.
Ik ben benieuwd naar zijn verhaal. Want verhalen vertellen kon hij vroeger al goed. Hij lulde zich overal uit als hij weer eens een taak niet had afgemaakt.
“Het is, zoals ik dus zeg, een geval van snoesteren. Maar ik zal het hele verhaal vertellen”, steekt hij van wal. “Ik heb al een tijdje last van snurken. Alhoewel last. Het is vooral mijn vrouw die er last van heeft. Al word ik er zelf ook ooit van wakker. Dan schrik ik en denk ik dat er iemand in de kamer zit. Maar het was echt geen doen. Ik ging regelmatig in de kamer van onze jongste slapen. Die blijft vaak bij zijn vriendin. Maar ook daar was het niet beter. We moesten de deuren dichthouden en dan ging mijn gesnurk nog overal doorheen. Bijna door de geluidsmuur.”
Hierna laat hij een lach en een luide hoest horen. Na een slok van zijn stout gaat hij verder.
“Afijn, ik heb dus een afspraak gemaakt met het ziekenhuis. Voor een apneutest. Heb je dat ooit gedaan? Ze hangen je vol draadjes, niet normaal. Ze testen de hele nacht hoe je slaapt en hoe je ademhaalt. Wacht, ik laat je een foto zien.”
Hij haalt zijn telefoontoestel uit zijn jas en vindt snel de foto die hij bedoelt. “Hier, moet je kijken”, zegt hij. Het lijkt inderdaad op een afbeelding uit een sciencefictionfilm waarbij een robot op de operatietafel ligt. Je ziet door de draadjes en buisjes amper zijn gezicht.
“Maar het is op niets uitgedraaid. Geen sporen van apneu. Dus ik ben dan maar terug naar de huisdokter gegaan. Dat was begin deze week. Hij had al snel een diagnose klaar. ‘Het is duidelijk een geval van snoesteren’, zei hij dus.
Ik keek net zoals jij daarnet. ‘Een geval van wat?’, zei ik. ‘Een geval van snoesteren’, herhaalde hij. ‘Dat is een combinatie van snurken, hoesten en snotteren. Snoesteren dus. Wegens die zware bronchitis die je hebt. Daar moet je eerst van af. Dan zal het snurken ook wel minderen.’
“Het is dus geen echt woord?”, vraag ik. “Tja, dat weet ik niet. In de dokterswereld misschien wel. Ofwel zegt hij het zo. Het is nogal een flapuit, die dokter van mij. Ik heb het niet gevraagd. Maar ik heb het thuis wel zo tegen mijn vrouw verteld.
Ik kwam binnen en ze vroeg meteen hoe het bij de dokter was. ‘Tja’, zei ik. ‘Ik heb de ziekte van snoesteren.’ ‘Welke ziekte?’ zei ze. ‘De ziekte van wie? Snoesteren?’
“Ik schrok er zelf van toen ze het herhaalde. Door ‘de ziekte van snoesteren’ te zeggen in plaats van ‘een geval val snoesteren’ klinkt het behoorlijk serieus.
Mijn vrouw was meteen bezorgd. Ze heeft het ook niet opgezocht op het internet. En het goede nieuws? Sindsdien slaap ik terug in ons bed. Ze verwent me, niet normaal. Gisteren heeft ze een stuk chateaubriand van 500 gram gebakken. Met champignons, frietjes en een flesje rode wijn. Geweldig lekker.”
“Dat is zeker niet bevorderlijk voor al dat snoesteren”, zeg ik.
Mark moet lachen en laat nog een luide hoest horen.