Ik ben een sukkel.
Mijn koffie droeg een peignoir.
Mijn gin-tonic een maatpak.
Een sukkel naast een mooie vrouw lijkt prachtig.
Ik denk aan lingerie. De verbeelding aan het werk.
In het weekend, op woensdag en donderdag, op maandagochtend voel ik me
een onnozele hals.
Het negatieve was geil.
De avances schrijven een lange pauze.
Met bewondering besloot ik verloren te lopen.
Ik word gek van ergernis.
Gulzigheid belde zeven keer per week.
Ze bedoelt redelijk precies flauwekul.
Ik bedacht iets nieuws.
Een rotstreek is geboren.